• No results found

De Minister voor Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse Zaken en zijn voorgangers

4 De Nederlandse Antillen als land

4.5 De Minister voor Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse Zaken en zijn voorgangers

4.5.1 De periode vóór 1998

In de periode vanaf 1954 zijn de volgende Ministers verantwoordelijk geweest voor Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse Zaken

1954 tot 1957: Minister van Overzeese Rijksdelen 1957 tot 1959: Minister van Zaken Overzee 1959 tot 1972: de vice- Minister-president

1972 tot 1975: Minister voor Surinaamse en Nederlands - Antilliaanse Zaken 1975 tot 1985: Minister voor Nederlands - Antilliaanse Zaken

1985 tot 1998: Minister voor Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse Zaken Op 29 december 1954, bij de inwerkingtreding van het Statuut voor het Koninkrijk, was de taak van de Minister van Overzeese Rijksdelen nog niet vastgelegd.

Op 15 maart 1957 leidde het overleg tussen de Premiers van de drie Rijksdelen tot het zogenaamde Memorandum Drees - Ferrier - Jonckheer. Hoewel dit memoran-dum wegens wetstechnische bezwaren niet is omgezet in een Koninklijk besluit, erkenden alle departementen dat daarin de taak van de Minister van Overzeese Rijksdelen juist en volledig werd omschreven:16

• bilaterale aangelegenheden tussen Nederland enerzijds en Suriname en de Nederlandse Antillen anderzijds;

• coördinatie van het Nederlandse beleid en de technische hulpverlening op dit gebied;

• het bevorderen van een juiste interpretatie en toepassing van het Statuut;

• het verlenen van medewerking bij de behandeling van Koninkrijksaangelegenheden, in het bijzonder die welke de Rijksdelen raken;

• er voor waken, dat Suriname en de Nederlandse Antillen niet tekort wordt gedaan in datgene, waarop zij ingevolge het Statuut aanspraak kunnen maken.

Tijdens de periode vóór 1998 was de Minister belast met de coördinatie van aangelegenheden die de Nederlandse Antillen en Aruba betroffen en met de in het Statuut geformuleerde zorg voor de aan de Nederlandse Antillen en Aruba te verlenen hulp en bijstand. Tevens was deze Minister belast met het bevorderen van een juiste interpretatie en toepassing van het Statuut. Deze Minister was de eerst verantwoordelijke bewindspersoon voor het Nederlandse beleid ten aanzien van de verhoudingen tussen Nederland, de Nederlandse Antillen, casu quo de eilanden. De Minister voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken had in het Nederlandse staatsbestel een bijzondere positie. Dit, omdat zijn Ministerschap

gecombineerd werd met een andere portefeuille. De reden hiervoor was dat de overzeese aangelegenheden geen volledige dagtaak behelsden.

De zelfstandigheid van de portefeuille kwam tot uiting in het toekennen van een eigen hoofdstuk op de Rijksbegroting. In de periode van 1959 tot 1972 was dit opgenomen in hoofdstuk II B; na 1972 hoofdstuk IV.

4.5.2 De periode vanaf 1998

Op 25 juli 1997 onderschreef de Commissie Wawoe17het voornemen van de Minister voor Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse Zaken om de behandeling van Koninkrijkszaken in de Nederlandse rijksdienst onder te brengen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (BiZa). Ook gaf de Commissie aan dat de Koninkrijkszaken binnen dit ministerie een herkenbare - en ook voor de Koninkrijkspartners aanspreekbare - departementale eenheid diende te bestaan, terwijl de naam van het departement moest worden aangepast aan deze uitbreiding van zijn werkterrein.

In het kabinet Kok-I kwam de wens naar voren om het beleid ten aanzien van de Nederlandse Antillen en Aruba meer “body” te geven. Men wilde een steviger en duidelijk beleid. Dit uitte zich in een integratie van het KabNA en het ministerie van BiZa, waarbij de aangelegenheden van de Nederlandse Antillen en Aruba wel apart onder de aandacht blijven. Op 15 december 1997 heeft de ministerraad - op voorstel van de Minister voor Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse Zaken en de Minister van Binnenlandse Zaken - besloten om het Kabinet voor Nederlands- Antilliaanse en Arubaanse Zaken te integreren in het ministerie van BiZa.18

Met ingang van 3 augustus 1998 werd de naam van het ministerie van BiZa gewijzigd in ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Sinds het aantreden van het kabinet Kok II ligt de verantwoordelijkheid voor de Koninkrijksrelaties bij de Staatssecretaris van BZK, die in het bijzonder met dit beleidsterrein is belast.

De Minister van BZK draagt verantwoordelijkheid voor het beleid voor de Koninkrijksrelaties. Dit uit zich vooral op de meer grondwettelijke en statutaire aspecten van het beleidsterrein. De zorg voor het Statuut, de uitvoering ervan en daarmee samenhangend de discussie over Koninkrijksverhoudingen maken daar deel van uit.19

De Staatssecretaris van BZK had, binnen de grenzen van het beleid zoals de

Minister van BZK dat heeft vastgesteld, de taak om de samenwerkingsrelaties tussen de landen vorm te geven. Ook bereidde hij het Nederlandse beleid voor de

Nederlandse Antillen en Aruba voor en had hij op dat punt een coördinerende functie. De Staatssecretaris was dus eerste aanspreekpunt voor het overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba over zaken die met samenwerking te maken hebben.20Bij het aantreden van het kabinet Balkenende II werd de functie van staatssecretaris opgeheven. Daarvoor kwam in de plaats een minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.

4.5.3 Organisatie van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (KabNA)

Het KabNA was het ambtelijke apparaat dat de Minister ondersteunde in de uitoefening van zijn taak. KabNA kon gezien worden als het kleinste departement binnen de Nederlandse Rijksoverheid. KabNA vervulde niet alleen een brugfunctie tussen de Nederlandse overheid en de Nederlands - Antilliaanse en Arubaanse overheden, maar fungeerde ook als zodanig binnen de Nederlandse overheid. Dit laatste hield in dat KabNA contacten onderhield met andere departementen, die zich met de Nederlandse Antillen en Aruba bezighielden.

In 1998 vond er een reorganisatie plaats van het KabNA. Er werd binnen het departement van BZK een Hoofddirectie KabNA, ressorterend onder een Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelatie (DG-CZK) ingesteld; deze kreeg een werkterrein dat ondermeer omvatte:21

• de ontwikkeling en coördinatie van Koninkrijksaangelegenheden, alsmede de uitvoering hiervan, voorzover dit niet tot de bevoegdheden behoort van één van de andere Nederlandse, Nederlands- Antilliaanse of Arubaanse departementen resp. organen;

• de ontwikkeling en coördinatie van het Nederlands beleid, alsmede de uitvoering hiervan, in de samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba.

Belangrijkste kenmerk van het werk van KabNA is de zorg voor (onder andere constitutioneel) goede bestuurlijke relaties in Koninkrijksverband, samenwerking met de beide Koninkrijkspartners dat zich met name in projectvorm uit, en een sterk coördinerende rol binnen Nederland richting de Nederlandse Antillen en Aruba; met andere woorden, er zorg voor dragen dat alle Nederlandse instanties hetzelfde beleid voeren ten aanzien van de West.

Directoraat-Generaal Constitutionele Zaken en Koninkrijksrelaties (DG-CZK)

Het DG heeft in grote lijnen een tweeledig doel: de zorg voor het constitutionele, staatsrechtelijke bestel en de coördinatie van de samenwerkingsrelatie met de Nederlandse Antillen en Aruba. Het dient derhalve samenhangend beleid m.b.t. Koninkrijksrelatie, internationale zaken en wetgeving/juridische zaken te realiseren. Het DG heeft onder meer de volgende taken:

• het adviseren ten aanzien van constitutionele vraagstukken en het realiseren (ontwikkelen en uitvoeren) van een samenhangend beleid ten aanzien van Antilliaanse en Arubaanse zaken;

• het bevorderen van de goede relaties binnen het Koninkrijksverband en het samenwerken met de Koninkrijkspartners bij opzet en uitvoering van projecten; • het zorgdragen voor juridische advisering en het voorbereiden, ontwikkelen en

toetsen van wet - en regelgeving ten behoeve van het gehele departement; • de departementale coördinatie van Europese en internationale aangelegenheden.

Directie Koninkrijksrelaties (DKR)

De DKR heeft ten doel het zorgdragen voor de coördinatie van en de beleids-ontwikkeling voor de samenwerkingsrelaties met de Koninkrijkspartners. Dit omvat primair het richting geven aan en coördineren van de beleidsadvisering en van interdepartementale afstemming in Nederland van het beleid ten aanzien van de Koninkrijkspartners. Verder het onderhouden van contacten met de Nederlandse Antillen en Aruba t.b.v. de coördinatie van beleidsontwikkeling en het plannen, (doen) opzetten en (doen) uitvoeren van stimuleringsprogramma’s c.q. projecten. De Directie valt rechtstreeks onder de Directeur-Generaal (de DG) en bestaat uit twee afdelingen, te weten Beleidsadvisering en Projectbeheer.

Het werkterrein is in belangrijke mate beleids- en ontwikkelingsgericht van aard en omvat het versterken van het beleid van de overheid, met als doel samen met de landen in de West de samenleving op economische, bestuurlijk, cultureel en sociaal gebied te ontwikkelen. Het werkterrein is breed en divers van samenstelling: enerzijds gaat het om de eerder genoemde richtinggevende coördinerende rol, terwijl anderzijds sprake is van coördinatie van een groot aantal sectoren. Binnen deze Directie worden bij uitstek de inhoudelijke en coördinerende relaties onderhouden. De Directie werkt nauw samen met de Permanente Vertegen-woordigingen, voor wat betreft de projectcyclus. De netwerken strekken zich uit tot alle geledingen van de partijen betrokken bij het onderhouden van de relaties binnen het Koninkrijk, primair in Nederland (nagenoeg alle departementen), mogelijk het bedrijfsleven en andere particuliere instellingen die een rol kunnen

spelen bij de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en Aruba, en secundair (aanvullend op de taken van de Vertegenwoordigingen) in de Nederlandse Antillen en Aruba.

Sector Statuut

De sector Statuut houdt zich onder meer bezig met:

• het mede vormgeven en uitvoeren van het Nederlandse beleid met betrekking tot de staatkundig, constitutionele verhouding in het Koninkrijk (inclusief de Statutaire regelgeving);

• het uitvoeren van toezicht op de naleving van Statutaire voorschriften door Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba en het doen van voorstellen aan de Rijksministerraad ter zake;

• het fungeren als eerste aanspreekpunt inzake juridische vraagstukken voor de Kabinetten en de Vertegenwoordigingen; het - in samenspraak met anderen binnen het ministerie van BZK - geven van juridische ondersteuning.

4.5.5 Permanente Vertegenwoordigingen van Nederland op de Nederlandse Antillen en op Aruba (PVNA en PVA)

De Permanente Vertegenwoordigingen kunnen worden gezien als ‘vooruitgeschoven post’ in de betreffende landen. De doelstelling van de Permanente

Vertegen-woordigingen kan worden omschreven als: het zorgdragen voor de ambtelijke

vertegenwoordigingen van de Nederlandse regering bij de regering van de Nederlandse Antillen, alsmede bij de Antilliaanse eilandsbesturen, en bij de regering van Aruba.

De Permanente Vertegenwoordigingen hebben een bestuurlijk -coördinerende functie. In dit verband is het noodzakelijk dat de Permanente Vertegenwoordigingen goed zijn geïnformeerd over de specifieke lokale omstandigheden en dat hiervoor een omvangrijk netwerk van lokale contacten wordt onderhouden. Op het gebied van de projecten (de behandeling van financieringsverzoeken) kennen de Vertegenwoordigingen een voorbereidende en deels zelfstandige rol. Daarbij adviseren zij de lokale instanties over de wijze waarop de verzoeken moeten worden ingediend en adviseren/beoordelen zij ten aanzien van de financieringsverzoeken daarvan. Als intermediair tussen de regeringen zijn de Vertegenwoordigingen tevens belast met de coördinatie van bezoeken van Nederlandse Ministers en ambtelijke delegaties. De Vertegenwoordigingen kennen voorts een in - en externe voorlichtingsfunctie en een adviserende en ondersteunende rol bij de uitvoering van de personele samenwerking.

4.5.6 Kabinetten van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen en van Aruba

De Kabinetten informeren en adviseren de Gouverneurs als constitutioneel hoofd van de regering en als Koninkrijksorgaan met betrekking tot beleid, wetgeving en uitvoering op alle terreinen van overheidszorg. Bezoeken en ontvangsten worden voorbereid en uitgewerkt. Regelgeving en beleidsontwikkelingen worden getoetst aan het Koninkrijksbelang, alsmede aan Rijks - en internationale regelgeving. Tevens zijn de Kabinetten de ‘verbindingspersonen’ in de richting van autoriteiten, bestuurders, instellingen en organisaties.

De Kabinetten zijn als zelfstandige eenheden geplaatst binnen de Rijksdienst, behoren niet tot een departement en zijn als zodanig ondergebracht in hoofdstuk II van de Rijksbegroting. Dit ondanks dat de Minister van BZK voor de Koninkrijks-taken van de Gouverneur volledig politiek verantwoordelijk is.

Voor de beheersrelatie kunnen de Kabinetten ondersteuning genieten van onder meer de Centrale Stafdiensten van BZK. De Kabinetten ondersteunen de

Gouverneurs bij de uitoefening van hun ambt. Hiertoe wordt zowel in Aruba c.q. de Nederlandse Antillen, als in Nederland een uitvoerig netwerk onderhouden en is het van belang goed geïnformeerd te zijn over de lokale situatie in beide landen. De Kabinetten functioneren in een bestuurlijk zeer gevoelig context, waarbij op de Nederlandse Antillen de bestuursdichtheid een extra factor is.

4.5.7 Samenwerking tussen de Koninkrijkspartners in de toekomst

In de Memorie van Toelichting bij Hoofdstuk IV van de Rijksbegroting 1998 is aangekondigd dat een kaderstellende inventarisatie over de toekomstige samen-werking van Nederland met de Nederlandse Antillen en Aruba zou worden opgesteld.22In de maand juni 1999 zond de Staatssecretaris van BZK (De Vries) de nota “Toekomst in Samenwerking” aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Deze nota bevat een algemeen beleidskader voor de Nederlandse samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba.

Doelstelling samenwerkingsbeleid

De noodzaak voor vernieuwing van het samenwerkingsbeleid wordt al sedert jaren onderkend, zoals blijkt uit de rapporten van de Commissies Biesheuvel en Wawoe en het regeringsstandpunt daarop.23In de nota Toekomst in Samenwerking wordt een analyse gegeven van de huidige situatie en worden lijnen uitgezet voor het beleid dat in overeenstemming is met internationale ontwikkelingen op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking.

In de nota komen de volgende onderwerpen aan de orde:

• het bevorderen van een zo groot mogelijke zelfredzaamheid van de Koninkrijkspartners als centrale doelstelling van het samenwerkingsbeleid; • de doelstelling dat de Nederlandse middelen bijdragen aan structurele

verbeteringen, ter ondersteuning van goed beleid en goed bestuur;

• modernisering van de samenwerkingsrelatie met de Nederlandse Antillen en Aruba en het verbeteren van de effectiviteit van de samenwerkingsrelatie;

• het in de toekomst concentreren van de samenwerkingsmiddelen op een beperkt aantal terreinen, zoals kwaliteit van bestuur, duurzame economische ontwikkeling en onderwijs;

• het in de toekomst zoveel mogelijk verstrekken van de samenwerkingsmiddelen in de vorm van programmafinanciering;

• het gezamenlijk overeenkomen van samenwerkingsprogramma’s die de kern zullen vormen van het nieuwe samenwerkingsbeleid;

• het afzonderen van de middelen die voor de samenwerkingsprogramma’s beschikbaar worden gesteld.

Tevens wordt in de nota aangegeven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan voordat het nieuwe samenwerkingsbeleid ingevoerd kan worden. Daarbij wordt gedacht aan:

• een gezond financieel - economisch beleid;

• de kwaliteit van bestuur (m.a.w. ‘good governance’).

Op basis van deze voorwaarden hebben de Minister-president van Aruba en de Staatssecretaris van BZK een akkoord getekend waarin het kader is neergelegd voor de samenwerking met Aruba. In dit akkoord is voor de duur van 10 jaren de omvang van de samenwerkingsmiddelen vastgelegd.24

In de nota wordt aangegeven dat de economische en financiële zaken op de Nederlandse Antillen de nodige aandacht behoren te krijgen. Wat de Nederlandse regering betreft, is een naar internationale standaarden gezonde overheids-huishouding een basisvoorwaarde voor een vernieuwde financiële verhouding waarin beter wordt aangesloten bij de eigen verantwoordelijkheden van de Antilliaanse regering.

4.6 Belangenbehartiging van de Nederlandse Antillen en Aruba en de buitenlandse