• No results found

Resultaten van recente Belgische studies

Actief ouder worden

55 JAAR EN OUDER

4.1. Verloningssystemen: arbeidskosten en productiviteit

4.1.5. Resultaten van recente Belgische studies

4.1.5.1. Resultaten van Vandenberghe en Waltenberg (2010)

Vandenberghe en Waltenberg maken gebruik van gegevens van ongeveer 9 000 ondernemingen met meer dan 20 werknemers, die via de Bel-Firstdatabank werden verzameld. De gegevens uit de Bel-Firstdatabank worden voornamelijk geput uit de jaarrekeningen die de ondernemingen bij de NBB neerleggen. Voor deze ondernemingen, die gevolgd worden over de periode 1998-2006, werd aan de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) gevraagd een koppeling te maken met de gegevens van de RSZ, om jaarlijks voor elke onderneming het aantal werknemers te verkrijgen, evenals bepaalde kenmerken van die personen, waaronder voornamelijk hun leeftijd.

Zoals hierboven uiteengezet bestaat de grote moeilijkheid erin om voor de relatieve marginale bijdragen van de verschillende leeftijdsgroepen j aan de productiviteit, schattingen te verkrijgen die niet vertekend zijn. Hiervoor maken de auteurs gebruik van verschillende specificaties en methodes voor de schatting van de marginale bijdragen. Zij tonen aan dat de relatieve marginale bijdrage van oudere werknemers, d.w.z. werknemers van 50 jaaren ouder, in alle gevallen negatief is, hoewel de grootte van deze coëfficiënt aanzienlijk verschilt van specificatie tot

specificatie. Volgens hun resultaten zou een toename van 10 procentpunt in het aandeel van de oudere werknemers in het personeelsbestand van de onderneming gemiddeld een vermindering van 2 tot 4 % van de toegevoegde waarde tot gevolg hebben. Oudere werknemers zouden dus beduidend minder productief zijn dan de andere leeftijdsklassen. Uit dezelfde schattingen blijkt ook dat de relatieve marginale productiviteit lager ligt bij jonge werknemers (18 tot 29 jaar) dan bij de referentiegroep (30 tot 49 jaar). Deze negatieve afwijking is echter niet altijd significant in de verschillende specificaties die gebruikt werden.

Uit de schattingen met betrekking tot de arbeidskosten blijkt dat de relatieve kosten voor de groep van jonge werknemers altijd lager zijn ten opzichte van de referentiecategorie (30 tot 49 jaar) en dat de relatieve kosten voor oudere werknemers altijd hoger zijn.

Zo komen Vandenberghe en Waltenberg tot het besluit dat er voor oudere werknemers een kloof is tussen kosten en productiviteit, die tussen 22 en 42 procentpunt wordt geschat. Volgens hun schattingen en volgens de gebruikte gegevens zou de relatieve marginale productiviteit van die leeftijdsgroep lager liggen dan die van de andere leeftijdsgroepen en komt die lagere productiviteit niet tot uiting in lagere arbeidskosten, wat de vraag van de ondernemingen naar deze categorie van werknemers zou kunnen doen dalen.

Zoals de auteurs vermelden, ligt de grootste zwakte van hun schattingen in de gebruikte gegevens, die niet erg overvloedig zijn voor wat betreft de samenstelling van het personeelsbestand van de onderneming. Zo beschikt de KSZ niet over informatie over het opleidingsniveau van werknemers, en a fortiori ook niet over de verworven vaardigheden en latere opleidingen.

4.1.5.2. De resultaten van Cataldi, Kampelman en Rycx (2011)

De auteurs maken gebruik van een gekoppelde steekproef werkgevers-werknemers, die zij uit de SES- en SBS- enquêtes van de ADSEI hebben gehaald. Zij hebben deze steekproef verkregen voor de periode van 1999 tot 2006. Aangezien de schattingen gebaseerd zijn op gemiddelden, verlangden de auteurs dat er in de gekoppelde steekproef minstens 10 observaties zouden worden gedaan per onderneming en, gezien de beperkingen die de schattingsmethodes met zich meebrengen, dat de ondernemingen gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren geobserveerd werden. De uiteindelijke steekproef bevat 1 735 ondernemingen uit de marktsector.

Het voordeel van de gekoppelde steekproef SES-SBS ten opzichte van de gegevens van de RSZ is de grote rijkdom aan informatie over de samenstelling van het personeel van de onderneming, niet alleen inzake leeftijd, maar ook wat betreft opleidingsniveau, beroep, soort overeenkomst, geslacht, enz. Naast de schatting van de marginale bijdragen per leeftijdsgroep kunnen er dus controles worden uitgevoerd voor al deze factoren.

Net zoals de andere vorsers onderzoeken ook deze auteurs hoe de wijzigingen in het aandeel jonge werknemers (16 tot 29 jaar), werknemers van middelbare leeftijd (30 tot 49 jaar) en oudere werknemers (ouder dan 49 jaar) de productiviteit van hun onderneming beïnvloeden en of er voor die drie groepen verschillen zijn tussen productiviteit en loon, en maken zij daarvoor gebruik van de benadering van Hellerstein et al., die hierboven werd uiteengezet.

Zij proberen verschillende specificaties uit, onder meer om een heterogeniteitsvertekening te voorkomen en om controles uit te voeren voor het eventuele endogene karakter van het aandeel werknemers van elke leeftijdsgroep in de onderneming.

Uit de resultaten die zij hebben verkregen op grond van de specificatie en de schattingsmethode die zij het meest geloofwaardig achten, blijkt dat werknemers die ouder zijn dan 49 jaar

aanzienlijk minder productief zijn dan jongere werknemers. Er zouden daarentegen geen significante productiviteitsverschillen zijn tussen de groep van werknemers van 16 tot 29 jaar en die van 30 tot 49 jaar.

Uit hun resultaten blijkt ook dat het gemiddelde uurloon in de ondernemingen significant en gestaag toeneemt met de gemiddelde leeftijd van de werknemer.

De auteurs vermeldden jammer genoeg niet voor alle in de schattingen opgenomen controlevariabelen de geschatte parameters. De tabellen bevatten enkel de belangrijke variabelen.

Uitgaande van de empirische gegevens waarover zij beschikken, concluderen zij dat jonge werknemers in België gemiddeld minder verdienen dan zij op grond van hun marginale productiviteit waard zijn, terwijl het tegendeel geldt voor werknemers van ouder dan 49 jaar.

4.1.5.3. Resultaten van De Winne, Van Beveren en Sels (2012).

De Winne, Van Beveren en Sels maken gebruik van een longitudinale steekproef van werknemers van 1 190 Belgische ondernemingen, waarvoor zij een beroep hebben gedaan op het Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming. Deze steekproef werd aangevuld met financiële gegevens van de werkgevers, die uit de Bel-Firstdatabank werden gehaald. De ondernemingen van de steekproef tellen elk tussen 50 en 1 000 werknemers en zijn actief in de industrie of in de dienstensector. De steekproef werd zodanig getrokken dat er representatieve analyses kunnen worden uitgevoerd per bedrijfstak.

Er werd gewerkt met een gereduceerde vorm: de auteurs proberen de determinanten te bepalen van de zichtbare arbeidsproductiviteit door deze variabele te regresseren op verschillende verklarende variabelen, waaronder voornamelijk de gemiddelde leeftijd (en het kwadraat ervan) van de werknemers van de onderneming en het aandeel werknemers van 40 jaar en ouder, waarbij zij controleren voor het aandeel vrouwen, het aandeel van de werknemers met een hoog loon, de kapitaalintensiteit, enz.

De auteurs zijn ook geïnteresseerd in de impact van de diversiteit inzake leeftijd op de productiviteit van de onderneming en operationaliseren dit begrip door de variantie te berekenen van de leeftijden bij het personeel van de onderneming om deze als verklarende variabele op te nemen.

Zowel in de volledige steekproef als in de substeekproeven per bedrijfstak, is de coëfficiënt van de gemiddelde leeftijd van de werknemer positief en de coëfficiënt van het kwadraat van de leeftijd negatief. Met andere woorden, de zichtbare arbeidsproductiviteit volgens leeftijd volgt een curve in de vorm van een omgekeerde U, waarbij de leeftijd een positief effect heeft gedurende het eerste deel van de loopbaan, waarna er een dalende productiviteit kan worden waargenomen vanaf een bepaalde leeftijd, die de auteurs de "optimale leeftijd" noemen. Deze leeftijd waarop de productiviteit maximaal is, wordt geschat op 38 jaar indien de volledige steekproef wordt gebruikt. Uit de sectorale schattingen blijkt dat deze leeftijd waarop de zichtbare productiviteit maximaal is, varieert naargelang van de bedrijfstak: in de bouwnijverheid wordt de optimale leeftijd op 36 jaar geschat, terwijl hij in de metaalverwerkende nijverheid of in de vervoersector 41 jaar bedraagt.

Grafiek 30 - Effect van de gemiddelde leeftijd van het personeelsbestand op de zichtbare arbeidsproductiviteit

Bron: De Winne, Van Beveren en Sels (2012).

De diversiteit van de leeftijden in het personeelsbestand lijkt geen grote invloed te hebben op de arbeidsproductiviteit.

De auteurs besluiten dat de vergrijzing van de beroepsbevolking in België een uitdaging vormt voor de ondernemingen en dat deze instrumenten moeten ontwikkelen voor het personeelsbeheer en voor de organisatie van het werk om de productiviteit van oudere werknemers te verbeteren.

4.1.5.4. Beperkingen van de benadering

De voornaamste beperking van deze oefeningen ligt in de robuustheid van de schattingen en hun vermogen om vertekeningen te corrigeren die te wijten zijn aan het verschil in verdeling van de leeftijdsgroepen tussen de ondernemingen en van de eventueel endogene aard van deze verdeling naargelang van de geschiedenis van elke onderneming. Daarom proberen de auteurs gebruik te maken van verschillende schattingstechnieken en specificaties en tonen zij aan dat hun resultaten voor de kloof tussen productiviteit en arbeidskosten robuust lijken voor wat betreft de leeftijden.

Ten tweede wordt in de methode-Hellerstein uitgegaan van het profiel van de productiviteit en dat van de gemiddelde loonkosten voor alle ondernemingen en werknemers, en dus niet van individuele profielen. Ook al zou uit de resultaten blijken dat de kloof tussen productiviteit en arbeidskosten voor oudere werknemers niet significant is, zoals dit het geval is in Frankrijk volgens Aubert en Crépon (2003), toch kan deze kloof een probleem vormen voor bepaalde categorieën van oudere werknemers (bijvoorbeeld de lagergeschoolden) of in bepaalde subgroepen van ondernemingen (bijvoorbeeld deze die belangrijke technologische veranderingen hebben ondergaan).

Ten derde worden de productiviteit en de loonkosten geschat voor werkenden. Veel 50-plussers zijn echter werkloos of inactief (zie hoofdstuk 2 van dit verslag). Er zou dus sprake kunnen zijn van een selectieproces (en/of zelfselectieproces) dat hen ertoe gebracht heeft uit te treden. Indien er met dit proces rekening zou worden gehouden, zou de schatting van de productiviteit nog minder hoog uitvallen voor oudere werknemers.