• No results found

De Samenwerkende Graankweekbedrijven Wiersum-Zelder, Gennep

Stabiliteit van de opbrengst van wintertarwe per regio

K: De Samenwerkende Graankweekbedrijven Wiersum-Zelder, Gennep

Heeft een vrij goede brood-, deeg- en maalkwaliteit en een vrij goede Zelenywaarde. Heeft een zachte korrel. Geeft vrij matige opbrengsten. Het stro is vrij lang en de stevigheid is middelmatig. Wordt vrij weinig door meeldauw en vrij sterk door bruine en gele roest aangetast.

Rijpt vrij vroeg. Is vrij goed schotresistent.

Nieuwe rassen

N — Pasteur — EU — Kr. Cadenza x (Palermo x KS WGRC 11-1). 2002. Kw.r. 2001.

K: De Samenwerkende Graankweekbedrijven Wiersum-Zelder, Gennep.

Heeft een vrij goede brood- en deegkwaliteit, een middelmatige maalkwaliteit en een goede Zelenywaarde. Heeft een harde korrel. Geeft op zand- en dalgrond zeer goede en op kleigrond hoge opbrengsten. Het stro is vrij lang en vrij stevig. Wordt weinig door meeldauw en bruine en gele roest aangetast. Rijpt vrij vroeg. Is vrij goed schotresistent.

Granen - Zomertarwe Cereals - Spring wheat

Voertarwe

A — Cadenza — EU-DK-F-GB-IRL — Kr. Axona x Tonic. 1997. EU-kw.r. 1996. K: CPB Twyford Ltd., Herts, Groot-Brittannië. V: De Samenwerkende Graankweekbedrijven Wiersum-Zelder, Winschoten.

Heeft een middelmatige brood- en deegkwaliteit, een matige maalkwaliteit en een vrij goede Zelenywaarde. Geeft op zand- en dalgrond goede en op kleigrond zeer goede opbrengsten. Het stro heeft een gemiddelde lengte en de stevigheid is zeer goed.

Wordt middelmatig door gele roest en meeldauw en vrij weinig door bruine roest aangetast. Rijpt vrij laat. Is vrij goed schotresistenL

Gemiddelde korrelopbrengst van de zomertarwerassen (gemiddelde van 1996 t/m 2001)') Verhoudingsgetallen per grondsoort

Kleigrond Zand- en dalgrond

Betere baktarwe

A — Lavett 97 99

Baktarwe

A — Anemos 102 99

A — Baldus 100 101

A — Minaret 97 97

N — Pasteur 104 108

Voertarwe

A — Cadenza 105 104

Gem. opbrengst (in ton/ha) 8.1 7.4

1) De opbrengstverhoudingen tussen de rassen • gebaseerd op proefvelduitslagen - kunnen in bepaalde jaren door het plotseling optreden van ziekten worden verstoord.

Granen - Zomertarwe Cereals - Spring wheat Overzicht van de raseigenschappen bij zomertarwe (gemiddelden van 1996 t/m 2001)

Een hoog cijfer duidt op een gunstige waardering van de betrokken eigenschap. Verder wordt lang stro en vroege afrijping door een hoog cijfer aangeduid. 2. Stevigheid van het stro 3. Vroegheid in aar komen 4. Vroegrijpheid

5. Geschiktheid voor de broodbereiding zwartschimmels in de aar 7 13. Geschiktheid als dekvrucht

') + = geeft niet-klevende degen.

) Dit cijfer berust op de actuele mate van aantasting op proefvelden en in de praktijk.

) Dit cijfer duidt op de aantasting die is opgetreden bij kunstmatige infectie en geeft het risico aan bij eventuele uitbreiding van de fysio's waar het ras vatbaar voor is.

Granen - Tarwe Cereals - Wheat Ziekten

Schimmelziekten komen vrijwel elk jaar in het gewas voor; o.a. gele en bruine roest, voetziekten en afrijpingsziekten kunnen in sommige jaren grote schade veroorzaken.

Kiemplantenziekten, veroorzaakt door verschillende Fusarium-soorten, steenbrand (Tilletia caries) en stuifbrand (Ustilago tritici) kunnen door gebruik van goedgekeurd zaaizaad en door ontsmetting van het zaaizaad worden tegengegaan.

Van de voetziekten is vooral de oogvlekkenziekte (Pseudocercosporella herpotrichoides) van belang. Een ruime vruchtwisseling en niet te vroeg zaaien kunnen het optreden van oogvlekkenziekte beperken. Een goede bodemstructuur, ondiep en niet te dicht zaaien zijn eveneens gunstig. Indien begin mei ongeveer 20% van de planten oogvlekken vertonen, wordt chemische bestrijding aanbevolen. Tarwerassen vertonen verschillen in gevoeligheid voor legering als gevolg van aantasting door oogvlekkenziekte. Daarnaast kunnen Fusarium (o.a.

Fusarium culmorum), tarwehalmdoder (Gaeumannomyces graminis var. tritici) en scherpe-oogvlekkenziekte (Rhizoctonia cerealis) voorkomen. Legering kan worden beperkt door toepassing van een halmverkorter.

In sommige jaren kan gele roest (Puccinia striiformis f.sp. tritici) veel schade veroorzaken. Deze schimmel kan gemakkelijk nieuwe fysio's ontwikkelen, waardoor aanvankelijk resistente rassen, na een aantal jaren alsnog door een nieuwe roestpopulatie kunnen worden aangetast. Om het grote schaderisico van deze ziekte te beperken, zijn rassenkeuze en rassenspreiding van groot belang. Bij een beginnende aantasting kan de schade worden beperkt door een tijdige chemische bestrijding.

Bruine roest (Puccinia recondita f.sp. tritici) kan in sommige jaren tamelijk ernstig voorkomen.

Er zijn duidelijke rasverschillen in vatbaarheid voor deze ziekte. Door het optreden van nieuwe fysio's kunnen aanvankelijk weinig vatbare rassen toch ernstig worden aangetast door bruine roest.

In het jonge gewas kan men vrijwel elk voorjaar bladvlekkenziekte (bladseptoria), veroorzaakt door Septoria tritici aantreffen, maar de schimmel blijft tijdens het schieten veelal in het afstervende oudere blad achter en de aantasting zet meestal niet door

Gele bladvlekkenziekte (Pyrenophora tritici repentis) komt de laatste jaren in toenemende mate voor, met name in graanrijke bouwplannen. De ziekte (ook wel DTR genoemd) wordt gekenmerkt door symptomen op de bladeren: teerspatjes, ovale necrotische vlekken met een karakteristieke gele hof en (in een later stadium) verdorrende bladeren. De schimmel is agressief en kan zich bij regenachtig en warm weer zeer snel uitbreiden en aanzienlijke schade veroorzaken. Ook Stagonospora nodorum (kafjesbruin, voorheen Septoria nodorum) en Microdochium nivale (sneeuwschimmel) kunnen bladvlekken veroorzaken.

Meeldauw (Erysiphe graminis f.sp. tritici) kan nogal wat schade veroorzaken zowel aan het blad als in de aar; de ziekte wordt door hoge stikstofgiften bevorderd.

Onder de term zwartschimmels in de aar worden de aarziekten tijdens de afrijping zoals meeldauw, kafjesbruin (S. nodorum), rode kafschimmel (Fusarium spp.J, sneeuwschimmel (M.

nivale) en het zwart (Dematiaceae) samengevat.

De meest voorkomende Fusarium(achtige) soorten in Nederland zijn F. graminearum, F.

culmorum, F. avenaceum en Microdochium nivale. De eerste drie soorten, samengevat onder de naam F. roseum, produceren mycotoxinen (o.a. DON), die schadelijk zijn voor de gezond­

heid van mens en dier. De sneeuwschimmel M nivale produceert geen DON.

Granen - Tarwe Cereals - Wheat Door middel van rasserikeuze, teeltmaatregelen en bestrijding van infectie kan de aantasting worden beperkt. Chemische bestrijding kan met name van belang zijn als het gewas tijdens de bloeiperiode langdurig vochtig blijft. In de praktijk is gebleken dat de effectiviteit van fungiciden niet altijd optimaal is.

Rassenspreidirig

Ondanks de gemiddelde cijfers voor de eigenschappen van de rassen die in de rassenlijst worden vermeld, kunnen de onderlinge verhoudingen tussen de rassen van jaar tot jaar sterk verschillen. Dit wordt veroorzaakt door het al dan niet voorkomen van ziekten en plagen, het plotseling optreden van nieuwe fysio's of door strenge winters, legering en dergelijke.

Rassenspreiding (dwz het verbouwen van meer dan één ras per bedrijf of regio) kan calamiteiten voorkomen en vermindert de grootte van de risico's.

Bij een omvangrijke teelt van één ras kan een nieuw fysio (bijv. van gele roest of meeldauw) zich bij een doorbraak van de resistentie snel uitbreiden. Hierdoor zullen niet alleen de opbrengsten van het betreffende ras sterk tegenvallen, maar ontstaat ook de kans op een kettingreactie van nieuwe fysio's. Door de verhoogde ziektedruk is het aangetaste ras op zichzelf weer een bron van nieuwe fysio's. Hierdoor kunnen ook de resistenties van andere rassen worden doorbroken. Bij een sterke opbouw van de epidemie ontstaat op die manier een kettingreactie. Rassenspreiding geeft dus niet alleen een verlaging van de infectiedruk maar ook een verlaging van de kans op nieuwe fysio's.

De laatste jaren is de gele roest populatie aanzienlijk veranderd. Er zijn waarschijnlijk verschillende nieuwe fysio's, gezien het feit dat de toetsing van rassen op verschillende (oude) fysio's een slechte overeenkomst geeft met de veldaantasting. Er zijn rassen die in de fysiotoetsing weinig of geen aantasting hebben, terwijl ze in het veld wel duidelijk gele roestaantasting vertonen. Hierdoor is het risico van bepaalde rassen of combinaties van rassen moeilijk in te schatten. Momenteel worden bepaalde tarwerassen met name aangetast door het zgn. Brigadierfysio van gele roest.

Er is verschil in de mate van risico tussen de verschillende teeltgebieden. Gele roest treedt als regel het eerst en het meest op in de noordelijke kleigebieden en in de IJsselmeerpolders;

meeldauw komt meer voor op dal- en vooral op zandgrond; in het zuid-westen speelt wintervastheid een minder grote rol dan in het noorden.

Rassenspreiding kan ook bijdragen aan een spreiding van de risico's in de afzet. Risico's tijdens de oogst (bijv. door schot of door korreluitval) kunnen worden vermeden door rekening te houden met de verschillen in afrijping (vroegrijpheid) tussen de rassen. Hierdoor kunnen ook arbeidspieken worden afgevlakt.

Bij het samenstellen van rassenmengsels dient niet alleen rekening te worden gehouden met de resistentie tegen gele roest, maar ook met de resistentie tegen bruine roest en meeldauw.

Binnen één bedrijf of binnen één gebied moeten de combinaties met een hoog risico worden vermeden. Daardoor zal de ziektedruk afnemen waardoor de kans op een doorbraak van de resistenties wordt verkleind. Bij het mengen is ook de vroegrijpheid, de strolengte en de kwaliteit van belang.

Granen - Tarwe Cereals - Wheat Zaaizaadhoeveelheid bij tarwe

Wintertarwe

Bij wintertarwe wordt door de NAK het 1000-korrelgewicht (DKG) op de certificaten vermeld.

Voor het verkrijgen van een goed gewas wintertarwe is het o.m. noodzakelijk minstens 550 halmen per m2 te hebben, hetgeen bereikt kan worden met ongeveer 250 planten per m2 in het voorjaar. Onder zeer goede omstandigheden (goede kiemkracht, goede grond, tijdige zaai, goed zaaibed, goede weersomstandigheden) kan uitgegaan worden van een veldopkomst van 85%; daarnaast moet gerekend worden met een plantverlies in de winter van 10%. Om het gewenste aantal planten te krijgen, moet men dus ongeveer 350 korrels per m2 zaaien. Bij een DKG van 50 gram is dat 175 kg per ha. Hoewel de veldopkomst moeilijk te voorspellen is, kan de volgende tabel als richtlijn worden gebruikt.

Zaaizaadhoeveelheid in kg per ha

Omstandigheden bij het zaaien Zaaizaad in kg per ha bij DKG

40 45 50 55

zeer goed 120 135 150 165

gemiddeld 140 160 175 195

slecht 160 180 200 220

Zomertame

Ook bij zomertarwe zijn de verschillen in zaaizaadhoeveelheid in hoofdzaak gebaseerd op verschillen in korrelgrootte. Onder gemiddelde omstandigheden bedraagt de zaaizaadhoe­

veelheid 120 tot 140 kg per ha.

Indien onder minder gunstige condities wordt gezaaid, is het gewenst 20-30 kg meer zaaizaad te gebruiken. Voorts dient rekening te worden gehouden met de van jaar tot jaar optredende verschillen in korrelgewichten en partijen. In veel gevallen is het zaaizaad verkrijgbaar in eenheden van 500.000 kiemkrachtige zaden. Volg hierbij het op de zak vermelde zaaiadvies.

Stikstofbemesting vari de tarwerassen

De stikstofbemesting dient in eerste instantie te worden afgestemd op de stikstofrijkdom van de grond. Hiertoe worden op basis van grondonderzoek jaarlijks regionaal stikstofadviezen gegeven. De stikstofbemestingsrichtlijnen worden gepubliceerd door het IKC-AGV.

Een gedeelde stikstofbemesting is aan te bevelen. Door vroeg een deel van de bemesting te geven en later naar behoefte aan te vullen, wordt het legeringsrisico sterk beperkt, terwijl bovendien ziekte-aantastingen veelal minder hevig zijn.

Er bestaan vermoedelijk tussen de rassen geen grote verschillen in stikstofbehoefte. Rassen met een trage voorjaarsontwikkeling zijn in het voorjaar dankbaar voor een flinke stikstofgift.

Rassen die gevoelig zijn voor legering moeten bij de eerste gift minder ontvangen.

Granen - Tarwe Cereals - Wheat

Onderstaande tabel geeft op basis van genoemde verschillen aan hoe men bij het kiezen van een ander ras de eerste stikstofbemesting hierbij kan aanpassen. Met een teken is aangegeven hoe groot de verschillen zijn. Elk + of - teken geeft ongeveer 10 kg zuivere stikstof meer of minder dan de middengroep (m) aan.

Wintertarwe

Bristol, Drifter, Harrier, Hereward, Kampa, Napier, Ritmo, Versailles en Vivant +

Farandole, Tambor en Virtuose m

Residence, Semper en Tower Zomertarwe

Baldus, Cadenza, Lavett en Pasteur + +

Anemos +

Minaret m

Zonodig kan legering worden tegengegaan door toepassing van een groeiregulator (diverse merken). Dit beperkt ook de schade die door oogvlekkenziekte kan worden veroorzaakt. Een groeiregulator dient bij voorkeur vroeg (direct na de uitstoeling) te worden gespoten.

Een nadeel van het gebruik van een groeiregulator is dat het optreden van afrijpingsziekten kan toenemen. Dit bezwaar is gedeeltelijk te ondervangen door een fungicidebehandeling tegen deze ziekten. Op zand- en dalgrond is het gebruik van een groeiregulator i.v.m. de verhoging van de ziektedruk minder aan te bevelen.

Oogstbaarheid

Verschillende raseigenschappen en omstandigheden zijn van invloed op de oogstbaarheid van het gewas. De belangrijkste hiervan worden hierna genoemd.

De lengte en stevigheid van het stro bepalen in sterke mate de oogstcapaciteit van de machine.

Bovendien hebben gelegerde gewassen het bezwaar dat onkruid of een ondervrucht door het gewas heengroeit, wat niet alleen de oogst bemoeilijkt maar ook grotere kosten geeft bij de verdere verwerking van de oogst.

Korre/uitval kan tot vrij grote verliezen aanleiding geven wanneer niet op tijd kan worden geoogst. Bovendien kan korreluitval opslag geven in het volgende gewas. Vooral bij graszaadteelt is dit hinderlijk. Overigens zijn rassen met een loszittende korrel in het algemeen rassen die gemakkelijk dorsen.

Schot heeft tot gevolg dat de korrel slechter droogt, waardoor het aantal oogstbare dagen sterk wordt verminderd. Bij veel schot kunnen aanzienlijke oogstverliezen optreden en wordt de geschiktheid voor de broodbereiding nadelig beïnvloed.

Afrijpingsziekten en ook een brosse aarspil zijn vaak oorzaak dat kleine stukjes aar niet voldoende worden uitgedorst.

Granen - Wintergerst Cereals - Winter barley

Gerst

(Hordeum vulgare L. sensu lato of Hordeum distichum L. en Hordeum polystichum L.J

Wintergerst

De oppervlakte wintergerst bedroeg in 2001 ongeveer 3400 ha.

Wintergerst is zeer geschikt als voorvrucht voor een stoppelgewas of voor koolzaad.

Het sortiment is verdeeld in meerrijige en tweerijige rassen.