• No results found

Reflectie en discussie

In document Divers met digitaal? (pagina 83-88)

6. Conclusie en discussie

6.3. Reflectie en discussie

De totstandkoming van dit onderzoek is niet zonder beperkingen gegaan en zorgt voor

maatschappelijke en wetenschappelijke implicaties. In deze paragraaf wordt daarom gereflecteerd op de theorie, methodologie en resultaten. Het hoofdstuk wordt afgesloten met aanbevelingen voor verder onderzoek.

6.3.1 Reflectie op de theorie

Het onderzoek is gebaseerd op een omvangrijk theoretisch kader, waarbij diep is ingegaan op de theoretische aanleiding van het onderzoek en is stil gestaan bij de theoretische concepten die voor het onderzoek relevant zijn. Dit biedt een stevige fundering voor het empirisch onderzoek.

Er vallen echter ook een aantal kritische noten te plaatsen. Zo is in de eerste plaats de gehanteerde definitie van diversiteit een punt van discussie. In dit onderzoek is ervoor gekozen om deze te baseren op de groepen die doorgaans ondervertegenwoordigd zijn bij burgerparticipatie, maar diversiteit omhelst meer enkel zichtbare, op sociaaleconomische en demografische factoren

gebaseerde aspecten. Eveneens komt de samenstelling van de gemeente of wijk niet terug in de definitie van diversiteit. In bijvoorbeeld een wijk met veel dure woningen is het aannemelijk dat voornamelijk mensen met een hoger inkomen oververtegenwoordigd zijn. Deze problemen zijn geprobeerd te ondervangen door een aantal theoretische kanttekeningen te plaatsen.

Ten tweede kent de totstandkoming van de verklarende factoren voor het

diversiteitsprobleem beperkingen. De ondervertegenwoordigde groepen zijn losgelaten en het begrip diversiteit is veralgemeniseerd. De reden hiervoor is dat een model waarbij onafhankelijk naar de verklarende factoren wordt gekeken te omvangrijk zou zijn en te veel overlap zou kennen. Vanwege het theoretische bewijs hiervoor, zijn de factoren grotendeels gebaseerd op de assumptie dat meer participanten leidt tot meer diversiteit. Dit heeft de directe link met de ondervertegenwoordigde groepen doen verdwijnen, waardoor hier in het empirisch onderzoek ook niet direct op in is gegaan. Dit heeft als gevolg dat het onderzoek geen aanknopingspunten biedt over hoe gemeenten een specifieke groep kunnen betrekken met digitale burgerparticipatie.

Ten derde valt het op dat de theoretische verwachtingen vaak niet allemaal worden

ondersteund door de empirie. Dit is voornamelijk het geval bij de basisfactoren motivatie en sociaal kapitaal. De reden hiervoor is dat de verwachtingen gerelateerd zijn aan de basisfactoren, maar niet altijd iets zeggen over de specifieke factoren. De verwachting bij motivatie dat participanten zich in hun privacy bedreigd kunnen voelen, komt niet terug in de factoren “ervaren invloed” en “aansluiten op burgerschapsstijlen”. Dit is eveneens het geval bij sociaal kapitaal, waar verwacht werd dat het internet sociaal kapitaal kan versterken door een efficiëntere communicatie, maar slechts is gekeken naar het benaderd worden door het sociale netwerk en het gemeenschapsgevoel en vertrouwen. De verwachtingen zijn met andere woorden te algemeen en kunnen daarom niet goed ondersteund worden met het op specifieke indicatoren gerichte empirische materiaal.

6.3.2 Reflectie op de methodologie

Ook met betrekking tot de methodologie vallen er kanttekeningen en nuances bij het onderzoek te plaatsen.

Ten eerste was bij de opzet van het onderzoek in eerste instantie het plan om feitelijk te onderzoeken hoe de diversiteit van de deelnemersgroep bij digitale burgerparticipatie er uitziet, of hier verschillen in zijn met offline burgerparticipatie en wat dit verklaart. Uit het vooronderzoek bleek echter dat dit niet mogelijk is, omdat in veel digitale burgerparticipatietrajecten hier geen data over is of deze niet beschikbaar gesteld kon worden voor het onderzoek. Met die reden is ervoor gekozen de focus te verleggen naar het verkennen en toetsen van potenties, wat als gevolg heeft dat de conclusie niet direct iets zegt over diversiteit. Door de combinatie van een exploratief en inductief gedeelte (element 1, 2 en 3) en een toetsend en deductief gedeelte (element 4), is hier wel geprobeerd vanuit verschillende invalshoeken naar te kijken en een compleet beeld te schetsen.

Ten tweede geven de selecteerde cases een beperkt beeld van de invloed van de niveaus van inspraak (zie participatieladder, paragraaf 2.1.3) op de diversiteit. Doordat, in tegenstelling tot wat in eerste instantie werd verondersteld, de cases Uithoorn Denkt Mee en de digitale wijkchats zich op het niveau van raadplegen bevinden in plaats van coproduceren, zijn slechts twee niveaus onderzocht in plaats van drie. Aan de andere kant was het aantal cases dat lang genoeg liep en omvangrijk genoeg is om te onderzoeken al beperkt, waardoor het te betwijfelen is of de selectie beter had gekund. Met het vooronderzoek is bovendien al grondig onderzocht welke cases hiervoor geschikt zijn.

Ten derde is het bij de selectie van respondenten lastig gebleken om voldoende

respondenten uit het perspectief van de burger te vinden. Het was lastig om individuele gebruikers van de platformen te identificeren en daarnaast kunnen deze niet veel zeggen over ervaringen van medegebruikers. De respondenten die via andere respondenten benaderd zijn, zoals een

wijkregisseur of wijkraadslid, bleken vaak dichter bij de gemeente dan bij de burger te staan. Daar bovenop komt dat bij de indicatoren over hoe burgers iets ervaren de betrouwbaarheid van de informatie twijfelachtig is, doordat deze indicatoren gebaseerd zijn op slechts een of twee respondenten die vaak een gekleurd beeld hebben. Er was echter geen tijd om het aantal respondenten uit te breiden.

Een vierde beperking van het onderzoek is dat de operationalisatie gedurende het proces is aangepast, waardoor een deel van de indicatoren bij de eerste interviews niet besproken zijn. Het gevolg hiervan is dat op de indicatoren “gevoel serieus genomen worden” en “communicatie voldoende frequent ervaren” geen gefundeerde uitspraak kan worden gedaan. Dit doet af aan de interne validiteit van het onderzoek. Het was verstandiger geweest de operationalisatie volledig af te hebben alvorens aan de dataverzameling te beginnen. Dit is met het oog op de tijdsplanning niet gedaan.

Ten vijfde bleek bij de analyse dat de documenten, op enkele uitzonderingen na, weinig informatie opleverden. De interviews daarentegen leverden, op de zojuist genoemde vierde beperking na, een rijkheid aan informatie op. Dit betekent wel dat het empirisch onderzoek voornamelijk is gestoeld op subjectieve data en daarmee een kwetsbare betrouwbaarheid heeft.

Het zesde punt van discussie gaat over de data-analyse. Doordat het onderzoek door slechts één onderzoeker is uitgevoerd, is er geen intercodeurbetrouwbaarheidstest gedaan. Aangezien het coderen veel aankomt op interpretatie, was dit voor de betrouwbaarheid van het onderzoek

waardevol geweest. Door de data-analyse in de bijlage toe te voegen (zie bijlage 3) is geprobeerd hier transparant over te zijn.

Ten zevende is met betrekking tot de structuur ervoor gekozen om de beschrijving van de resultaten te structureren naar de factoren, gelijk aan de operationalisatie. Deze structuur geeft duidelijkheid over de factoren, maar heeft als nadeel dat minder goed te herleiden is wat de resultaten per cases zijn. Hiervoor was een structurering per casus nuttiger geweest.

Tot slot vallen, vanwege het gemeenschappelijke kenmerk van de cases dat het over digitale burgerparticipatieplatformen gaat, de resultaten voorzichtig te generaliseren naar digitale

burgerparticipatie in het algemeen. Hierbij is het wel belangrijk rekening te houden met de context en verschillende manieren waarop digitale burgerparticipatie vorm kan worden gegeven. Binnen de onderzocht cases blijkt immers al een enorme variëteit in opzet.

6.3.3 Reflectie op de resultaten

Het empirisch onderzoek heeft omvangrijke resultaten opgeleverd en dit heeft implicaties. Omdat de resultaten indirect ingaan op de diversiteit van deelnemersgroepen bij digitale burgerparticipatie, is bij de beschrijving van de resultaten bewust genuanceerd gebleven over de mate waarin aan indicatoren en factoren is voldaan. Dit zorgt ervoor dat geen onterechte conclusies zijn getrokken, maar heeft als nadeel dat er geen eenduidige conclusie getrokken kan worden.

De resultaten hebben ook maatschappelijke implicaties voor de praktijk van digitale

wat er feitelijk wordt gedaan ten aanzien van diversiteit. Dat gemeenten weinig gerichte acties doen om een diverse deelnemersgroep te bereiken, zou er op kunnen duiden dat wordt verondersteld dat het digitaal organiseren van burgerparticipatie op zichzelf leidt tot een diverse deelnemersgroep. Het onderzoek laat zien dat dit niet het geval is en gemeenten zelf ook acties moeten ondernemen.

Een tweede maatschappelijke implicatie is dat het experimentele karakter van de digitale burgerparticipatie erop wijst dat gemeenten niet goed weten welke acties ze moeten ondernemen om een diverse deelnemersgroep te bereiken. Dit onderzoek laat zien dat hier wel kennis over beschikbaar is. Dit is zowel wetenschappelijke kennis als meer praktische handreikingen, zoal de keuzewijzer E-tools van Movisie (De Bruijn & Cadat-Lampe, 2019).

Wat is de potentie van digitale burgerparticipatie om een diverse deelnemersgroep te bereiken? Op basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat digitale burgerparticipatie in potentie een diverse deelnemersgroep kan bereiken, maar er momenteel meer uitgehaald kan worden. Aan bijna geen enkele factor wordt in alle cases voldaan, maar aan de andere kant wordt aan elke factor wel in een casus voldaan. Dit wijst erop dat de mogelijkheden er zijn, maar nog beter benut kunnen worden.

6.3.4 Aanbevelingen voor verder onderzoek

Dit onderzoek kan gezien worden als een verkenning op het gebied van digitale burgerparticipatie en specifiek de diversiteit in de deelnemersgroep daarbij. Het heeft nieuwe kennis opgeleverd over hoe digitale vormgeving van burgerparticipatie bijdraagt – of juist niet bijdraagt – aan een diverse deelnemersgroep en biedt daarom aanknopingspunten voor verder onderzoek.

Ten eerste is het relevant nader te onderzoeken hoe de samenstelling van de groepen deelnemers bij digitale burgerparticipatie er feitelijk uitziet. Dit onderzoek heeft kwalitatieve informatie opgeleverd dat inzicht biedt in de potentie van digitale burgerparticipatie, maar hoe de samenstelling van de participanten op het platform er daadwerkelijk uitziet, is nog een vraagteken. In vervolgonderzoek zou dit bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden door een survey te houden onder gebruikers van burgerparticipatieplatforms. Een andere optie is om een koppeling te maken met de samenstellingen in postcodegebieden3, om zo een uitspraak te doen over de diversiteit van de

deelnemersgroepen.

Een tweede optie voor verder onderzoek is om meer vanuit het perspectief van de gebruiker te kijken dan vanuit de gemeente. In dit onderzoek is voornamelijk gekeken naar de acties en het beleid van gemeenten ten aanzien van de digitale burgerparticipatie, maar om inzicht te krijgen in waarom bepaalde groepen niet participeren, kan het relevant zijn om met die groepen zelf te spreken. Met een survey-onderzoek naar de waarschijnlijkheid van participeren, zoals Denters et al. (2011) hebben gedaan, maar dan gericht op digitale vormen van burgerparticipatie, zou dit

bijvoorbeeld onderzocht kunnen worden.

Ten derde zou vervolgonderzoek beter in kaart kunnen brengen wat de verschillen tussen online en offline participatie zijn met betrekking tot de diversiteit van de deelnemersgroep. Dit onderzoek is enkel gericht op digitale variant van burgerparticipatie en kan zodoende enkel hierover uitspraken doen. Het zou bijvoorbeeld om te onderzoeken of er een verschil is in benaderingswijze of ervaren invloed en hoe dit al dan niet verklaard wordt. Dit kan worden onderzocht met een

3 Dit idee werd voorgesteld door respondenten May-Britt Jansen (persoonlijke communicatie, 22 mei 2019) en Jeroen van Berkel (persoonlijke communicatie, 13 juni 2019). Door tijdsgebrek is het niet mogelijk geweest dit

meervoudige casestudy naar gelijksoortige cases, waarvan een deel offline en een ander deel online is.

In document Divers met digitaal? (pagina 83-88)