• No results found

3. Canadees-Amerikaanse samenwerking na 9/

3.6 Rendition en drones

Canada en de Verenigde Staten staan tevens verschillend tegenover de inzet van middelen en werkwijzen als drones en ‘extraordinary rendition’. Uit een recente opiniepeiling uit 2013 blijkt dat slechts 43% van de Canadese bevolking het inzetten van drones door de Verenigde Staten goedkeurt.263 In 2007 verzocht het Canadese ministerie van defensie het

258 Gibbs-Van Brunschot, Sherley, ‘Communicating Threat’, p. 660.

259 D. Alper, D. Biette, ‘Introduction: Weathering the Storm: The State of the Canada-U.S. Relationship, 2003’ in American Review of Canadian Studies, Vol. 33, No. 1, 2003, p. 1. 260 C. Waddell, ‘Deep Freeze’, CBC News Online, 30 april 2003,

http://www.cbc.ca/canadaus/waddell.html, <09-04-2014>

261 Alper, D. Biette, ‘Introduction: Weathering the Storm’, p. 2.

262 S. P. Kramer, ‘Blair’s Britain After Iraq’ in Foreign Affairs, Vol. 82, No. 4, 2003, p. 90. 263 http://www.pewresearch.org/fact-tank/2013/07/25/big-gender-gap-in-global-public- opinion-about-use-of-drones/,

Canadese regering om toestemming om, in Amerika gemaakte, drones te kopen en in te zetten bij de missie in Afghanistan. Dit verzoek werd echter afgewezen. In 2009 deden militaire officieren wederom een verzoek tot de aanschaf van drones, maar ook dit verzoek werd afgewezen.264

Naast de inzet van drones, verschillen de meningen van de Amerikaanse en Canadese regering ook over het toepassen van ‘extraordinary rendition’. Deze Amerikaanse werkwijze houdt in dat een verdacht persoon, buiten het juridische systeem om, wordt overgedragen aan een ander land en daar kan worden ondervraagd.265 De kwesties rondom Arar,

Benatta, Jabarah en Khadr zijn hier voorbeelden van. Het is interessant om te zien hoe de Canadese regering en bevolking hier tegenover staat.

Canada stelde in 2004 een onderzoek in naar de betrokkenheid van Canadese functionarissen bij de Arar-kwestie, die ik eerder beschreef. 266

Uit dit onderzoek werden uiteindelijk de volgende conclusies getrokken. De Royal Canadian Mounted Police zou de Amerikaanse autoriteiten van foutieve informatie over Arar hebben voorzien. Dit leidde ertoe dat Arar door de Verenigde Staten naar Syrië wordt overgeplaatst en daar werd vastgehouden. Canadese functionarissen hadden echter rekening moeten houden met de grote kans dat Arar in Syrië zou worden gemarteld. Hierdoor hadden zij de betrouwbaarheid van Arar’s verklaringen die hij in Syrië deed, in twijfel moeten trekken. Ook zou er, zowel voor als na Arar’s terugkeer naar Canada, vertrouwelijke en soms foutieve informatie over de kwestie zijn gelekt naar de media, om zo de reputatie van Arar te schaden en de belangen van de Canadese regering hoog te houden.267

De Canadese regering beschrijft in het rapport Extraordinary

Rendition: International Law and the Prohibition of Torture tevens de

kwestie rondom Arar, en de houding van de Canadese regering ten aanzien van ‘extraordinary rendition’ in het algemeen. In dit rapport staat dat de Verenigde Staten eerst nadrukkelijk de toezegging van Syrië had gevraagd, dat Arar daar niet gemarteld zou worden, voordat zij hem aan Syrië uitleverden. In Syrië werd hij echter meerdere keren mishandeld, waardoor hij uiteindelijk een valse bekentenis aflegde. In dit rapport wordt met name de Verenigde Staten als de boeman geportretteerd. De Amerikaanse regering heeft met de Arar-kwestie het Vijfde Amendement van de Amerikaanse Constitutie en de Torture Victim Protect Act

264 http://www.ceasefire.ca/?p=15186, <22-06-2014>

265 J. Horowitz, S. Cammarano, ‘20 Extraordinary Facts about CIA Extraordinary Rendition and Secret Detention’, Open Society Justice Initiative, 5 februari 2013,

http://www.opensocietyfoundations.org/voices/20-extraordinary-facts-about-cia- extraordinary-rendition-and-secret-detention,

<15-06-2014>

266 Rapport ‘Globalizing Torture: CIA Secret Detention and Extraordinary Rendition’, p. 71. 267 Ibidem, p. 71.

overtreden. 268 In het rapport is ook te lezen dat de Canadese regering

lessen trok uit de Arar-kwestie. Wanneer in de toekomst informatie, afkomstig van Canadese bronnen, door een land op verkeerde wijze zou worden gebruikt, dient Canada een formeel bezwaar in te dienen bij de minister van buitenlandse zaken van het land in kwestie.269 De Canadese

regering rept in dit rapport niet over het feit dat Canada zelf de Verenigde Staten van informatie over Arar voorzag. Toch lijkt de Canadese schadevergoeding- en excuses een teken dat Canada dergelijke uitleveringspraktijken niet stimuleert. Canada is het enige land dat excuses heeft gemaakt aan een slachtoffer van dit uitwisselingssysteem, namelijk Maher Arar. Ook was Canada één van de vier landen, naast Zweden, Australië en het Verenigd Koninkrijk, die het slachtoffer een schadevergoeding gaf.270 Dit neemt niet weg dat Canada de Verenigde

Staten van informatie voorzag, wat ervoor zorgde dat Arar door de Verenigde Staten aan Syrië werd uitgeleverd.

Na de aanslagen van 9/11 waren er geruchten dat Canada toestemming aan de Verenigde Staten gaf om het Canadese luchtruim- en vliegvelden te gebruiken voor vluchten die verbonden waren met deze ‘extraordinary renditions’.271 Zo zou in 2004 een vliegtuig, met aan boord

gevangen die onderdeel uitmaakten van dit programma, na de start vanuit Washington niet alleen een tussenstop in Guantánamo Bay hebben gemaakt, maar ook in Gander Canada, voordat het doorvloog naar de eindbestemming in Litouwen.272 In het rapport ‘Globalizing Torture: CIA

Secret Detention and Extraordinary Rendition’ gaat de Canadese regering op deze geruchten in. Volgens het rapport klopt het dat er sinds de aanslagen van 9/11 rond de 20 vliegtuigen, gedurende 74 vluchten, een tussenlanding hebben gemaakt op Canadees grondgebied. Er werd gezegd dat deze vliegtuigen verbonden zouden zijn aan de CIA en dat ze werden gebruikt om gevangenen, buiten het juridisch systeem om, mee te vervoeren. Het Canadese Department of Public Safety onderzocht deze kwestie in 2005 en trok de conclusie dat deze vluchten geen onderdeel uitmaakten van ‘extraordinary rendition’.273

Conclusie

Tussen Canada en de Verenigde Staten bestaat een bijzondere verbintenis. Beide landen delen een gemeenschappelijke oorsprong in het Britse rijk, en vanaf de Tweede Wereldoorlog sloten beide landen een militair bondgenootschap. Toch verliep de samenwerking binnen dit 268 L. Barnett, rapport: Extraordinary Rendition: International Law and the Prohibition of

Torture, 17 juli 2008, pp. 18.

269 Rapport: Globalizing Torture: CIA Secret Detention and Extraordinary Rendition, Open

Society Justice Initiative, 2003, p. 24.

270 Ibidem, p. 18 271 Ibidem, p. 70. 272 Ibidem, p. 71. 273 Ibidem, p. 26-27.

bondgenootschap nooit helemaal vlekkeloos. Canada’s eigen identiteit en eigen beleid lopen als een rode draad door de Canadees-Amerikaanse relatie. Canada komt steeds tegemoet aan het Amerikaanse beleid, maar wil tegelijkertijd ook zelf de controle behouden over het eigen beleid. Het Canadese standpunt ten aanzien van nucleair wapenbezit, maar ook de weigering mee te doen aan de missie in Irak zijn hier voorbeelden van.

Gedurende de jaren ’90 zag de Verenigde Staten Canada als een bovenbuur die op veel vlakken achterliep. De aanslagen van 9/11 dwong beide landen echter de onderlinge samenwerking opnieuw kritisch te bekijken en hierin te investeren. Een gemeenschappelijke grens van 8000 kilometer maakte beide landen kwetsbaar voor mogelijk nieuwe terroristische aanslagen. De Verenigde Staten kon het zich niet langer veroorloven Canada slechts als minderwaardige bovenbuur te zien. Beide landen hanteerden een verschillend contra-terrorismebeleid. De militaire traditie van de Verenigde Staten was terug te zien in het militaire karakter van het Amerikaanse contra-terrorismebeleid. De Verenigde Staten richtte zich meer op een militaire bestrijding van terrorisme in het buitenland, terwijl Canada zich focuste op preventie van opkomend terrorisme in eigen land. Hoewel de Verenigde Staten binnen de Canadees-Amerikaanse samenwerking de grootste was op het gebied van mankracht en defensie, liep Canada voor op het gebied van aanpak van radicalisering binnen de eigen landsgrenzen en informatieverzameling.

In mijn optiek laten de aanslagen van 9/11, en het daarop volgende Canadese contra-terrorismebeleid, zien dat Canada in staat is eigen keuzes te maken, die niet altijd overeenkomen met die van de Verenigde Staten. De Verenigde Staten oefende invloed uit op het Canadese contra- terrorismebeleid, maar de Canadese wetgeving die na 9/11 werd ingevoerd vertoonde meer gelijkenissen met de Britse contra- terrorismewetgeving dan met de Amerikaanse. De verschillen in de Amerikaanse- en Canadese visie op contra-terrorismebeleid en de omgang met verdachte personen, werden soms pijnlijk duidelijk, zoals het geval was bij de kwesties rondom Mohammed Mansour Jabarah en Omar Khadr. Canada was niet in staat te voorkomen dat deze Canadese staatsburgers aan de Verenigde Staten werden uitgeleverd. De meest pijnlijke kwestie in de Canadees-Amerikaanse samenwerking na 9/11 vormde echter Canada’s weigering mee te doen aan de missie in Irak. Canada liet hiermee zien dat het niet zomaar het Amerikaanse beleid volgt, maar hier zelfs kritisch naar durft te kijken. Door deze beslissing komt het Canadese beleid op militair gebied wellicht zelfs meer overeen met het Europese beleid dan met het Amerikaanse beleid.

Ik beschreef het wetenschappelijke debat dat over dit onderwerp gaande is, waaronder de standpunten van Hussain, Charbonneau en Roach. Hussein is ervan overtuigd dat de invoering van de Canadese Anti-

Terrorism Act uit 2001 het Canadese beleid dichter bij het Amerikaanse

beleid bracht. Hoewel de Anti-Terrorism Act werd ingevoerd om Canada’s reputatie in de ogen van de Verenigde Staten te verbeteren, ben ik het niet met zijn stelling eens. In het tweede hoofdstuk heb ik beschreven op welke manier de Canadese contra-terrorismewetgeving meer overeenkomsten vertoont met het Britse beleid, dan met het Amerikaanse beleid. Ook wat betreft het inzetten van drones en ‘extraordinary rendition’, wijkt het Canadese antiterreurbeleid af van het Amerikaanse. Charbonneau stelt dat de veiligheid van Canada moet worden gezien als een onderdeel van Amerikaanse projecten op globale schaal. De Canadese weigering om mee te doen aan de missie in Irak laat echter zien dat Canada een eigen plan durft te trekken wanneer het op de Canadese veiligheid aankomt. Canada ziet zichzelf niet slechts als een onderdeel van een groter Amerikaans project, maar als een land met een eigen visie, normen en waarden.

Mijn mening komt, na dit onderzoek, het meest overeen met die van Roach. Roach stelt dat binnen de Canadees-Amerikaanse betrekkingen, beide landen een balans zoeken tussen integratie en samenwerking, en aan de andere kant het uitdragen van nationalisme. Ook stelt Roach dat de balans na 9/11 doorsloeg naar samenwerking. Volgens Roach gaf de gebeurtenis van 9/11 Canada tegelijkertijd de kans om de verschillen met de Verenigde Staten te benadrukken. De aanslagen van 9/11 vormen in mijn optiek wel degelijk een breuklijn in de Canadees-Amerikaanse relatie, doordat Canada zich voor het eerst lijkt te onderscheiden. Canada loopt voor op bepaalde gebieden, zoals het opsporen en effectief aanpakken van radicalisering, voor op de Verenigde Staten. Ook als militair bondgenoot heeft Canada een eigen aanpak, die soms afwijkt van het beleid van Uncle

Sam. Canada lijkt sterker en onafhankelijker dan ooit ten aanzien van

Verenigde Staten, mede door het feit dat het land zich met nieuwe handelspartners verbindt. Naast consensus was er ook nu, zoals vanaf de Koude Oorlog het geval was, sprake van conflict tussen de twee landen. De Canadees-Amerikaanse relatie wordt, in mijn optiek, dan ook meer gekenmerkt door verschillen dan overeenkomsten. De Canadees- Amerikaanse betrekkingen laten zich dan ook het beste omschrijven als ‘uneasy neighbors’.

Bibliografie