• No results found

Factoren voor diversiteit

In document Divers met digitaal? (pagina 65-78)

5. Resultaten

5.2 Factoren voor diversiteit

Om een indruk te krijgen in hoeverre gemeentelijke digitale burgerparticipatietrajecten zodanig worden vormgegeven dat te verwachten valt dat ze een diverse groep deelnemers realiseren, zijn de cases ook getoetst op factoren die hier bevorderend voor werken. In deze paragraaf komen

achtereenvolgens de resultaten van deze factoren en indicatoren aan bod. Hiermee wordt antwoord gegeven op deelvraag 6.

5.2.1 Middelen

De eerste basisfactor die een diverse deelnemersgroep bij burgerparticipatie stimuleert is de aanwezigheid van middelen bij participanten. Onder deze basisfactor vallen de factoren tijdsinvestering en vaardigheden.

Tijdsinvestering

Om te onderzoeken in hoeverre rekening is gehouden met de tijdsinvestering van burgers, is gekeken naar de strategieën die de gemeenten hiervoor hanteren en naar de ervaring van de tijdsinvestering.

De meest genoemde strategie om rekening te houden met de tijdsinvestering van burgers is dat het laagdrempelig wordt gehouden. Dit wordt bij alle zes cases genoemd, maar niet altijd gespecificeerd. Wel wordt bij de onderbouwing genoemd dat men de deur niet uit hoeft (Stem van West, wijkchats) (respondent 9 en 14) en het platform eenvoudig te gebruiken is (Gemeentepeiler, Ik Praat Mee) (respondent 2, 4 en 6).

Daarnaast wordt bij Gemeentepeiler en bij de Stem van West genoemd dat het platform niet tijdsgebonden is: mensen hoeven niet op een vast tijdstip te participeren (respondent 4), maar burgers kunnen op een zelfgekozen moment, snel tussendoor of wanneer het in hun opkomt hun idee kwijt (respondent 14). De ervaring met de wijkchats in Den Haag, die wel op een vast tijdstip plaatsvonden, onderstrepen het voordeel van niet tijdsgebonden participatie. Ralph Blitz van de Gemeente Den Haag ziet het vaste tijdstip namelijk als één van de oorzaken van een lage opkomst bij de chatsessies (respondent 7).

De strategieën van laagdrempeligheid en niet tijdsgebonden participatie lijken te werken, want ook de tijdsinvestering wordt door gebruikers grotendeels als goed ervaren, valt uit de uitspraken van respondenten hierover af te leiden. Gemeentepeiler wordt door de respondenten ervaren als een snel middel (respondent 3 en 4), Ik Praat Mee kost “een paar minuten van je tijd” (respondent 6) en de wijkchats van een uur worden als precies lang genoeg ervaren om de energie vast te houden (respondent 9). Bij Ik Praat Mee en de Stem van West is de ervaring van de

tijdsinvestering verschillend per fase van het participatieproces: het indienen van een plan of idee kost niet veel tijd (respondent 14 en 16), maar de tijdsinvestering in de uitwerking daarna duurt langer (respondent 15 en 16). Burgers ervaren bij Mijn Wijkplan het draagvlak zoeken als vervelend (respondent 18) en in de uitvoeringsfase is men veel tijd kwijt (respondent 16). Bij de Stem van West geeft planindiener Mischa Woutersen aan dat het veel tijd heeft gekost om samen met het stadsdeel het plan uit te werken, maar dat dit in zijn ogen niet te veel is geweest (respondent 15). Tot slot is bij Mijn Wijkplan als bij Uithoorn Denkt Mee is de aanmeldprocedure als tijdrovend ervaren (respondent 12; De Gelderlander, 2019).

Wat maken we hieruit op? De meest populaire strategieën om rekening te houden met de tijdsinvestering van gebruikers bij de digitale participatieplatformen is het laagdrempelig houden en het niet aan een vaste tijd gebonden zijn. De tijdsinvestering door gebruikers wordt over het algemeen als goed ervaren, maar het registeren wordt soms als vervelend ervaren. Het valt op dat Mijn Wijkplan en de Stem van West veel tijd vragen van burgers in het uitwerkingsproces, dus in de fase waar cocreatie is. Het lijkt er op dat digitale burgerparticipatie in eerste instantie goed rekening houdt met de tijdsinvestering, maar zodra er cocreatie bij komt kijken het tijdrovend kan worden. Al met al wordt aan de factor tijdsinvestering grotendeels voldaan: gemeenten proberen de

digitale karakter van de burgerparticipatie speelt hier vooral een rol doordat het ervoor zorgt dat burgers de deur niet uit hoeven om te participeren.

Vaardigheden

De tweede factor die van invloed is op de diversiteit in de deelnemersgroep bij burgerparticipatie is of burgers de benodigde vaardigheden bezitten om te participeren. In deze sectie wordt in gegaan op de vaardigheden die nodig zijn voor het gebruik van de participatieplatformen, welke strategieën gemeenten hanteren om rekening houden met de taal- en digitale vaardigheden, in hoeverre burgers ervaren dat rekening wordt gehouden met hun vaardigheden en wat we hieruit kunnen opmaken.

Uit de data blijkt dat participanten vooral over drie typen vaardigheden moeten bezitten om te participeren. Ten eerste zijn dit digitale vaardigheden. Om te kunnen participeren moet men een computer bezitten en hiermee om kunnen gaan (respondent 5, 8, 9, 14 en 18; Van Bruggen, 2018) en voor Gemeentepeiler geldt dit voor een smartphone (respondent 1 en 2). Ten tweede spelen

taalvaardigheden een rol: participanten moeten de Nederlandse taal goed beheersen (respondent 1, 7 en 8), kunnen lezen en schrijven (respondent 14) en zich woordelijk kunnen uitdrukken (respondent 9 en 16). Ten derde is bij De Stem van West en Mijn Wijkplan een zekere overredingskracht nodig om een plan tot een succes te kunnen maken, omdat campagne gevoerd moet worden om likes op te halen voor een plan en vervolgens moet worden overlegd met de gemeente of stadsdeel (respondent 15 en 18).

Het aantal strategieën die gemeenten hebben om met de taalvaardigheden rekening te houden is echter beperkt. Ten eerste wordt bij Gemeentepeiler en de wijkchats het anoniem kunnen inspreken genoemd als wijze waarop rekening wordt gehouden met de taalvaardigheden:

participanten hoeven niet voor een groep te spreken. Ten tweede kan bij Mijn Wijkplan de

wijkregisseur inwoners ondersteunen bij het verwoorden en indienen van een plan. Ten derde is er bij de Stem van West de optie om een plan in te spreken in plaats van op te schrijven, waarna het stadsdeel het plan online zet. Voor Ik Praat Mee en Uithoorn Denkt mee komt geen strategie uit de analyse naar voren.

Naast de taalvaardigheden is de beschikking over voldoende digitale vaardigheden nodig om digitaal te kunnen participeren. Hier hebben de gemeenten, behalve de gemeente Den Haag bij de wijkchats, wel een strategie voor. De meest voorkomende strategie is door ook de optie tot offline participeren te geven. Bij Gemeentepeiler gebeurt dit doordat inwoners over sommige thema’s hun mening zowel via Gemeentepeiler als via een fysieke bijeenkomst kunnen geven (respondent 4; Rotterdam.nl, z.j.), in Dronten worden de enquêtes van Ik Praat Mee op papier neergelegd bij balies (respondent 5), in Nijmegen kunnen ook handtekeningen op papier opgehaald worden in plaats van digitale likes (respondent 16 en 18) en in Amsterdam-West zijn eenmalig stemlokalen ingericht voor De Stem van West (respondent 13). Ten tweede kunnen bij de Mijn Wijkplan en de Stem van West mensen begeleid worden bij het indienen van plannen. Bij Mijn Wijkplan kan de wijkregisseur hierbij helpen of het plan voor de inwoners indienen (respondent 16) of kunnen burgers naar het STIP (Stedelijke Informatiepunt) in hun wijk, waar de medewerkers kunnen helpen bij het indienen van een plan (respondent 16, 17 en 18). Om hulp te krijgen bij het indienen van een idee op de Stem van West, kunnen indieners ook hulp krijgen in een buurthuis (respondent 14). Naast deze twee

strategieën wordt een offline terugkoppeling via de lokale krant (Ik praat Mee) en het laagdrempelig houden van de registratie (Ik Praat Mee en Uithoorn Denkt Mee) genoemd als strategie om rekening te houden met digitale vaardigheden. Uit de data over de wijkchats komt geen strategie naar boven.

Als we kijken naar hoe participanten ervaren dat rekening wordt gehouden met hun vaardigheden, zijn er zowel positieve als negatieve geluiden. Bij Gemeentepeiler, Ik Praat Mee, De Stem van West en de wijkchats wordt de gebruiksvriendelijkheid van de platformen benoemd als manier waarop ervaren wordt dat rekening gehouden wordt met vaardigheden van participanten. De platformen worden benoemd als “gebruiksvriendelijk” (respondent 3 en 6), “duidelijk (respondent 6), “gemakkelijk te gebruiken” (respondent 6) en “laagdrempelig” (respondent 6, 9, 14 en 15). Aan de andere kant ervaren burgers dat er niet genoeg rekening wordt gehouden met digitale vaardigheden. “Overheden hebben een blinde vlek voor mensen die niet digitaal vaardig zijn en vergeten die voor het gemakt even”, stelt Herman Groeneveld, lid van het burgerpanel Rotterdam, over

Gemeentepeiler (respondent 3). Ook bij Ik praat Mee (respondent 5 en 6) en Mijn Wijkplan (De Gelderlander, 2019) zijn zorgen over mensen die geen internet gebruiken, waarbij het met name over ouderen gaat.

Samenvattend valt op dat met betrekking tot de gevraagde vaardigheden van burgers gemeenten weinig strategieën hebben om rekening te houden met taalvaardigheden, terwijl

beheersing van de Nederlandse taal en schrijf- en taalvaardigheden wel benodigde vaardigheden zijn voor burgers om te participeren. Wanneer er sprake is van meebeslissen, vraagt de participatie ook vaardigheid om anderen te kunnen overtuigen. Wel worden hier meer opties tot ondersteuning geboden voor burgers. Wat betreft de digitale vaardigheden, hebben gemeenten wel meerdere strategieën om hier rekening mee te houden, waarbij het faciliteren van een offline optie om te participeren de meest gehanteerde strategie is. Het valt op dat burgers zich desondanks de meeste zorgen maken over het rekening houden met digitaal minder vaardige mensen.

Al met al wordt aan de factor vaardigheden deels voldaan. Gemeenten hebben vaak

strategieën om rekening te houden met beperkt digitaal vaardige mensen, maar mensen maken zich hier wel zorgen over. Goede taalvaardigheden zijn in de geanalyseerde cases van belang om te kunnen participeren.

Tussenconclusie middelen

In hoeverre wordt in de onderzochte cases van digitale burgerparticipatie ingespeeld op de beschikbare middelen van participanten?

De factor tijdsinvestering gaat erover dat de gevraagde tijdsinvestering van burgers niet te hoog en niet te laag is. De ervaringen van burgers over de tijdsinvestering lijkt hieraan grotendeels te voldoen: de tijdsinvestering wordt doorgaans als goed ervaren. Het laagdrempelig houden van de platformen is daarbij de meest gehanteerde strategie door de gemeenten. De factor vaardigheden heeft betrekking op de vraag of er rekening wordt gehouden met de verschillende vaardigheden van burgers. Met de taalvaardigheden van burgers wordt weinig rekening gehouden door gemeenten, met de digitale vaardigheden meer. Paradoxaal hierbij is dat de zorgen van burgers voornamelijk over het rekening houden met digitaal minder vaardige mensen gaat.

De theoretische verwachtingen over middelen komen alle drie terug in de resultaten van het onderzoek. Ten eerste blijkt locatie-onafhankelijk participeren inderdaad bij te dragen aan dat de tijdsinvestering niet te hoog wordt. Ten tweede blijkt het niet tijdsgebonden participeren eveneens een goede strategie hiervoor. Dat de digitale kloof ouderen en laagopgeleiden uitsluit van

participatie, komt deels terug: er wordt gevreesd dat ouderen door een gebrek aan digitale vaardigheden worden uitgesloten, maar gemeenten hebben strategieën om dit tegen te gaan.

5.2.2 Motivatie

De tweede basisfactor die van invloed is op de diversiteit in de deelnemersgroep bij

burgerparticipatie is motivatie. Deze subparagraaf gaat in op in hoeverre er bij de zes digitale burgerparticipatieplatformen rekening wordt gehouden met de motivatie van burgers. Motivatie komt in dit onderzoek voort uit de mate waarin voldoende invloed wordt ervaren en de mate waarin rekening wordt gehouden met verschillende betrokkenheidsstijlen.

Voldoende invloed ervaren

Om in kaart te brengen of participanten voldoende invloed ervaren, is gekeken naar strategieën die de gemeenten hanteren om participanten invloed te laten ervaren, of participanten het gevoel hebben dat iets met hun inbreng wordt gedaan en of participanten het gevoel hebben dat ze serieus genomen worden.

In de analyse valt op dat bij vier van zes de cases een strategie wordt genoemd om burgers invloed te laten ervaren via het platform, maar dat dit wel bij vrijwel elke casus anders is. In Uithoorn wordt het zo goed mogelijk infomeren van bewoners over Uithoorn Denkt Mee als strategie genoemd om burgers een gevoel van invloed te geven. Er wordt op Uithoorn Denkt Mee bij elk project

weergegeven welke input er is gedaan en wat hiermee wel en niet gedaan wordt, wat de planning is en voortgang van het project is en er wordt een nieuwsbrief gestuurd (respondent 12). Bij de wijkchats wordt via de chatsessies een consensus gecreëerd onder wijkbewoners (respondent 7), waardoor iedereen een gelijke invloed ervaart. Echter zijn er ook kritische geluiden over de onderwerpen van de chatsessies, waardoor burgers juist geen invloed ervaren: er worden enkel onderwerpen besproken waar de gemeente al mee bezig is, onderwerpen spreken niet tot de verbeelding en onderwerpen zonder oplossing worden niet behandeld (respondent 7). De Stem van West beoogt burgers een gevoel van invloed te geven doordat het een druk op het bestuur creëert dat er iets met de plannen gebeurt, doordat maandelijks het meest gelikete plan op de agenda van het Algemeen Bestuur komt (respondent 14). Daarbij wordt elk plan serieus behandeld volgens dagelijks bestuurder Jeroen van Berkel (respondent 14). Bij Mijn Wijkplan wordt het financieel toerusten van burgers als strategie gezien om hen invloed te laten ervaren (respondent 17 en 18) en worden successen gevierd door een openingsfeestje te organiseren als een plan wordt uitgevoerd (respondent 18). Daarnaast hebben Nijmegenaren via Mijn Wijkplan continu invloed en niet slechts op vaste momenten (Gemeente Nijmegen, 2018) en is het transparant maken van ruimtelijke plannen een manier om invloed te laten ervaren (respondent 17). Bij Gemeentepeiler en Ik Praat Mee komen tot slot geen strategieën naar voren.

De mate waarin burgers zelf het gevoel hebben dat er iets met hun inbreng wordt gedaan, verschilt per casus. Bij Mijn Wijkplan lijkt dit wel het geval te zijn. Volgens wijkregisseur Sanne Teuwsen geven burgers in interviews in wijkbladen aan dat zij invloed ervaren via Mijn Wijkplan (respondent 18). De transparantie over het ruimtelijk beleid via het platform zorgt hiervoor

(respondent 18). Bij Ik Praat Mee en de Stem van West zijn de ervaringen wisselend. Denise van der Boom van dorpsbelangen Swifterbant – wat in de gemeente Dronten ligt – ervaart dat initiatieven uit de gemeenschap doorgaans wel ondersteund worden door de gemeente, maar dat de invloed die inwoners ervaren via Ik Praat Mee veelal van het onderwerp afhangen: “van de ene enquête zie je meer terug dan van andere” (respondent 6). Over de Stem van West geeft planindiener Mischa Woutersen aan dat hij wel vertrouwen ervaart doordat hij daadwerkelijk voor de stadsdeelcommissie mocht inspreken, maar betwijfelt of medebewoners dat ook hebben: hij heeft de indruk veel van de succesvolle plannen van mensen komen die er een individueel belang bij hebben (respondent 15). Bij Gemeentepeiler en de wijkchats lijkt het erop dat burgers geen gevoel hebben dat er iets met hun

inbreng gebeurt. Herman Groeneveld en Elske Schreuder, respectievelijk lid van het burgerpanel Rotterdam en de wijkraad van Blijdorp, geven aan dat de oorzaak hiervoor is dat participanten niks terug horen wat over wat met hun inbreng gebeurt, terwijl de app wel de verwachting hierover oproept (respondent 2 en 3). Wantrouwen in het bestuur is volgens hen sowieso de algemene tendens en de gebrekkige terugkoppeling voedt dit nog maar eens extra (respondent 2 en 3). Dit staat wel in contrast met het positieve eerste oordeel van de burgers over de pilot: 90% gaf aan de app in de toekomst te willen blijven gebruiken (Gemeentepeiler, z.j.b). Bij de wijkchats blijkt zowel uit de gesprekken met betrokken ambtenaren als uit de feedback van deelnemers dat burgers niet het gevoel hebben dat iets met de input wordt gedaan. Wijkmanager Frank Hamelink constateert dat in zijn stadsdeel een grote groep mensen achterdochtig is tegenover het stadsdeelbestuur (respondent 9) en Ralph Blitz van de centrale stad geeft als oorzaak dat de wijkchats meer een peiler van

meningen dan een stem zijn (respondent 7). In het evaluatiedocument van de wijkchats geven deelnemers aan dat “mensen het gevoel hebben dat niks met de input wordt gedaan”, “opvolging en terugkoppeling beter kan” en men sceptisch staat tegenover wat er met de input wordt gedaan (Blitz, 2018, p. 10). Over Uithoorn Denkt Mee zijn tot slot geen duidelijke uitspraken.

Voelen deelnemers zich daarnaast ook serieus genomen? Omdat deze factor later in het onderzoeksproces is toegevoegd en werd daarom in veel interviews niet specifiek naar gevraagd is, is hier weinig data over beschikbaar. Uit de data die er wel is, lijkt dit bij Gemeentepeiler niet het geval te zijn door de foute verwachtingen die het wekt over wat er met de input wordt gedaan (respondent 2 en 3). Over de Stem van West wordt aangegeven dat deelnemers die een nee hebben gekregen alsnog met een positief gevoel naar huis gaan (respondent 14), waaruit af te leiden valt dat ze zich wel serieus genomen voelen. Ook bij Mijn Wijkplan lijken burgers zich serieus genomen te voelen: aan wijkregisseur Sanne Teuwsen gaven zij aan “echt de keus te hebben in wat ze willen en dat ontzettend wordt ondersteund door de gemeente” (respondent 18). Bij Ik Praat Mee, de wijkchats en Uithoorn Denkt Mee is hier niks over bekend.

Al met al valt het op dat de mate waarin participanten invloed ervaren samenhangt met het niveau van inspraak. Bij Gemeentepeiler, Ik Praat Mee en de wijkchats komen er geen strategieën uit de analyse naar voren hoe de gemeente burgers invloed wil laten ervaren. Dit zijn ook de drie cases, samen met Ik Praat Mee, die zich voornamelijk bezighouden met raadplegen. Daarbovenop komt dat bij Gemeentepeiler en de wijkchats burgers niet zozeer verwachten dat er iets met hun input wordt gedaan, terwijl dit bij Mijn Wijkplan en in mindere mate bij de Stem van West wel het geval is. Nuances hierbij zijn dat Ik Praat Mee en Uithoorn Denkt Mee deze constatering niet duidelijk

ondersteunen en de data hierover vrij beperkt is. Aan de factor dat de deelnemers voldoende invloed ervaren wordt daarom deels voldaan. Bij de cases op het niveau van meebeslissen gebeurt dit wel, op het niveau van raadplegen niet.

Betrokkenheidsstijl

Een tweede onderdeel van motivatie is of het participatietraject aansluit bij verschillende

betrokkenheidsstijlen van burgers, om zo een diverse groep inwoners te bereiken. Om dit in kaart te brengen, is gekeken of de gemeenten een gedifferentieerde benadering hanteert bij het benaderen van burgers om te participeren en of er een strategie is om mensen te werven die doorgaans niet participeren.

Uit de analyse blijkt allereerst dat de manieren waarop gemeenten participanten proberen te werven veelvuldig zijn (zie tabel 10 op pagina 75). Om ook de samenstelling van de deelnemersgroep divers te krijgen, speelt de wijze waarop verschillende doelgroepen benaderd worden een rol. In

hoeverre wordt bij de onderzochte cases een gedifferentieerde benaderingswijze gehanteerd? Over het algemeen wordt in alle zes cases weinig aandacht besteed aan het doelbewust benaderen van verschillende groepen. Bij Gemeentepeiler, Uithoorn Denkt Mee en de Stem van West is de

benaderingswijze helemaal generiek en niet doelgroepgericht (respondent 1, 12 en 13), bij Ik Praat Mee, de wijkchats en Mijn Wijkplan worden manieren genoemd om specifieke doelgroepen te bereiken. In Dronten worden Facebook-advertenties verspreid die afgestemd worden op de leeftijd en gebied van de doelgroep van het thema dat besproken wordt (respondent 5). Bij de wijkchats verspreidt de gemeente advertenties via Instragram in de hoop hiermee jongeren te bereiken

(respondent 7). Bij Mijn Wijkplan is doelbewust gekeken naar de betrokkenheidsstijlen van bewoners in verschillende wijken en de benaderingswijze afgestemd op het wijkprofiel (respondent 16 en 17). Binnen de wijken zelf zijn niet verschillende methoden gehanteerd.

Een tweede indicator voor het aansluiten bij de betrokkenheidsstijlen, is of er een strategie is om de burgers te betrekken die doorgaans niet participeren, ook wel de “critici” genoemd (WRR, 2012). In al de zes cases lijkt hier geen duidelijke strategie voor te zijn. Zo is Gemeentepeiler immers

In document Divers met digitaal? (pagina 65-78)