• No results found

3. Canadees-Amerikaanse samenwerking na 9/

3.4 De kwesties rondom Arar, Benatta, Jabarah en Khadr, en de missie in Afghanistan

Maher Arar, een Canadees staatsburger, wilde in 2002 terugkeren naar Canada vanuit Syrië, zijn geboorteland. Tijdens zijn terugreis werd Arar opgepakt door de Verenigde Staten. Hij werd ervan verdacht samen te werken met terroristische groeperingen. Nadat hij was opgepakt werd hij vastgehouden in de Verenigde Staten, waarna hij vervolgens werd uitgeleverd aan Syrië. Eenmaal in Syrië aangekomen werd Arar diverse keren ondervraagd en daarbij ook gemarteld. Nadat Arar een jaar gedwongen in Syrië had verbleven, kreeg hij uiteindelijk toestemming om terug te mogen keren naar Canada. Uiteindelijk kreeg Arar van de Canadese overheid een schadevergoeding van 10,5 miljoen dollar toegewezen en werd hij door de Canadese bevolking ontvangen als een nationale held.239 De kwestie rondom Arar kreeg zoveel aandacht, in onder

andere de Canadese media, omdat het de stereotypen weergeeft die er rondom het Canadese en Amerikaanse contra-terrorismebeleid zijn ontstaan. Zo zou, vanuit Canadees perspectief gezien, Canada zich inzetten voor mensenrechten, terwijl de Verenigde Staten daarentegen over gaat tot het misbruiken van personen om de nationale veiligheid te optimaliseren. De Arar-kwestie geeft de Canadese ontevredenheid over het Amerikaanse beleid, en de wijze waarop de Verenigde Staten de nationale veiligheid wil waarborgen, weer.240

236 Ibidem, <15-05-2014> 237 http://www.thecanadianencyclopedia.ca/en/article/terrorism/, <01-05-2014> 238 https://www.csis-scrs.gc.ca/nwsrm/bckgrndrs/bckgrndr08-eng.asp, <01-05-2014>

239 Roach, ‘Uneasy neighbors’, p. 1703. 240 Ibidem, p. 1704.

Andere kwesties rondom verdachte personen zijn die van Benamar Benatta en Mohammed Mansour Jabarah. Hoewel de kwestie rondom Arar de verschillen in het Canadese en Amerikaanse beleid laat zien, laten de kwesties rondom Benatta en Jabarah juist de mate van Canadees- Amerikaanse samenwerking op het gebied van contraterrorisme zien. Benatta en Jabarah werden door Canada aan de Amerikaanse autoriteiten overgedragen. Benatta werd de dag na de aanslagen van 9/11 opgepakt en overgedragen aan de Verenigde Staten. 241 Benatta was slechts één van

de 1200 mannen, waarvan de meeste moslim waren, die na de aanslagen van 9/11 werden opgepakt. De Amerikaanse veiligheidsdiensten onderzochten of de mannen banden onderhielden met terroristische groeperingen. Benatta, een moslim van Algerijnse komaf, kwam op 5 september 2001 aan in Canada om asiel aan te vragen. Naast zijn etnische achtergrond, zorgde het feit dat hij niet over de juiste immigratiepapieren beschikte er ook voor dat Canada hem na de aanslagen van 9/11 uitleverde aan de Verenigde Staten.242

Nadat hij vijf jaar in de Verenigde Staten werd vastgehouden keerde hij terug naar Canada. Daar spande hij een proces aan tegen de Canadese autoriteiten, omdat die hem in zijn optiek zonder geldig proces aan de Verenigde Staten hadden uitgeleverd.243 Jabarah werd in 2002 door de

Canadese regering opgepakt en aan de Verenigde Staten uitgeleverd.244

De Canadese Anti-Terrorism Act uit 2001, die ik in het tweede hoofdstuk heb beschreven, maakte deze uitleveringen mogelijk. De Act was een grote stap in het Canadese contra-terrorismebeleid, waarmee het toenadering zocht bij het Amerikaanse beleid, om zo het beeld dat de Verenigde Staten van Canada had, bij te schaven.

Canada besloot tevens direct na de aanslagen van 9/11 de Verenigde Staten militaire steun te geven voor de missie in Afghanistan. Deze militaire samenwerking verliep echter niet vlekkeloos. In Afghanistan kwamen in april 2002 vier Canadese militairen om het leven toen een Amerikaanse piloot, onder invloed van amfetamine, een bom van 250 kilo had laten vallen. Canadese militairen waren vlak buiten de provincie Kandahar bezig met schietoefeningen toen zij door de bom geraakt werden. Deze pijnlijke kwestie werd breed uitgemeten in de Canadese pers.245 Canada had zich direct na de aanslagen ingespannen

om zoveel mogelijk personen en vliegtuigen op Canadese luchthavens op te vangen, en land omschreef de band met de Verenigde Staten als een ‘familieband’. Dit voorval zorgde echter voor een bekoeling van de relatie 241 Ibidem, p. 1730.

242 http://www.washingtonpost.com/wp-

dyn/content/article/2006/07/20/AR2006072002007.html, <28-06-2014>

243 Roach, ‘Uneasy neighbors’, p. 1730. 244 Ibidem, p. 1731.

aan Canadese zijde, mede door het feit dat de Verenigde Staten pas na twee dagen het ongeluk erkende en er excuses voor aanbood.246

Een tweede pijnlijke kwestie in Afghanistan was dat Canadese elitetroepen gevangenen aan Amerika hadden uitgeleverd, waarna deze werden ondergebracht in Guantánamo Bay, Cuba. Dit was in strijd met de Geneefse Conventie. Hoewel deze kwestie ook werd uitgemeten in de Canadese pers, zorgde het voor minder opschudding dan de militaire inschattingsfout van de Amerikanen waarbij de vier Canadese militairen op het leven kwamen.247 Ook zorgden deze beide kwesties ervoor, dat de

Canadese bevolking steeds negatiever dacht over de missie in Afghanistan, helemaal toen er vanaf 2006 veel meer Canadese militairen in Afghanistan om het leven kwamen.248

Een derde pijnlijke kwestie in Afghanistan deed zich voor rondom de familie Khadr. Deze kwestie laat zien hoe er vanuit de Verenigde Staten tegen het Canadese contra-terrorismebeleid wordt aangekeken: als te soft en bovendien als een bedreiging van de veiligheid van het Noord- Amerikaanse continent. De familie bracht veel tijd door in Pakistan en Afghanistan. Hun kinderen werden echter in Canada geboren. De familie Khadr voelde zich sterk verbonden met Al Qaida. Ahmed Khadr, die aan het hoofd van de familie stond, onderhield banden met Osama bin Laden voordat hij in 2003 werd doodgeschoten.249 Twee kinderen uit de Khadr-

familie werden in Afghanistan opgepakt en daarna ondergebracht in Guantánamo Bay, waarvan de kwestie rondom Omar Khadr de meeste aandacht en publiciteit kreeg. Omar Khadr was pas vijftien jaar oud toen hij in 2002 in Afghanistan door de Amerikaanse autoriteiten werd opgepakt omdat hij een Amerikaanse soldaat had doodgeschoten. De Canadese rechtbank stelde dat, volgens de in 1982 ingestelde Canadian Charter of Rights and Freedom en volgens internationale mensenrechten, de ondervragingen die Omar Khadr in Guantánamo Bay had moeten ondergaan onacceptabel waren. Amnesty International oefende druk uit op Canada, maar de Canadese regering besloot om geen officieel verzoek in te dienen om Omar terug te halen naar Canada. De Canadese regering was bang dat een dergelijk verzoek de Canadees-Amerikaanse betrekkingen ernstig zou kunnen beschadigen en dat de Canadese handel en economie hierdoor negatief beïnvloed zouden worden. 250 De Canadese

inlichtingendiensten waren zelfs bezig met een mogelijke terroristische aanklacht tegen de vader van Omar Khadr. Zij wisten dat de Amerikanen 246 Gibbs-Van Brunschot, Sherley, ‘Communicating Threat’, p. 659.

247 Roach, September 11, p. 7.

248 Ibidem, p. 7.

249 Roach, ‘Uneasy neighbors’, p. 1704. 250 Ibidem, p. 1705.

hen alleen toegang tot Kadr zouden verschaffen, wanneer zij hun informatie zouden delen met de Verenigde Staten.251

Omar Khadr werd in 2010 schuldig bevonden aan onder andere spionage, moord en het geven van materiële ondersteuning aan terroristische netwerken. In september 2012 werd hij uiteindelijk overgeplaatst naar een Canadese gevangenis.252 Het Amerikaanse verzoek

aan Canada om de oudere broer, Abdullah Khadr, uit te leveren, werd echter door Canada geweigerd. Abdullah mocht in 2010 naar Canada terugkeren, nadat hij gedurende 2004 en 2005 al in Pakistan in de gevangenis had gezeten. Sinds zijn terugkeer naar Canada in 2010 en zijn vrijlating die daarop volgde, heeft de Canadese overheid nog geen officiële aanklacht tegen hem ingediend. Dit is de Verenigde Staten een doorn in het oog. Ook is het in de Amerikaanse optiek een teken van de Canadese laksheid wanneer het op de veiligheid van het Noord-Amerikaanse continent aankomt. Volgens Canada vormt het ondervragen en onderbrengen van verdachte personen in Guantánamo Bay juist een aanval op de mensenrechten, en gaat de Verenigde Staten hiermee te ver in het waarborgen van de nationale veiligheid.253

3.5 Irak

Naast het pijnlijke voorval in Afghanistan, en de kwesties rondom de van terrorisme verdachte personen, vormde de Irak-kwestie wellicht het meest pijnlijke onderwerp in de Canadees-Amerikaanse betrekkingen na de aanslagen van 9/11. De beslissing van George W. Bush om in 2003 Iraq binnen te vallen en te bezetten heeft de Canadees-Amerikaanse relatie beïnvloed. De meerderheid van de Canadese bevolking, net als de Liberale Canadese regering, keurde deze beslissing van de Verenigde Staten af.254

Ruim 68% van de Canadese bevolking had er geen vertrouwen in dat er een stabiele regering in Irak zou kunnen worden aangesteld.255 Uiteindelijk

zou Canada alleen militaire missies ondersteunen die de volledige goedkeuring hadden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.256

Toen dit uitbleef gaf het land de Verenigde Staten dan ook geen militaire ondersteuning tijdens deze missie.257

251 http://news.nationalpost.com/2013/12/13/omar-khadr-says-he-pleaded-guilty-to-war- crimes-because-of-his-hopeless-situation-in-guantanamo-bay/,

<15-04-2014>

252 Roach, ‘Uneasy neighbors’, p. 1705.

253 Ibidem, p. 1705.

254 Richter, ‘From Trusted Ally to Suspicious Neighbor’, p. 479.

255 http://www.pewglobal.org/2009/07/23/chapter-1-views-of-the-u-s-and-american- foreign-policy-2/,

<15-06-2014>

256 Richter, ‘From Trusted Ally to Suspicious Neighbor’, p. 479. 257 Ackleson, ‘From “Thin” to “Thick”, p. 341.

Hoewel Canada officieel niet participeerde in de Irak-oorlog, zette het zich wel in voor de wederopbouw van het land, door het trainen van Iraakse politieagenten en het geven van financiële ondersteuning.258 Ook

verhoogde Canada de volgende vijf jaar het defensiebudget tot12,8 miljard dollar, als poging om de Canadees-Amerikaanse betrekkingen te versoepelen. De spanningen konden desondanks niet helemaal uit de lucht worden gehaald.259 President Bush annuleerde in april 2003 zijn geplande

bezoek aan Ottawa, waarna Chrétien kritiek de eerder door mij beschreven kritiek uitte op het Amerikaanse contraterrorisme-beleid.260 De

verschillende manieren waarop de Verenigde Staten en Canada naar de inval in Irak keken, laat zien dat beide landen heel verschillend omgaan met de eigen, en de internationale veiligheid. Canada is het liefst betrokken bij multilaterale betrekkingen, terwijl de Verenigde Staten vooral de eigen veiligheidsbelangen wil garanderen. De Amerikaanse regering schroomt hierbij niet tot het inzetten van militairen middelen om het doel te bereiken.261 De Irak-kwestie is tevens een interessant voorbeeld omdat

het laat zien hoe Canada de rug recht houdt. Canada is niet bang om het beleid van de Verenigde Staten in twijfel te trekken, of zelfs af te wijzen. Het feit dat Groot-Brittannië, moederland van de Commonwealth waar Canada deel van uitmaakt, wel meedeed aan in missie in Irak, maakt Canada’s standpunt nog opvallender. Onder de Blair-regering droeg Groot- Brittannië bij aan de missie in Iraq, een oorlog die de positie van Groot- Brittannië als bemiddelaar tussen Europa en de Verenigde Staten, ondermijnde.262 Groot-Brittannië lijkt door de Iraq-kwestie dichter het

Amerikaanse beleid toe te kruipen. Canada lijkt echter verder dan ooit verwijderd van het Amerikaanse, en daarmee wellicht ook van het Engelse beleid. Het lijkt erop dat Canada dichter naar het Europese beleid lijkt toetrekt.