• No results found

4. Maatschappij en publiek

4.2. Publiek

4.2.2. Publieksevaluaties

Het is opvallend dat lang niet alle tentoonstellingen zijn geëvalueerd. Een nog kleiner aantal heeft een publieksevaluatie gehouden en deze ook daadwerkelijk uitgewerkt en beschikbaar gesteld voor dit onderzoek. Bij vroegere tentoonstellingen hield men zich nog niet zo bezig met bezoekersaantallen en publieksevaluaties. Maar ook bij recentere tentoonstellingen met de vrouw als thema lijkt er weinig te zijn geëvalueerd. Ik oriënteer me daarom op tentoonstellingen die dit wel hebben gedaan: ‘De Ideale Vrouw’ in het Noordbrabants

101

Museum Catharijneconvent. Klaar voor de start, 30. 102

museum, ‘Verborgen Vrouwen’ in het ‘Ons Lieve Heer Op Solder en ‘Vrouwen rond de Hofvijver’ in het Haags Historisch Museum.103 Dit zijn tevens recente tentoonstellingen, zodat verwacht mag worden dat de evaluaties relevant zijn voor ‘Vrouwen voor het Voetlicht’. Omdat er relatief weinig evaluaties zijn heb ik ook gekeken naar de reacties van het publiek op Koers-kunst. Van april tot juli 2011 hebben professionals, experts en publiek voorstellen gedaan voor nieuwe vormen van presentatie en deelname aan kunst en cultuur. Vooral de doelgroep publiek is in dit kader interessant. Omdat het in dit onderzoek vooral gaat om het vinden van criteria voor het opstellen van tentoonstellingen is vooral gekeken naar voorkeuren die in deze doelgroep naar voren komen. Aantallen en percentages zijn niet uitvoerig onderzocht.

Waar de overheid en het museum zich laten leiden door grote lijnen – is het maatschappelijk relevant, trekt het voldoende publiek, trekt het de aandacht van de media- is het publiek veel concreter. De bezoekers laten zich bijvoorbeeld uit over de omvang van een tentoonstelling. Zo vonden veel bezoekers de tentoonstelling ‘De Ideale Vrouw’ en ‘Vrouwen rond de Hofvijver’ te klein. Zo stelde een bezoeker: ‘De inhoud was goed, de omvang niet’. Men had een ‘grotere expositie verwacht’ en het was ‘klein en er was te weinig te zien’, Een tentoonstelling moet dus een minimum omvang hebben. Bezoekers willen graag waar voor hun geld en de uitgetrokken tijd zinvol invullen. Naast de omvang speelt ook diversiteit een rol: ‘er zijn teveel schilderijen in vergelijking met andere dingen’.

Als het over de inhoud gaat richt men zich in de opmerkingen vooral op vernieuwing en is men tegen ‘oppervlakkigheid, eenzijdigheid en stereotyperingen’. De bezoeker verwacht een veelzijdig beeld te krijgen, waaruit hij of zij een eigen conclusie kan trekken. Het liefst volgt een ‘discussie in de wandelgangen’. De bezoekers lijken er geen probleem mee te hebben als een tentoonstelling vragen oproept. Integendeel, men waardeert het dat een tentoonstelling informatief en leerzaam is en dat thema’s worden uitgewerkt. Een bezoeker stelt bijvoorbeeld: ‘Ik had gehoopt dat stereotypes getest en geanalyseerd werden. In plaats daarvan werden ze opnieuw vastgesteld.’ Of: ‘ik had meer inbreng verwacht. Wat is de ideale vrouw van nu?’, ‘ik had meer evolutie willen zien’,‘ik had graag meer van andere periodes willen zien.’ In positieve zin: ‘ het is vanuit verschillende perspectieven benaderd, dit maakt het interessant en

103

Op verzoek van verschillende musea, waarvan ik de evaluaties kreeg of via interviews informatie heb verkregen, worden de verschillende opmerkingen in de evaluaties geanonimiseerd weergegeven.

leverde spontaan discussie op.’ Termen die hierbij verder worden genoemd zijn: ‘leerzaam, veelzijdig, informatief, oninteressant en niet relevant’.

Een onduidelijke looproute of structuur ergert veel bezoekers. Dit is iets waar eigenlijk alle onderzochte musea tegenaan lopen. Het belang van een goed overzicht komt in veel evaluaties aan de orde: ‘ingewikkeld’, ‘verwarrend’, ‘onoverzichtelijk’. Hieruit blijkt tevens dat de bezoeker graag informatie krijgt bij de kunstobjecten. Hiertoe behoort ook de leesbaarheid van de tekstborden: ‘Waarom zulke piepkleine bordjes’. Zonder verhaal heeft het weinig betekenis.

Tevens wordt de link met het heden van groot belang geacht. In de evaluaties komt dit meerdere malen naar voren. Zo zei een bezoeker: ‘er is te weinig relatie tussen geschiedenis en hedendaagse kunst’. Andere bezoekers gaven aan: ‘Leuk om het thema modern aan te pakken in deze historische omgeving’, ‘relevant voor vrouwen in de moderne maatschappij’, ‘ik zie geen uitbeelding van de hedendaagse ideale vrouw’ en ‘een mooie confrontatie met het historische en het nu’.

Bij tentoonstellingen waarvan de overgrote meerderheid van de bezoekers uit vrouwen bestaat (ruim 70%) blijkt de emotionele betrokkenheid van belang. Zo had een van de bezoekers ‘het wat leuker verwacht’. Woorden die in de evaluaties vaak terugkeren zijn ‘sfeervol, gezellig, leuk, prettig, inspirerend, indrukwekkend, boeiend, meeslepend’. Negatief drukken mensen zich vooral uit met de volgende termen: ‘vergezocht, saai en afstandelijk’.

Het lijkt erop dat de hedendaagse bezoeker zelf wil bepalen of deze zich in het gekozen perspectief van de tentoonstelling kan vinden. Valentijn Byvank, voormalig directeur van het Nationaal Historisch Museum, wijst op dit belang. Hij zoekt naar perspectieven die voor het publiek betekenisvol kunnen zijn. ‘Hij [Byvank] neemt de mensen mee maar hij zegt niet hoe het zit.’104

104

Odding, Het disruptieve museum, 183.

Het is namelijk de bezoeker die de waarde van het perspectief bepaalt. Uit de evaluaties blijkt dat de bezoeker dat ook inderdaad graag zelf wil doen. Geen stereotypen of vastgestelde conclusies, maar informatie met open vragen, die discussie of eigen verhalen oproepen. Ook lijkt het publiek steeds meer actief betrokken te willen zijn. Bezoekers kijken graag mee met restauraties en volgen workshops die in verband staan met het thema van de tentoonstelling.

Opvallend is dat in alle evaluaties zelden opmerkingen worden gemaakt over de esthetische en kwalitatieve waarde van de kunst. De nadruk ligt op het geheel en het gevoel dat hierdoor wordt opgeroepen. Hoewel ik niet alle vraagstellingen had, bleek uit die wel beschikbaar waren dat men hier ook niet naar heeft gevraagd. Opgemerkt kan worden dat hiervoor een verklaring kan worden gegeven: het gaat om cultuurhistorische tentoonstellingen en niet om kunsthistorische. Het cultuurhistorische perspectief zou specifieke verwachtingen kunnen scheppen. Een andere opmerking geldt de vragen in de enquêtes. Door het stellen van niet-specifieke vragen worden ook niet-niet-specifieke antwoorden opgeroepen, zoals: ‘leuker dan verwacht’, ‘beter dan gedacht’, ‘ik vond het interessant en leuk’ en ‘het was wel leuk’.

Een van de onderzochte tentoonstellingen trok mijn bijzondere aandacht door de sterke overeenkomst met ‘Vrouwen voor het Voetlicht’: ‘Dienstmaagd des Heren’ uit 1985 in het Noordbrabants Museum. Opvallend is namelijk dat deze tentoonstelling begon met dezelfde werktitel als de tentoonstelling in het Museum Catharijneconvent, ‘Vrouwen en de Kerk’. Beide musea zijn uiteindelijk overgestapt op een andere titel, maar het laat veel zien over de gelijkenis van het onderwerp. Reeds in 1985 zag men namelijk dezelfde urgentie als heden ten dage. Voordat alle oude tradities zouden verdwijnen moeten deze worden geregistreerd. De verantwoordingen van beide tentoonstellingen ontlopen elkaar nauwelijks. In 1985 wilde men een beeld geven van het op dat moment dynamische maatschappelijke proces. Dit beeld moest de betrokkenen in staat stellen de historische afstand te meten van de tijd die achter hen ligt. Tevens moest het buitenstaanders de gelegenheid geven zich te verdiepen in een thema dat uiterst actueel blijft en raakvlakken heeft met veel andere ontwikkelingsprocessen in de samenleving.105 Dat het onderwerp actueel blijft, blijkt uit het feit dat bijna dertig jaar later de projectgroep in het Museum Catharijneconvent een zelfde noodzaak voelt een tentoonstelling te maken over de vrouw en haar relatie met de kerk. Opvallend is echter wel dat de tentoonstelling ‘Dienstmaagd des Heren’ juist gericht is op buitenstaanders. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat het Museum Catharijneconvent zich specifiek richt op vrouwen die een relatie hebben met de kerk. De vraag of dit verstandig is, zal ik in hoofdstuk 6 aan de orde stellen.

105

M. van Boven, Dienstmaagd des Heren? Vrouwen en de katholieke kerk in Nederland (‘s-Hertogenbosch 1985) 6.