• No results found

Lid 3 van artikel 358 Sv verplicht de feitenrechter om alle beslissingen met betrekking tot de zogenaamde artikel 358 lid 3-verweren in het vonnis op te nemen. Deze verweren zien op vier verschillende categorieën verweren.

De eerste categorie verweren betreft de verweren die door de verdediging worden gevoerd met betrekking tot de formele vragen van artikel 348 Sv. Zo kan de verdediging aanvoeren dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege bijvoorbeeld overschrijding van de verjaringstermijn. In veel zaken voert de verdediging wel een verweer ten aanzien van één van de formele vragen, waarin de verdediging aanvoert dat het Openbaar Ministerie een fout heeft gemaakt, om een vrijspraak uit te lokken.

De tweede categorie verweren betreft de kwalificatieverweren, deze zien op de tweede materiële vraag, waarin de vraag centraal staat of het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert. De verdediging kan in dit opzicht een verweer voeren dat het bewezenverklaarde niet aansluit op de desbetreffende delictsomschrijving van een bepaald wetsartikel.

De derde categorie verweren ziet op verweren waarin een beroep wordt gedaan op een schulduitsluitingsgrond, waardoor de derde materiële vraag ontkennend moet worden

beantwoord. De verdediging kan in een dergelijk geval bijvoorbeeld een beroep hebben gedaan op de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte, waardoor hij als dader niet strafbaar kan worden bevonden.

De vierde categorie verweren ziet op verweren waarin een beroep wordt gedaan door de verdediging op een strafverminderingsgrond, ingevolge de vierde materiële vraag. De verdediging voert dan bijvoorbeeld aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet op zijn plaats is, vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De feitenrechter is slechts verplicht om de beslissing op een 358 lid 3-verweer in het vonnis op te nemen indien de verdediging tijdens de zitting het verweer uitdrukkelijk heeft voorgedragen en de feitenrechter het verweer heeft verworpen.

De feitenrechter beoordeelt aan de hand van de inhoud en de strekking van het standpunt of er sprake is van een “uitdrukkelijk voorgedragen verweer”. De inhoud van het verweer ziet op de feiten en argumenten die de verdediging heeft aangevoerd. Dit houdt in dat de verdediging beargumenteerd een beroep moet doen op bijvoorbeeld een

schulduitsluitingsgrond. Dit kan de verdachte bijvoorbeeld doen door te stellen dat de verdachte lijdt aan een geestelijke stoornis die door een deskundige is vastgesteld, waardoor

de strafbare gedraging op grond van artikel 39 Sr niet aan de verdachte kan worden

toegerekend.82 Ingevolge de strekking van het verweer beoordeelt de rechter welk gevolg de verdediging beoogt met het aanvoeren van die feiten en argumenten. Zo moet de verdediging bij het beroepen op de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte aanvoeren dat de

verdediging meent dat de rechter tot een ontslag van alle rechtsvervolging wegens de niet strafbaarheid van de dader dient over te gaan.

Om te bewerkstelligen dat de rechter de beslissing op een bepaald verweer

gemotiveerd in het vonnis opneemt, moet de verdediging ervoor zorgdragen dat het verweer schriftelijk wordt vastgelegd. Dit kan hij doen door een pleitnota te overhandigen waarin het verweer is opgenomen of overeenkomstig artikel 326 lid 4 Sv hierom te verzoeken.

De 358 lid 3-verweren vallen onder de motiveringsverplichting van artikel 359 lid 2 1e volzin Sv. Dit houdt in dat indien de feitenrechter het verweer van de verdediging niet volgt, hij dit verweer gemotiveerd moet verwerpen.

§2.5.1 Responderen volgens de Hoge Raad

Aangezien de zogeheten artikel 358 lid 3-verweren niet zien op de bewijsvraag, zal hier slechts kort aandacht aan worden besteed.

Een voorbeeld waarin de Hoge Raad oordeelde over een motiveringsklacht ten aanzien van een 358 lid 3-verweer over een formele beslissing is te vinden in zijn arrest van 19 juni 2007 met annotatie van Buruma. De verdediging had in deze zaak betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde had plaatsgevonden. De verdediging voerde dit verweer aan, omdat verdachte stelde dat aan hem was toegezegd dat indien hij afstand zou doen van een bepaald wapen, hij niet vervolgd zou worden voor het voor handen hebben van dat wapen. De Hoge Raad oordeelde dat dit verweer onder het bereik van artikel 358 lid 3 Sv viel en op grond van artikel 359 lid 2 Sv gemotiveerd verworpen moest worden:

“Hetgeen is aangevoerd ter terechtzitting, zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven, kan bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan als een verweer in de zin van art. 358, derde lid, Sv in verbinding met art. 359, tweede lid, Sv, welke bepalingen ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep.Op een dergelijk verweer behoort de rechter een met redenen omklede beslissing te geven.”83

Een voorbeeld waarin de Hoge Raad zich uitlaat over een verweer ten aanzien van één van de materiële vragen, is te vinden in zijn arrest van 28 maart 2006, waarin de Hoge Raad

82 Artikel 39 Wetboek van Strafrecht: “Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend.”

een invulling geeft aan het bereik van de rechtvaardigingsgrond noodweer. In die zaak had de verdediging een beroep gedaan op noodweer, het Hof had dit verweer verworpen. De

verdediging klaagde dat het Hof deze verwerping onvoldoende had gemotiveerd. De Hoge Raad ging mee in de stelling van de verdediging dat het Hof beter had moeten motiveren en overwoog:

“Voorzover het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten viel, op zich al in de weg staat aan een beroep op noodweer, geeft dat oordeel, gelet op de door het Hof vastgestelde

omstandigheden, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is in elk geval zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.”84

In deze zaak toetste de Hoge Raad of de door het Hof vastgestelde feiten wel konden leiden tot een verwerping van een beroep op noodweer. Om te voorkomen dat de Hoge Raad casseert, kan het van belang zijn voor de feitenrechter om extra te motiveren op welke gronden hij tot de verwerping van een bepaald verweer komt. De Hoge Raad toetst immers aan de hand van de motivering van de feitenrechter of hij een terechte beslissing heeft gemaakt.