• No results found

Hoofdstuk 7 Resultaten

7.1 Resultaten van het hele corpus: kwantitatief en kwalitatief geduid

in het corpus zouden kunnen voorkomen. Die vijf technieken konden elk op drie

manieren worden gecodeerd. Of als woord en beeld, of als beeld na woord of als woord na beeld. Dat maakt dat er in totaal vijftien verschillende codes aan passages in het corpus konden worden gegeven. In paragraaf 5.4.4 kwam daar nog de code Projectie – afbeelding bij, waar geen extra manier aan was toegevoegd. Deze code zou worden toegekend aan afbeeldingen die niet relevant waren en niets te maken hadden met de gesproken tekst. Daarmee komt het totaal aantal codes op zestien. In totaal zijn er 321 passages gecodeerd met een van die zestien codes. In twee talks werden geen visuele technieken waargenomen. Dat was in de talk How schools kill creativity van Ken Robinson en in de talk Your elusive creative genius van Elizabeth Gilbert. Ook deze twee talks maken deel uit van de lijst van meest populaire TEDtalks. Populariteit staat dus niet gelijk aan het gebruik van visuele middelen in een talk. Ook zonder visuele middelen kunnen TEDtalks het publiek boeien. Maar de hoeveelheid informatie die wordt opgeslagen na het zien van de talk zal hoogstwaarschijnlijk minder zijn dan in de rest van de talks in het corpus. Publiek dat geen visuele ondersteuning krijgt, onthoudt minder informatie dan publiek dat wel visuele ondersteuning heeft gehad (Andeweg en Blokzijl 2006:121; Mayer 2009:3; Mayer en Gallini 1990:724).

Tabel 6, gevonden technieken in de TEDtalks

Visuele retentietechnieken Voorkomens Percentage

Object in handen met duiding 5 2%

Object in handen zonder duiding 0 0%

Object niet in handen maar wel in beeld 4 1%

Projectie - afbeelding, beeld na woord 0 0%

Projectie - afbeelding, woord en beeld 136 42%

Projectie - afbeelding, woord na beeld 1 0%

Projectie - schematische weergave, beeld na woord 0 0%

Projectie - schematische weergave, woord en beeld 14 4%

Projectie - schematische weergave, woord na beeld 1 0%

Projectie - videomateriaal, beeld na woord 0 0%

Projectie - videomateriaal, woord en beeld 24 7%

Projectie - videomateriaal, woord na beeld 0 0%

Projectie - visuele tekst, beeld na woord 1 0%

Projectie - visuele tekst, woord en beeld 128 40%

Projectie - visuele tekst, woord na beeld 2 1%

Projectie – afbeelding 5 2%

Totaal 321 100%

7.1.1 Woord na beeld en beeld na woord : een zeldzaamheid

Vijf van de zestien codes komen niet voor in het corpus. Dat zijn de volgende codes:  Object in handen zonder duiding

 Projectie – Afbeelding, beeld na woord

 Projectie - Schematische Weergave, beeld na woord  Projectie – Videomateriaal, beeld na woord

De code Projectie – visuele tekst, beeld na woord komt één keer voor, maar dat is op het moment dat Mary Roach in haar talk 10 things you didn’t know about orgasm per ongeluk de slide laat zien waarop punt zes van haar talk in tekst is neergezet, terwijl ze die slide al eerder liet zien, toen ze daadwerkelijk over punt zes uitweidde. Ze schakelde de dia dan ook meteen door naar de dia waarop punt zeven uitgeschreven stond. Er kan dus gesteld worden dat codes met daarin de eigenschap beeld na woord niet voorkomen in deze TEDtalks.

Ook codes waarin een andere volgorde van woord en beeld is opgenomen, namelijk codes met daarin woord na beeld, komen zelden voor. Projectie – afbeelding en Projectie – schematische weergave bevatten beiden één keer een woord na beeld-

moment en Projectie – visuele tekst twee keer. Bij Projectie – videomateriaal komt die volgorde nooit voor. Bij alle codes waarin woord na beeld is gescoord, overschrijdt de passage weliswaar de door mij gestelde grens waarin is besloten dat beeld maximaal tien seconden voor de gesproken tekst of tien seconden na de gesproken tekst moet

verschijnen om de code woord en beeld te krijgen, maar zit er steeds minder dan een minuut verschil tussen het getoonde beeld en het gesproken woord. Volgens het Temporal Contiguity Principle dat in paragraaf 3.3.2.4 is behandeld, is een presentatie waarin woord en beeld tegelijk worden gepresenteerd beter voor het onthouden van de informatie, omdat een learner anders de informatie die hij leest of ziet net zo lang moet herhalen en vasthouden in het werkgeheugen totdat de informatie kan worden gekoppeld aan het beeld of het woord dat daarna verschijnt. Dat kan een overload aan informatie in het werkgeheugen opleveren, omdat er teveel informatie moet worden vastgehouden (Mayer 2009:153). Ook in de paar gevallen waarin de term woord na beeld aan de passage is verbonden, zou er een eventuele overload aan informatie in het geheugen kunnen zijn, maar het verschil in tijd tussen de twee manieren van presenteren is zo klein, dat dat weinig effect zal hebben op de verwerking van de informatie. Toch moet hier worden toegegeven dat de term woord en beeld in dit onderzoek niet heel strikt is, aangezien er een marge van 20 seconden is ingesteld. In verder onderzoek zou die marge strikter moeten worden om woord en beeld beter te onderscheiden van woord na beeld en beeld na woord.

7.1.2 Afbeelding en visuele tekst, woord en beeld: meest voorkomend

De technieken Projectie – afbeelding, woord en beeld en Projectie – visuele tekst, woord en beeld komen verreweg het meeste voor in dit corpus. 136 keer is Projectie –

afbeelding, woord en beeld genoteerd en 128 keer Projectie – visuele tekst, woord en beeld. 56 voorkomens van elk werden samen aan één passage gekoppeld. Er zijn dus 80 passages die alleen de code Projectie – afbeelding, woord en beeld hebben en 72

passages die alleen de code Projectie – visuele tekst, woord en beeld hebben. Dat maakt dat bijna de helft van alle visuele technieken die in dit corpus zijn gemarkeerd (47%) een afbeelding op het scherm is of een visuele tekst op het scherm, de twee visuele middelen die volgens Mayer het meest retentie bevorderend zijn. Bij allebei de technieken worden namelijk de twee kanalen in ons geheugen gebruikt. De spreker vertelt zijn verhaal. Die informatie komt via het verbale kanaal binnen en daarnaast vertoont de spreker beeld (of een afbeelding, of visuele tekst) dat via het visuele kanaal wordt verwerkt. Een goede combinatie van woord en beeld dus (Mayer 2009: 9). Het visuele middel dat volgens Andeweg en Blokzijl (2006) veroorzaakt dat de meeste informatie wordt opgeslagen, is de projectie van visuele tekst, de visuele

retentietechniek die in dit corpus na de Projectie – afbeelding, woord en beeld het meeste voorkomt.

56 passages kregen zowel de code Projectie – afbeelding, woord en beeld als Projectie – visuele tekst, woord en beeld. Dat zijn 112 coderingen (35% van alle codes). Dat is veel als we afgaan op wat Mayer zegt over een combinatie van woord en beeld op het scherm, hij raadt dat af. Op die manier komt er namelijk via de oren verbale

informatie tot de learner (dat wordt verwerkt in het verbale kanaal) en via de ogen zowel visuele tekst als afbeeldingen (die worden verwerkt in het visuele kanaal). Dit is schematisch weergegeven in figuur 11. De informatie die via de afbeelding wordt overgebracht krijgt in het visuele kanaal ‘concurrentie’ van de visuele tekst die ook is afgebeeld, ook wel het redundancy effect genoemd (Mayer 2009: 125). Maar, de

hoeveelheid tekst die samen met de afbeelding in beeld verschijnt, verschilt per talk. Bij sommige talks zijn de enige woorden die op de slide staan de woorden uit de titel van de slide, terwijl er bij andere talks lange zinnen zijn opgenomen in de slide. Op die

Figuur 11, het redundancy effect bij een visuele presentatie van zowel beeld als woord.

7.1.3 Visual props: weinig gebruikt

De visual props, in het codeboek als object opgenomen, komen niet vaak voor in het onderzochte corpus. Alleen Susan Cain en Jill Bolte Taylor maken gebruik van het visuele middel. Susan Cain doet dat in haar talk The power of introverts de gehele talk door, door steeds opnieuw te refereren naar de koffer die ze in haar hand heeft of naast zich heeft staan, terwijl Jill Bolte Taylor in haar talk My stroke of insight een kort moment gebruikt om uit te leggen hoe het brein in elkaar zit, door middel van het tonen van een echt menselijk brein. Zij last daar precies een minuut voor in. Twee props die dus op verschillende manieren worden gebruikt. Bolte Taylor laat het brein een kort moment zien om op dat moment aan de hand van de twee hersenhelften in haar hand te illustreren hoe het brein eruitziet. Als ze dat gedaan heeft is het klaar en is de prop niet meer nodig. Cain zorgt ervoor dat de koffer de hele talk lang zichtbaar is voor het publiek en neemt de koffer zo nu en dan eens in haar hand. Haar prop is meer

metaforisch bedoeld dan dat ze iets wil vertellen over de prop zelf. Een verschil in het effect op het geheugen van het publiek zou kunnen zijn, dat het geheugen harder aan het werk is om de informatie te verwerken bij de koffer van Cain dan bij het brein van Bolte Taylor. De koffer blijft gedurende de hele talk in beeld en ook als Cain het niet over de koffer heeft, kan het publiek er nog naar blijven kijken. Het visuele kanaal wordt meer dan achttien minuten lang aan het werk gezet, terwijl Bolte Taylor een kortere tijd een beroep doet op het verwerken van informatie in het visuele kanaal. Daarbij is de

betekenis van de prop bij Bolte Taylor duidelijker aanwezig. Ze vertelt over onderdelen van het brein en laat dat meteen zien. Bij Cain is de betekenis van de koffer wat

moeilijker te begrijpen in verband met de metaforische benadering van Cain. Hoewel het niet is bewezen, zou kunnen worden gesteld dat het publiek meer kans heeft om de informatie die Bolte Taylor overbrengt te verwerken in het geheugen, dan de informatie die Cain met haar publiek deelt.

7.1.4 Statisch versus dynamisch

Bij de technieken Projectie – afbeelding, Projectie – visuele tekst en Projectie – schematische weergave is ook genoteerd of het afgebeelde dynamisch of statisch in beeld werd gebracht. Onder dynamisch wordt elke slide verstaan waar beweging in zit. Dat kan betekenen dat woorden een voor een in beeld komen, maar ook dat in een staafdiagram de verschillende staven een voor een verschijnen. In dit corpus zijn aanzienlijk meer statische dan dynamische slides te vinden. 160 statische tegenover 56 dynamische slides. Hoewel niet alle onderzoeken eenduidig antwoord geven op de vraag of dynamische slides bewerkstelligen dat er een grotere hoeveelheid informatie in het geheugen wordt verwerkt, wijzen de resultaten uit het merendeel van de

onderzoeken op een betere verwerking na het zien van bewegende beelden. In dat opzicht is een percentage van 17% voor het aantal dynamische slides (56 van de 328 slides) niet hoog.