• No results found

5 Alternatieven voor de staatkundige herstructurering Nederlandse Antillen

5.9 Schets van een Gemenebestconstitutie voor het Koninkrijk der Nederlanden

De staatkundige toekomst van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen en van Aruba stond (staat nog steeds) ter discussie. De gesprekken over de staat-kundige herstructurering van het land de Nederlandse Antillen zijn al jaren gaande. Deze gesprekken hadden echter tot nu toe weinig uitzicht gebracht op de totstand-koming van een overtuigend resultaat. Hoewel de toekomstige relatie met

Nederland op dat moment niet aan de orde was, was die relatie in dit geheel wel degelijk van belang.

De Nederlandse regering besefte dat het voor de eilandgebieden van groot belang was niet langdurig in onzekerheid te verkeren over de staatkundige toekomst. Uit de oriënterende gesprekken gevoerd met de Nederlandse Antillen en Aruba, kon de conclusie worden getrokken dat het gewenst was de staatkundige problematiek van de Nederlandse Antillen en die van Aruba, hoewel ten dele verschillend van aard, in onderlinge samenhang te bezien.

Verder bleek dat in de Nederlandse Antillen in toenemende mate twijfels werden geuit ten aanzien van de realiseerbaarheid van een blijvend samengaan van de vijf eilandgebieden in één land. De ‘levensvatbaarheid’ van de huidige band tussen de Benedenwindse en de Bovenwindse eilandgebieden kwam meer en meer onder druk te staan. Daarbij kwam dat het bestaan van twee min of meer volledig toegeruste bestuurslagen vooral op Curaçao uit een oogpunt van bestuurlijke

doelmatigheid als ongewenst werd ervaren. De, qua bevolkingsomvang, kleinere eilandgebieden Bonaire, Saba en Sint-Eustatius wilden, ondanks een voortdurend gebrek aan financiële middelen, zoveel mogelijk bestuurlijk zelfstandigheid. Aan het slot van de besprekingen werd de afspraak gemaakt dat van Nederlandse zijde op korte termijn een schets zou worden opgesteld voor een herziening van het Statuut die zou kunnen leiden tot een Gemenebestconstitutie voor het Koninkrijk der Nederlanden.

De term ‘Gemenebest’ duidde in dit verband aan dat het gaat om een gezamenlijk staatsverband waarin landen vrijwillig met elkaar samenwerken. Deze term is sinds de R.T.C. van 1983 binnen het Koninkrijk vaak gebruikt om een bijzonder samen-werkingsverband van volkenrechtelijke aard aan te duiden, zij het met de nader in te vullen toevoeging ‘sui generis’. De term ‘Gemenebest’ wordt in het buitenland zowel gebruikt voor relaties tussen onafhankelijke staten als voor een staatsrechtelijk verband van min of meer federale aard. De term ‘Gemenebest’ zou ook geschikt kunnen zijn als aanduiding van een bijzonder samenwerkingsverband op vrijwillige basis dat van een staatsrechtelijk karakter is. In deze schets wordt de term gebruikt in de laatstgenoemde betekenis.

Uitgangspunten van het Gemenebestconstitutie

De schets van een Gemenebestconstitutie (hierna de ‘Schets’ genoemd) voor het Koninkrijk de Nederlanden had als uitgangspunt het handhaven van een staats-rechtelijke band tussen de landen van het Koninkrijk, met de nadruk op de zelf-standigheid van de landen. Met dit uitgangspunt had de Nederlandse regering gekozen voor een aangepaste benadering van de relatie met de Nederlandse Antillen en Aruba. Het Nederlandse beleid richtte zich niet langer nadrukkelijk op het perspectief van onafhankelijkheid en daarmee op het verbreken van de staats-rechtelijke band met de Nederlandse Antillen en Aruba. De schets opende het vooruitzicht op een duurzame constitutionele relatie, zolang deze relatie voorzag in de concrete behoeften van de bevolkingen van deze eilanden. Deze benadering had ook consequenties voor de hulp en bijstand die Nederland verleende aan de Caribische partners in het koninkrijk. Deze consequenties leidden tot een

heroriëntatie van het Nederlandse hulpverleningsbeleid. Twee begrippen konden bij zo’n heroriëntatie centraal worden gesteld. In de eerste plaats de verbondenheid tussen de landen die de basis is voor de onderlinge samenwerking. In de tweede plaats de autonomie van de landen, waaronder wordt verstaan de zelfstandigheid met betrekking tot wetgeving en bestuur in eigen aangelegenheden.

Op 23 maart 1990 presenteerde de Minister voor NAAZ, Hirsch Ballin, zijn door de Nederlandse Ministerraad goedgekeurde ‘Schets van een Gemenebestconstitutie voor het Koninkrijk der Nederlanden’.36Het grootste belang van de Gemenebest-constitutie was dat Hirsch Ballin het beleid van zijn voorganger, om de Antillen en Aruba zo snel mogelijk onafhankelijk te laten worden, overboord zette.

De ‘Schets’ kon gezien worden als een projectie op landsniveau van de bestuurs-organisatie op statutair niveau, waar de Koninkrijksregering bepaalde taken voor de Nederlandse Antillen en Aruba behartigt.37In de ‘Schets’ werd ook opgenomen dat een eiland of een land het Koninkrijksverband zou moeten kunnen verlaten, als uitoefening van het recht op zelfbeschikking. Een procedure daarover zou moeten worden opgenomen in het vernieuwde Statuut.38

Gezegd mag worden dat het voorstel voor een Gemenebestrelatie sui generis met gemengde gevoelens werd ontvangen, zowel in Nederland als op de Nederlandse Antillen. Dip vond de ‘Schets’ zeker niet haalbaar omdat Curaçao daarin niet voldoende naar voren kwam als autonome entiteit.39Het Tweede Kamerlid

Wiebenga (VVD) gaf aan dat de ‘Schets’ geleid had tot ‘veel politiek gekrakeel’ in de Eerste en Tweede Kamer. Hij achtte een rustige en planmatige ontwikkeling van onderen af, beter dan een model opgelegd vanuit Nederland. 40Het Eerste Kamerlid Hoefnagels (D66) was van mening dat het Statuut gehandhaafd moest worden en dat de Antillen in een “lichte Unie” zouden moeten samenwerken en verdere decentralisatie van landstaken naar de eilanden noodzakelijk is. A.G. Croes gaf in een nota aan dat zijn partij de banden met Nederland wilde behouden en daartoe ook aanknopingspunten zag in de ‘Schets’. Hij achtte blijvende banden met het Koninkrijk noodzakelijk maar in de vorm van een ‘licht Statuut’ zoals voorgesteld door Nederland in 1973.41

Hirsch Ballin bleef vasthouden aan zijn beleid uitgestippeld in de “Schets” en was van mening dat een verdere opsplitsing van de Nederlandse Antillen niet goed hanteerbaar zou zijn.42Dit zou funest zijn voor de kleine eilanden. Bovendien wenste Den Haag de verantwoordelijkheden voor deze eilanden niet toegeschoven te krijgen. In de maand juli 1990 bereikte Premier Oduber (Aruba) overeenstemming met de Nederlandse regering de onafhankelijkheidsdatum van 1 januari 1996 uit het Statuut te schrappen.43Tevens werd overeengekomen dat het Statuut gemoderniseerd zou worden, en er zoveel mogelijk taken van Landsniveau naar Eilandniveau zouden worden overgedragen en het Solidariteitsfonds wettelijk geregeld zou moeten worden. Curaçao had nog steeds een aparte status hoog in het vaandel staan, maar wilde wel met de andere eilanden samenwerken.

Op drie punten gaf de ‘Schets’ een belangrijke koerswijziging in de Nederlandse politiek te zien.

Als eerste werd niet langer volgehouden aan de onafhankelijkheid van de

Nederlandse Antillen en Aruba. Indien de bevolkingen van de Nederlandse Antillen en Aruba dit wensten zou de staatsrechtelijke band tussen de landen van het Koninkrijk kunnen blijven voortbestaan. Dit punt kon worden gezien als een doorbraak van de Nederlandse zijde doch de Antilliaanse politiek schonk hieraan weinig aandacht. Deze boodschap werd min of meer voor kennisgeving

aangenomen. In het Nederlandse parlement werd deze ommezwaai in het algemeen instemmend begroet.

Op de tweede plaats werd de wens om de vijf eilandgebieden van de Nederlandse Antillen in één staatsverband bijeen te houden, losgelaten. Om de problematiek van de toekomstige staatkundige structuur van de Nederlandse Antillen uiteindelijk tot een oplossing te brengen zou, zoals eerder gezegd, naar het oordeel van de Minister de Nederlandse Antillen op te delen in twee landen: één land bestaande uit Curaçao en Bonaire en één land bestaande uit de drie Bovenwindse eilanden.

De Nederlandse Antillen reageerde niet positief op het idee van de opsplitsing. De voorstanders van een behoud van de Antillen van Vijf waren er uiteraard niet gelukkig met dit voorstel.

Als derde werd een versterkte nadruk op de beginselen van de democratische rechtsstaat gelegd. Zo zou bijvoorbeeld een aantal prominente grondrechten dat ook nu al gelding in de landen heeft, in de constitutie verankerd moeten worden. Voorts werd het onder meer van belang geacht te komen tot een aantal gemeenschappelijke voorzieningen voor rechtspleging en rechtshandhaving. De toenmalige Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zaken hechtte, zo blijkt niet alleen uit de ‘Schets’, bijzonder aan dit aspect.

Hoewel de Schets nooit expliciet door de Nederlandse Antillen is afgewezen, moet worden geconstateerd dat zij nimmer onderwerp van formeel overleg tussen de landen is geweest. Niettemin heeft de Nederlandse noch in 1993 toen daarnaar werd gevraagd door de Tweede Kamer, volgehouden dat de Schets binnen het Koninkrijk nog steeds onderwerp van discussie vormde. Dit alles overziende kan worden geconcludeerd dat de herstructurering van de Nederlandse Antillen weinig had opgeleverd. Vele vormen van staatkundige modellen werden aangedragen maar hieraan werd politiek gezien nauwelijks aandacht besteed. Besloten werd om een ambtelijk werkgroep in te stellen met als taak de voorbereiding van de vereen-voudiging en modernisering van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze werkgroep kreeg de naam: ‘Gemengde Commissie Werkgroep Modernisering Statuut’.