• No results found

Hoofdstuk 3 Visualisatie: een beeldend encodeerprincipe

3.3 Een compromis van theorieën: Mayers Multimedia Learning Theory

3.3.2 Vier methodes van Multimedia Learning

Om te onderzoeken onder welke omstandigheden learners de meeste informatie opnemen in het geheugen, testte Mayer het effect van twaalf verschillende multimedia lessen. Zo onderzocht hij onder andere of mensen informatie beter in zich opnemen als ze voorkennis hebben van het te behandelen onderwerp (pre-training principle) en of de stijl van de presentatie formeel of informeel beter werkt voor het onthouden

(personalization principle) (Mayer 2009: 52). Met het oog op de analyse van zestien TEDtalks verderop in dit onderzoek, zijn vier van die multimedialessen van belang. In de analyse worden namelijk de visuele technieken behandeld die in de TEDtalks voorkomen. Principles als the pre-trianing principle en the personalization principle betreffen de inhoud van de kennis die moet worden overgebracht, terwijl het in de analyse in dit onderzoek vooral gaat om de vorm van de informatie, om de manier waarop de informatie visueel in beeld wordt gebracht. De technieken die in de vier principles die hieronder worden behandeld naar voren komen, zijn meer toegespitst op die vorm en daarom van belang.

3.3.2.1 Multimedia Principle

Een van de principles van Mayer is het Multimedia Principle. De naam zegt het al, dit principe is de basis van alle andere principes binnen de Multimedia Learning Theory. Dit principe gaat er namelijk vanuit dat mensen beter leren van woorden én beeld dan van woorden alleen. Volgens de information-delivery view zou een combinatie van woord en beeld niet beter zijn voor het onthouden van informatie dan alleen woord. In die optiek kan een presentatie met woorden worden gebracht of met beelden, maar blijft het resultaat hetzelfde: er wordt dezelfde informatie opgeslagen in het

langetermijngeheugen. Volgens de Multimedia Learning Theory bezit een mens twee kanalen (dual-channel assumption) waar kwalitatief verschillende informatie doorheen wordt vervoerd. Woord en beeld vullen elkaar aan, maar kunnen elkaar niet vervangen (Mayer 2009: 223-238). In verschillende onderzoeken van Mayer in samenwerking met onder andere Gallini (1990) en Anderson (1992), concludeerden de onderzoekers inderdaad dat studenten die informatie tot zich hadden genomen die bestond uit woorden en beeld, meer hadden onthouden dan de studenten die alleen woorden gepresenteerd hadden gekregen.

3.3.2.2 Redundancy Principle

Het Redundancy Principle is een ander principe dat Mayer onderzocht. De hypothese van dit principe is dat mensen informatie beter onthouden wanneer er een beeld wordt geprojecteerd en erover wordt verteld dan wanneer er een beeld wordt geprojecteerd, erover wordt verteld én de gesproken tekst ook nog wordt geprojecteerd. Deze

hypothese is gebaseerd op de limited-capacity assumption. Omdat er niet oneindig veel ruimte is voor nieuwe informatie, kunnen het visuele en het verbale kanaal overvol raken. Wanneer er én beeld én woord geprojecteerd wordt, komen beide door de ogen het sensorisch geheugen binnen, terwijl er niet veel plaats is in het visuele kanaal. Er moet als het ware gestreden worden om een plaats, terwijl er bij een presentatie waar alleen afbeeldingen worden getoond en woorden gesproken worden, één stroom

informatie via de oren naar binnen komt en één stroom via de ogen (Mayer 2009: 118 – 125). In onderzoek dat Mayer samen met Heiser en Lonn (2001) deed onder studenten, werd zijn hypothese bevestigd. Studenten die een samenvatting van de tekst die

gesproken werd of de precieze tekst die gesproken werd naast een afbeelding, op het scherm zagen geprojecteerd, onthielden minder van het verhaal dan studenten die geen tekst op het scherm zagen (2001: 193). In samenwerking met Moreno, ontdekte Mayer (2002: 159) dat studenten wel beter presteren als de tekst na het beeld wordt vertoond, aangezien de informatie dan verspreid wordt en er minder kans is op een overload aan informatie die op hetzelfde moment door één kanaal moet worden verwerkt. Hertz (2005), die onderzoek doet naar het gebruik van PowerPoint in wetenschappelijke presentaties, baseert zich ook op Mayer wanneer ze zegt: ‘Je moet het beeldkanaal niet onnodig vullen met projecties van nog meer woorden (denk aan de gebruikelijke sheets met opsommingen van onderwerpen in PowerPoint)’ en ‘je moet afwegen welke

informatie je beter kunt vertellen en welke informatie je beter kunt laten zien.’ (2005: 20).

3.3.2.3 Coherence Principle

De hypothese van het Coherence Principle is, dat mensen meer leren van informatie waar relevant materiaal bij is toegevoegd dan van informatie waar irrelevant materiaal bij is opgenomen. Wanneer er interessante, maar irrelevante informatie wordt gedeeld in een uitleg, proberen learners actief een samenhangend mentaal beeld te vormen van de ontvangen informatie. Dat is ook wat we kunnen aannemen op basis van de active- processing assumption: de mens gaat actief aan de slag met verkregen informatie. Het werkgeheugen heeft maar een beperkte opslagruimte en dus kan de irrelevante

informatie de plaats innemen van de informatie die er eigenlijk terecht had moeten komen, de relevante informatie. Met irrelevant beeld of irrelevante tekst wordt er dus minder informatie onthouden die er echt toe doet (Mayer 2009: 89-98). Deze hypothese werd bevestigd door Harp en Mayer (1998). Zelfs als studenten werd verteld waar ze aan het einde van het experiment op bevraagd zouden worden, konden ze het niet laten om ook de irrelevante informatie op te slaan, waardoor er minder aandacht werd besteed aan de relevante informatie (1998: 423). Atkinson, Cliff en Mayer (2004) stellen dan ook dat wanneer een spreker een PowerPoint maakt om informatie over te brengen, alles dat het hoofdidee niet ondersteunt, moet worden geschrapt op de dia.

3.3.2.4 Temporal Contiguity Principle

In het Temporal Contiguity Principle stelt Mayer de hypothese op dat mensen beter leren wanneer het beeld en de bijbehorende gesproken tekst op hetzelfde moment tot de learner komen. Informatie die na elkaar komt (dus eerst beeld en dan gesproken woord of eerst gesproken woord en dan beeld) zorgt voor een minder goede herinnering van de gepresenteerde informatie. Wanneer een learner namelijk eerst de informatie leest en dat daarna pas ziet uitgewerkt, moet hij de woorden vasthouden in het werkgeheugen totdat hij de informatie kan toepassen op de afbeeldingen. Dat kan een overload aan informatie in het werkgeheugen veroorzaken. De information-delivery view daarentegen pleit juist voor een scheiding in de presentatie van woorden en beelden. Bij een

scheiding van die twee zou er namelijk twee keer een delivery plaatsvinden en zou het werkgeheugen twee keer alle ruimte hebben om de informatie op te slaan in het

langetermijngeheugen. Maar ‘humans are sense-makers who engage in active cognitive processes during learning such as selecting relevant words and pictures, organizing the

selected material into verbal and visual mental models, and integrating the verbal and visual models.’ aldus Mayer (2009: 153-164). Het zou dus beter werken om woorden en beelden tegelijkertijd te presenteren, zodat het geheugen de combinatie van de

informatie als relevant beschouwt. Zo blijkt ook uit onderzoek van Ginns (2006) en Mayer en Anderson (1991); studenten onthouden meer informatie wanneer beeld en woord tegelijk worden getoond.