• No results found

De uitstroom uit de werkgelegenheid volgens leeftijd

Actief ouder worden

2. S ITUATIE VAN OUDERE ARBEIDSKRACHTEN OP DE ARBEIDSMARKT

2.4. Dynamische aspecten : invloed van de leeftijd op de transities tussen statuten

2.4.2. De uitstroom uit de werkgelegenheid volgens leeftijd

Idealiter zijn de gegevens om de duur van (en dus de uitstroom) uit de werkgelegenheid te bestuderen, individuele waarnemingen over arbeidsperiodes voor een groot aantal personen, die lang genoeg zouden zijn gevolgd om zowel hun indienstneming als het einde van hun arbeidsrelatie vast te stellen.

Jammer genoeg kunnen we via de enquête naar de arbeidskrachten nooit voltooide arbeidsperiodes waarnemen. De gegevens betreffende de arbeidsduur zijn ofwel "links gecensureerd", wat betekent dat we niet weten wanneer die periodes aanvingen (dat is het geval voor de personen uit het staal die een werkervaring hebben gehad maar op het ogenblik van de enquête werkloos of inactief zijn: voor hen kennen we het einde van de werkgelegenheidsperiode maar niet de aanvang ervan), ofwel "rechts gecensureerd", waarbij het einde van hun werkgelegenheidsperiode onbekend is (voor de werkenden uit het staal waarvoor we enkel weten wanneer ze begonnen te werken).

Het is dus niet mogelijk de werkgelegenheidsduur ten volle te bestuderen en we dienen genoegen te nemen met een onderzoek van de transities zoals ze hierboven werden gedefinieerd. Een onmiddellijk gevolg daarvan is dat we in de analyse van de transities vanuit de werkgelegenheid niet voor de anciënniteit van de werknemer bij de huidige werkgever ("job tenure") kunnen controleren. De anciënniteit in de huidige baan is evenwel de indicator van een voldoende matching voor zowel de werknemer als de werkgever, die gemiddeld gepaard gaat met een hoge productiviteit. De anciënniteit beïnvloedt ook de ontslagkosten in België, met name voor de bedienden. Naarmate de anciënniteit hoger is, nemen namelijk ook de ontslagkosten toe. De anciënniteit heeft dus zeker een invloed op de uitstroom uit de werkgelegenheid. Bovendien is de anciënniteit in een baan gemiddeld beschouwd gecorreleerd met de leeftijd van de werknemer.

Jongeren hebben gemiddeld een minder hoge anciënniteit in het werk dan ervaren werknemers. Ten slotte hangt de gemiddelde anciënniteit van het personeel vaak samen met de omvang en de leeftijd van het bedrijf. Reeds lang bestaande ondernemingen zijn doorgaans groter dan jonge bedrijven en beschikken over personeel met een hogere anciënniteit. Jonge bedrijven hebben bovendien te kampen met een veel hogere faillissementsgraad dan rijpere ondernemingen. In onze empirische modellen is het jammer genoeg niet mogelijk uittredingen uit de werkgelegenheid te controleren op grootte of leeftijd van de werkgever. Al die effecten (anciënniteit bij de huidige werkgever, leeftijd van het bedrijf, ...) zullen dus deels worden weerspiegeld in het geraamde effect van de leeftijdsgroepen.

2.4.2.1. De uitstroom naar werkloosheid

De transities van werkgelegenheid naar werkloosheid zijn in België gering. Er bestaan met andere woorden weinig instabiele banen of banen van korte duur. De gegevens wijzen echter op belangrijke verschillen. Het niveau van het diploma heeft een sterke invloed op het soort uitgeoefende baan: laaggeschoolden hebben bijna tweemaal meer kans hun werk te verliezen dan middengeschoolden, terwijl hooggeschoolden twee keer minder kans maken op het verlies van hun baan. De verschillen tussen bedrijfstakken zijn niet statistisch significant, behalve voor werknemers van de niet-marktsector in de ruime zin, dat wil zeggen inclusief de overheidsdiensten en het onderwijs, waar een uittreding uit de werkgelegenheid zelden voorkomt.

Tabel 9 - Schattingen betreffende de transitie van werkgelegenheid naar werkloosheid, 2010

Coëfficiënt Standaardafwijking Significantie

Berekende kans Referentie1 -3,7146 0,1064 *** 2,4 Vrouw 0,1680 0,0675 ** 2,8 Laaggeschoolden 0,6545 0,0731 *** 4,5 Hooggeschoolden -0,5454 0,0812 *** 1,4 Brussel 0,9144 0,0878 *** 5,7 Wallonië 0,3626 0,0692 *** 3,4 20 tot 24 jaar 0,9131 0,1026 *** 5,7 25 tot 34 jaar 0,5561 0,074 *** 4,1 50 tot 64 jaar -0,7588 0,1058 *** 1,1

Partner in het huishouden -0,5283 0,0698 *** 1,4

Personen ten laste -0,0518 0,0834 2,3

Bouwnijverheid -0,0424 0,1276 2,3 Marktdiensten 0,0657 0,0893 2,5 Niet-marktdiensten (inclusief overheidsdiensten en onderwijs) -0,4091 0,1031 *** 1,6 Overige bedrijfstakken -0,064 0,2058 2,2 Pseudo R² 9%

Bron: EC (microgegevens EAK).

1 Referentiegroep: man, gemiddeld scholingsniveau, woonachtig in Vlaanderen, leeftijd van 35 tot 49 jaar, alleenstaande, niemand ten laste, verwerkende nijverheid.

De banen zijn ook vaker instabiel voor inwoners van Brussel en in mindere mate van Wallonië, dan voor inwoners van Vlaanderen. Het effect voor Brussel springt in het oog, omdat de kans op een uitstroom vanuit werkgelegenheid naar werkloosheid er 5,7 % beloopt, tegen 2,4 % voor een persoon met een soortgelijk profiel die echter in Vlaanderen woont.

De demografische variabelen tonen geen grote verschillen. Vrouwen lopen een iets grotere kans op een beëindiging van hun baan, net als alleenstaanden. De gezinslast zou geen statistisch significant effect hebben op het verlies van een baan.

Ten slotte lopen de kansen op een uitstroom uit de werkgelegenheid sterk uiteen volgens de leeftijdsgroep. Jongeren hebben gemiddeld veel instabielere banen dan ouderen, maar het baantype verandert naarmate ze ingeschakeld raken op de arbeidsmarkt. De 50- tot 64-jarige werkenden maken weinig kans om werkloos te worden.

2.4.2.2. De uitstroom naar inactiviteit

Transities van werkgelegenheid naar inactiviteit komen relatief weinig voor in België. De discrepanties tussen de verschillende socio-demografische groepen zijn minder groot dan voor de overgang van werkgelegenheid naar werkloosheid.

Tabel 10 - Schattingen betreffende de transitie van werkgelegenheid naar inactiviteit, 2010

Coëfficiënt Standaardafwijking Significantie Berekende kans

Referentie1 -4,5576 0,1148 *** 1,0 Vrouw 0,4577 0,0630 *** 1,6 Laaggeschoolden 0,4441 0,0701 *** 1,6 Hooggeschoolden -0,4256 0,0750 *** 0,7 Brussel 0,4615 0,0918 *** 1,6 Wallonië 0,1866 0,0635 *** 1,2 20 tot 24 jaar 1,0363 0,1395 *** 2,9 25 tot 34 jaar 0,7442 0,0910 *** 2,2 50 tot 64 jaar 1,4481 0,0808 *** 4,3

Partner in het huishouden 0,0306 0,0644 1,1

Personen ten laste 0,1940 0,0899 ** 1,3

Bouwnijverheid -0,3013 0,1425 ** 0,8 Marktdiensten -0,1383 0,0883 0,9 Niet-marktdiensten (inclusief overheidsdiensten en onderwijs) -0,2466 0,0934 *** 0,8 Overige bedrijfstakken 0,8285 0,1344 *** 2,3 Pseudo R² 7%

Bron: EC (microgegevens EAK).

1 Referentiegroep : man, gemiddeld scholingsniveau, woonachtig in Vlaanderen, leeftijd van 35 tot 49 jaar, alleenstaande, niemand ten laste, verwerkende nijverheid.

Laaggeschoolden lijken makkelijker uit te stromen naar de inactiviteit, terwijl de transities van werkgelegenheid naar inactiviteit zeer gering zijn voor hooggeschoolden. De uitstroom naar inactiviteit komt ook vaker voor in Brussel en – in mindere mate – in Wallonië dan voor de

inwoners van Vlaanderen. Vrouwen en personen met een gezin ten laste lopen eveneens een grotere kans om inactief te worden. Er zouden verschillen bestaan naargelang van de bedrijfstak : transities van werkgelegenheid naar inactiviteit zouden minder talrijk zijn in de bouwnijverheid of de diensten dan in de verwerkende nijverheid.

In de groep werknemers van 35 tot 49 jaar komt de overgang naar inactiviteit zeer weinig voor. De werknemers van 20 tot 34 jaar verlaten vaker de arbeidsmarkt. Voor de werknemers van 50 tot 64 jaar ligt de kans op een transitie naar inactiviteit viermaal hoger dan voor de 35- tot 49- jarigen met een soortgelijk profiel voor de overige kenmerken (geslacht, scholingsniveau, gewest waar de werknemer woont, enz.)

Kortom, het percentage van de uitstroom uit de werkgelegenheid is gering in België. De leeftijdsgroep met de laagste uitstroom is die van de werknemers van 35 tot 49 jaar. De uittredingen uit de werkgelegenheid zijn voor de 50- tot 64-jarigen eveneens beperkt maar leiden in de meeste gevallen naar de inactiviteit, een situatie die langer aanhoudt dan de werkloosheid. De jongste groepen (20 tot 34 jaar) vertonen meer uittredingen uit de werkgelegenheid, vooral in het begin van de loopbaan.

Grafiek 19 - Mobiliteit in de werkgelegenheid volgens leeftijdsklasse

(frequentie van de verandering van werkgever voor de werkende bevolking tussen het 1ste en het 4de kwartaal van 2009)

Bron: KSZ (Datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming), berekeningen FOD WASO.

De gegevens van de KSZ maken het mogelijk de mobiliteit tussen werkgevers te berekenen voor de personen die in het eerste kwartaal van 2009 aan het werk waren. Van het eerste tot het vierde kwartaal van 2009 zou 4 % van hen ten minste één keer van werkgever veranderd zijn. Die frequentie neemt gestaag af met de leeftijd van de werknemer : terwijl deze frequentie in de groep werknemers van 20 tot 24 jaar meer dan 8 % bedraagt, daalt ze tot 4,5 % voor de 25- tot 49-jarigen en tot amper 1,6 % voor de werknemers van 50 jaar en ouder.