• No results found

Beantwoording van de deelvragen

In document Divers met digitaal? (pagina 81-83)

6. Conclusie en discussie

6.1 Beantwoording van de deelvragen

Het theoretisch kader (hoofdstuk 2) is afgetrapt met de eerste deelvraag “wat is burgerparticipatie?”. Burgerparticipatie is een georganiseerd proces waarbij burgers door een interactie met een

besluitvormende organisatie impact of invloed hebben op bestuurlijke besluiten. Daarbij bestaan verschillende vormen en vallen grofweg drie doelen te onderscheiden: het versterken van de democratische legitimiteit van beleid, steun en draagvlak creëren en de kwaliteit van het beleid verbeteren.

Eveneens in hoofdstuk 2 is vervolgens ingegaan op de vraag “wat wordt verstaan onder diversiteit van de deelnemers bij burgerparticipatie?” (deelvraag 2). De in dit onderzoek gehanteerde definitie hiervoor komt voort uit de paradox die zich hier voordoet: democratische legitimiteit en draagvlak zijn doelen om burgerparticipatie in te zetten, maar een gebrek aan diversiteit in de deelnemersgroep zorgt er vaak voor dat de participatie juist niet democratisch legitiem is. Autochtonen, ouderen, hoogopgeleiden, mensen met een hoog inkomen en mannen zijn vaak oververtegenwoordigd. Onder diversiteit van de deelnemers bij burgerparticipatie wordt in dit onderzoek daarom verstaan dat de groep deelnemers aan een burgerparticipatietraject bestaat uit mensen met verschillende etnische achtergronden, van verschillende leeftijden, met verschillende opleidingsniveaus, verschillende inkomensniveaus en van een verschillend geslacht.

Als derde is er, nog steeds in hoofdstuk 2, een antwoord gezocht op de vraag “welke theoretische factoren bevorderen een diverse deelnemersgroep bij burgerparticipatie?” (deelvraag 3). Uit de theoretische literatuur zijn negen factoren afgeleid, onderverdeeld onder vier

basisfactoren. Ten eerste spelen de middelen waarover burgers beschikken, in de vorm van de tijdsinvestering en vaardigheden, een rol. De tweede basisfactor is dat burgers gemotiveerd zijn om te participeren, waarbij het ervaren van voldoende invloed en de aansluiting op de

betrokkenheidsstijl factoren zijn. Ten derde is de mate van sociaal kapitaal van invloed: worden participanten benaderd via hun sociale netwerk en is er voldoende gemeenschapsgevoel en

vertrouwen? De vierde en laatste basisfactor is communicatie: deze moet voorafgaand, tijdens en na het traject goed zijn. Door bij de inrichting van de burgerparticipatie in te spelen op deze factoren, kunnen gemeenten een diverse deelnemersgroep bevorderen. Het algemene uitgangspunt is hierbij dat hoe meer mensen participeren, hoe minder selectiviteit optreedt. Daarnaast wordt de

ondervertegenwoordiging van de zojuist genoemde groepen met (een deel van) deze factoren theoretisch verklaard.

Een mogelijke bijdrage aan de oplossing voor het diversiteitsprobleem bij burgerparticipatie kan het organiseren van digitale burgerparticipatie zijn. In het laatste deel van hoofdstuk 2 is

ingegaan op de vierde deelvraag: “wat is digitale burgerparticipatie?” Dit wordt in dit onderzoek beschreven als “een georganiseerd proces waarbij burgers via het gebruik van ICT interactie met een besluitvormende organisatie hebben en daarmee impact of invloed hebben op bestuurlijke

besluiten.” Hierbij vallen, net als burgerparticipatie in het algemeen, verscheidene vormen te onderscheiden.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek beschreven en daarmee ingegaan op deelvraag 5 en 6. Deelvraag 5 luidt: “in hoeverre wordt in de onderzochte cases aandacht besteed aan het bereiken van een diverse deelnemersgroep bij de inzet van digitale participatietools voor burgerparticipatietrajecten?” Hierbij is gekeken of het realiseren van een diverse deelnemersgroep een motief is voor gemeenten om digitale burgerparticipatie te organiseren, wat de verwachtingen hierover zijn en welke gerichte acties er zijn genomen om een diverse deelnemersgroep te realiseren. Uit het empirisch onderzoek blijkt dat het realiseren van een diverse deelnemersgroep in de meeste gevallen een motief is, waarbij de factoren leeftijd en etniciteit concreet terugkomen. Over het algemeen willen gemeenten “andere doelgroepen” bereiken en niet alleen de usual suspects

bereiken. Het is opvallend dat de gemeenten hierbij doorgaans weinig verwachtingen hebben en ook weinig doelgerichte acties ondernemen om een diverse deelnemersgroep aan te spreken. De digitale burgerparticipatie wordt veelal als experiment zien. Acties die wel gebeuren zijn onder andere rekening te houden met wijkprofielen, mensen doelgericht aanspreken in de wijk en het platform laagdrempelig houden. Het antwoord op deelvraag 5 is kortom dat er wel aandacht wordt besteed aan het bereiken van een diverse deelnemersgroep in de zin van dat het een motief is, maar qua verwachtingen en gerichte acties niet of nauwelijks.

Deelvraag 6 tot slot gaat in op de vraag “In hoeverre wordt bij de inzet van digitale

participatietools voor burgerparticipatietrajecten in de onderzochte cases voldaan aan factoren die een diverse deelnemersgroep bij burgerparticipatie bevorderen?” De complexiteit en

situatieafhankelijkheid van de cases maakt het niet mogelijk eenduidig te stellen dat wel of niet aan de factoren wordt voldaan. De opvallendste bevindingen bij de factoren zijn:

1. Tijdsinvestering: over het algemeen wordt in de cases goed rekening gehouden met de tijdsinvestering van burgers, doordat de tool laagdrempelig is en participanten niet aan een vast tijdstip gebonden zijn. Het registeren en co-creëren in een later stadium kan wel veel tijd van burgers vragen.

2. Vaardigheden: de gemeenten hebben weinig strategieën om rekening te houden met taalvaardigheden, maar wel met digitale vaardigheden. Daarnaast speelt op het niveau van meebeslissen de vaardigheid om anderen te kunnen overtuigen een rol, maar kunnen burgers hier ook meer hulp krijgen van de gemeente. Ondanks de strategieën voor digitale vaardigheden, zijn er bij burgers wel de meeste zorgen over de mogelijkheid tot participeren voor digitaal minder vaardige mensen

3. Voldoende invloed ervaren: de mate waarin participanten invloed ervaren hangt samen met het niveau van invloed: bij meebeslissen wordt meer invloed ervaren dan bij raadplegen. 4. Betrokkenheidsstijl: er is in de meeste cases geen aandacht van gemeenten voor

verschillende betrokkenheidsstijlen van burgers.

5. Benaderd worden door het sociale netwerk: als er sleutelfiguren worden gebruikt om participanten te benaderen, bevinden deze zich op wijkniveau: de wijkregisseur of

wijkraadsleden. Het lijkt er dus op dat gemeenten verwachten dat de sociale netwerken zich voornamelijk in de wijken bevinden.

6. Gemeenschapsgevoel en vertrouwen in instituties: er worden weinig pogingen gedaan om nieuwe banden in de samenleving aan te knopen. De enige gehanteerde strategie hiervoor is door een brief of flyer te sturen naar iedere bewoner.

7. Communicatie vooraf: in het merendeel van de cases worden bewoners gevraagd om te participeren, via een brief, e-mail of door persoonlijk te zijn aangesproken.

8. Communicatie tijdens traject: tijdens het participatieproces vindt de communicatie vooral op het platform zelf plaats en wordt daar buitenom weinig gecommuniceerd naar participanten. 9. Communicatie achteraf: wanneer in de cases de burgerparticipatie rondom concrete

onderwerpen is georganiseerd, is de terugkoppeling beter.

In document Divers met digitaal? (pagina 81-83)