• No results found

In de voorgaande hoofdstukken zijn de verschillende criteria die worden gehanteerd voor een succesvolle tentoonstelling aan de orde gesteld. Dit is gedaan vanuit twee invalshoeken. Aan de ene kant vanuit de optiek van overheid, musea en publiek, anderzijds op grond van de analyse van de tentoonstelling ‘Vrouwen voor het Voetlicht’. Deze analyse heeft duidelijk gemaakt dat de omgeving waarbinnen tentoonstellingen moeten worden opgesteld complex is. Niet alleen zijn er veel spelers, ook veranderen de criteria door de tijd heen. Bij elke tentoonstelling dringt zich weer de vraag op aan welke criteria op dat moment moet worden voldaan. De tentoonstelling ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ vormt hiervan een mooi voorbeeld. Uit de analyse komt een helder beeld naar voren hoe op de criteria van de verschillende partijen in te spelen. Anders gezegd, hoe de tentoonstelling vanuit de optiek van de verschillende betrokkenen tot een succes kan worden gemaakt. De analyse laat niet alleen iets zien van de invulling en werking van de succesfactoren, maar daagt ook uit tot enkele conclusies.

Allereerst kunnen enkele positieve conclusies worden getrokken uit de huidige opvattingen over de waardering van de culturele sector in het algemeen en musea en tentoonstellingen in het bijzonder. De huidige economische situatie heeft de overheid, de musea en de samenleving gedwongen kritisch te kijken naar het kunstbestel in Nederland. Ondanks negatieve effecten van de bezuinigingen, hebben discussies over het beleid en de organisatie van de musea ook een uitdagende werking. Bezuinigingen leveren niet alleen beperkingen op, maar kunnen ook een kritische impuls geven. Musea worden thans veel sterker gedwongen zich maatschappelijk te verankeren en zich daarover te bezinnen. Dit zorgt ervoor dat musea creatief te werk gaan. Ze zoeken nu actiever naar sponsoren en richten hun boodschap gerichter tot het publiek. De positie van musea in de samenleving kan hierdoor worden versterkt. Musea worden uitgedaagd zich efficiënter en effectiever op de samenleving te richten, ze moeten nog nadrukkelijker herkenning afdwingen. Deze ontwikkelingen speelden mee bij de organisatie van de tentoonstelling ‘Vrouwen voor het Voetlicht’.

Positieve ontwikkelingen

Tentoonstellingen moeten meer publiek aantrekken. Hierbij moet overigens wel worden vermeld dat musea hier al langere tijd mee bezig zijn. De zoektocht naar meer publiek wordt thans echter door bezuinigingen gestimuleerd. De overheid dwingt musea een duidelijke eigen

doelstelling te formuleren. De tijd dat alleen de overheid musea in stand houdt lijkt thans voorbij. Dit betekent echter ook iets voor de overheid zelf. Teveel heeft de overheid in het verleden musea gebruikt voor eigen doelstellingen. Nu beweert de overheid zich veel meer te beperken tot een voorwaarde scheppend beleid. Dit betekent echter niet dat de overheid zich volledig afzijdig houdt. Op zich is dit geen probleem. Degene die geld verstrekt mag uiteraard mede bepalen wat er met het geld gebeurt. Dit neemt niet weg dat een voorwaarde scheppend beleid ruimte moet laten aan opvattingen die er in de maatschappij leven, dus aan beleidsvrijheid van de musea. Musea moeten voldoende ruimte krijgen voor het ontwikkelen van eigen ambities.

Een ander punt is dat musea door de bezuinigingen worden uitgedaagd meer energie te steken in een efficiënte bedrijfsvoering. Niet-efficiënt werken betekent het maken van onnodige kosten en verspillen van energie en financiële middelen. Overheidsbeleid kan hieraan bijdragen, mits dit beleid uitdagend en stabiel is. Grilligheid van de eisen van de overheid staat een evenwichtige meerjarenplanning van de musea in de weg. Nodig is dat de overheid niet elke paar jaar de eigen criteria bijstelt. Dit maakt de musea minder afhankelijk van een veranderende politieke situatie.

De analyse van de tentoonstelling ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ maakte een aantal dilemma’s duidelijk. Veel van de gestelde criteria zijn qua weging moeilijk kwantitatief meetbaar. Ook is het vaak onduidelijk hoe de musea de verschillende criteria moeten vertalen in eigen beleid. Het is voor zowel de overheid als het museum een uitdaging duidelijk te maken of er aan criteria is voldaan. De invulling van het begrip kwaliteit is hiervan een voorbeeld. Dit criterium kan niet eenduidig worden gekoppeld aan bezoekersaantallen. Duidelijk moet worden hoe een waarde als kwaliteit kan worden gedefinieerd.

Kritische elementen

Ook al zijn subjectieve gevoelens moeilijk te wegen, ze zijn wel een factor van betekenis en zin voor een museum. Er moet namelijk voor worden gewaakt de markt een te dominante plaats te geven. De kracht van kunst ligt immers ook in subjectieve elementen, zoals het oproepen van discussie en het bieden van diversiteit. De zin van deze kwalitatieve doelstelling van musea blijkt duidelijk uit de onderzochte publieksevaluaties. De bezoeker blijkt van een tentoonstelling te verwachten dat deze discussies op gang brengt. Door alles in cijfers te willen uitdrukken dreigt de belangstelling voor dit soort criteria weg te vallen.

Duidelijk is dat musea zich veel meer tot het publiek moeten wenden om bezoekers te trekken, wat ertoe uitdaagt vraaggericht te werken. Tegelijk hebben musea en tentoonstellingen ook hun eigen boodschap en zijn ze dus aanbod gestuurd. Hiertussen moet bij elke tentoonstelling een goed evenwicht worden gevonden. Dit zegt nog weer iets over de vele criteria die in de vorige hoofdstukken zijn genoemd. Het is onmogelijk, maar ook niet zinvol aan alle te willen voldoen. Criteria zijn hulpmiddelen en graadmeters om het succes van een tentoonstelling te kunnen vaststellen. Het gaat erom op voorhand vast te stellen aan welke criteria een specifieke tentoonstelling moet voldoen. Anders gezegd: het gaat erom vast te leggen welke criteria ten grondslag liggen aan de doelstelling van een specifieke tentoonstelling.

Hiervoor stelde ik dat de oriëntatie op het publiek een positief effect is van het ingezette beleid van de overheid. Daarin schuilt het gevaar dat dit beleid uitmondt in een te grote nadruk op bezoekersaantallen; daardoor zouden andere waarden uit het oog kunnen worden verloren. Er zijn tekenen die op dit risico wijzen: een ontwikkeling in de museumwereld waarin alles alleen nog maar om het publiek draait en intrinsieke waarden verloren dreigen te gaan. Niet elk museum is geschikt enorme groepen bezoekers aan te trekken. Het Museum Catharijneconvent lijkt zich dit te realiseren; het richt zich namelijk op specifieke doelgroepen. Museummedewerkers moeten zich niet fixeren op tentoonstellingen voor een te algemeen publiek en uitsluitend grote aantallen. Ze moeten een eigen publiek enthousiast maken vanuit een eigen missie. Geen ‘u vraagt en wij draaien’, maar ‘wij verhelderen waar u nieuwsgierig naar bent’. Het publiek moet zich laten verwonderen, het moet worden meegenomen door wat een tentoonstelling hun wil vertellen. Gebeurt dit niet, dan dreigt het gevaar dat musea worden overvleugeld door een eenzijdige amusementsdoelstelling en bij wijze van spreken de concurrentie aangaan met de Efteling. Een museum zou zich niet te allen tijden moeten vergelijken met instellingen die zich puur richten op amusement. Musea vervullen een andere rol in de samenleving. Laten we niet vergeten dat musea zorg dragen voor kunstobjecten en ervoor moeten zorgen dat de kennis over deze objecten niet verloren gaat, maar wordt overgedragen op publiek. Dit neemt uiteraard niet weg dat ook moet worden geprobeerd zoveel mogelijk mensen enthousiast te maken voor het museum. Op de eigen doelgroepen en andere nieuwsgierigen moet immers de geboden informatie worden overgebracht. Gooi hierbij dus niet alle eigen waarden overboord.

Het is van belang de bezoekers te verwonderen, zodat dezen met een goede indruk het museum verlaten. Een graadmeter van de kwaliteit van een tentoonstelling is, dat een bezoeker nog een keer terug wil komen in het museum. Hiertoe zijn evaluaties van groot belang. Hieruit komt namelijk naar voren wat bezoekers is opgevallen, wat ze belangrijk vinden, wat verbeterd zou kunnen worden. Uit evaluaties van vorige tentoonstellingen met vrouwen als thema is gebleken, dat zo concreet mogelijke vraagstellingen aan het publiek van groot belang zijn. Je moet de bezoeker specifiek vragen wat je wilt weten. Juist dan kunnen uitkomsten worden meegenomen bij de organisatie van volgende tentoonstellingen. Uitspraken als ‘leuk’ of ‘mooi’ duiden wel op een positieve waardering, maar maken volstrekt niet duidelijk waaraan dit te danken is.

Niet alleen publieksevaluaties zijn belangrijk voor het bepalen van succes. Interne evaluatie van het organisatieproces van tentoonstellingen zijn eveneens van belang. Ook al heeft het hierdoor verkregen inzicht geen invloed meer op het resultaat van de geëvalueerde tentoonstelling, dit inzicht levert wel input op voor volgende tentoonstellingen. Evaluaties dragen bij aan een leerproces. Mede door de grote tijdsdruk blijven in Museum Catharijneconvent dergelijke evaluaties vaak achterwege. Evaluaties kunnen een positief effect hebben op de organisatie van toekomstige tentoonstellingen. Door knelpunten in de organisatie te evalueren, kunnen deze in de toekomst worden voorkomen. Op voorhand moet worden vastgelegd hoe de doelstelling van een tentoonstelling kan worden gemeten. Dit vraagt vooraf gestelde, heldere criteria. Dat maakt het mogelijk te beoordelen of, naast het bereiken van de gewenste bezoekersaantallen, een tentoonstelling succesvol is opgezet en het beoogde resultaat is bereikt. Met behulp van dit inzicht kan ook eenvoudiger verantwoording worden afgelegd aan subsidieverstrekkers; het is niet ondenkbaar dat hierdoor de toegang tot fondsen wordt vergemakkelijkt.

De lange periode van staatssteun, vanaf de tweede helft van de vorige eeuw, heeft er mogelijk toe geleid dat aan bedrijfsvoering van musea minder aandacht is geschonken. Lange tijd ontbrak het in musea namelijk aan mensen die weten hoe ze fondsen moeten werven, evenals aan mensen met voldoende ervaring op het gebied van marketing en communicatie. Ook projectmatig werken, bij uitstek een middel voor het opzetten van tentoonstellingen, moet verder worden ontwikkeld. Niet alleen het resultaat, maar ook de weg er naar toe bepaalt het succes. Op het terrein van bedrijfsvoering is de laatste jaren een inhaalslag gaande. Museummedewerkers staan voor de opdracht zo efficiënt mogelijk te werken en te

voorkomen dat het museum in de rode cijfers terecht komt. Meerjarenplanning is hiertoe van belang. Planning maakt het proces beheersbaar. Wanneer tijdig wordt bepaald welke tentoonstellingen er moeten worden georganiseerd, kan er op tijd worden gestart met het maken van een planning. Slechts een jaar om ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ samen te stellen was erg kort. Er moet voldoende tijd worden ingepland voor alle onderdelen van de organisatie van een tentoonstelling, waaronder onderzoek, collectiebeheer, fondsenwerving en marketing. ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ maakt duidelijk dat meer tijd voor deze factoren het resultaat verbetert. Aandacht voor planning van het gehele proces leidt ertoe dat er effectief en efficiënt kan worden gewerkt. Terecht heeft het Museum Catharijneconvent hiertoe een eigen projectbureau ingesteld. Waarom het nu gaat is, van planning en efficiency ook een succesfactor te maken.

Lijst met tentoonstellingen

• Dames gaan voor. De vrouw in de prentkunst, 1976, Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

• De kunst van het moederschap: leven en werk van Nederlandse vrouwen in de 19e

eeuw, 1981-1982, Frans Halsmuseum, Haarlem.

• Dienstmaagd des Heren? Vrouwen en de katholieke kerk in Nederland, 1985, Noordbrabants Museum, ’s Hertogenbosch.

• Tussen Heks en Heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15e

en 16e eeuw, 1990, Nijmeegs Museum ‘Commanderie van Sint-Jan’, Nijmegen.

• Merkwaardige vrouwen, 1993-1994, Museum Van Gerwen-Lemmens, Valkenswaard. • Twee vrouwen van Schiedam, 1998, Stedelijk Museum Schiedam, Schiedam.

• Elck zijn waerom. Vrouwelijke kunstenaars in België en Nederland 1500-1950, 1999-2000, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Arnhem

• Bijbelse vrouwen, Listig sterk en verstandig, 2006-2008, Museum Catharijneconvent, Utrecht.

• Vrouw van de Wereld. Anna Maria van Schurman als internationale ster, 2007, Museum Martena, Franeker.

• Verborgen Vrouwen. Geestelijke maagden, 2007, Ons’ Lieve Heer op Solder, Amsterdam

• Judith Leyster. De eerste vrouw die meesterschilder werd, 2009-2010, Frans Hals Museum, Haarlem.

• De ideale vrouw, 2007, Noordbrabants Museum, ’s-Hertogenbosch

• Vrouwen rond de Hofvijver. 500 jaar Haagse vrouwen, 2011, Haags Historisch Museum, Den Haag

Literatuurlijst

• Bange, P, Brandenbarg, T., e.a., Tussen Heks en heilige. Het vrouwbeeld op de

drempel van de moderne tijd, 15e/16e eeuw (Nijmegen 1985).

• Bogaart, A., Horst, van, der, A., Bezuinigingen van gemeenten en provincies op kunst

en cultuur (Amsterdam 2011).

• Bolkestein, F., ‘Veel graan voor weinig jenever’, Liberalisme, kunst, politiek:

beschouwingen over kunstbeleid (Amsterdam 1986) 119-126.

• Boven, M., van, Dienstmaagd des Heren? Vrouwen en de katholieke kerk in

Nederland (‘s-Hertogenbosch 1985).

• Brandt Corstius, L., e.a., De kunst van het Moederschap (Zoetermeer 1982).

• Broeke, H., ten, ‘Cultuur teruggeven aan de burger’, Boekman. Tijdschrift voor kunst,

cultuur en beleid (81). Kunst en Politiek (Amsterdam 2009) 36-41.

• Couvée, D., H., De kunst van het moederschap (Zoetermeer 1982).

• Günter, I., ‘Liberaal kunstbeleid in provincie en gemeente’ Liberalisme, kunst,

politiek: beschouwingen over kunstbeleid (Amsterdam 1986) 53-60.

• Haaren, S., van, Notulen overleg projectgroep ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ (31 maart 2011).

• Heyst, van, A., Dienstmaagd des Heren? Vrouwen en de katholieke kerk in Nederland (zwolle 1985).

• Holterhues, E., ‘Hoe de neerwaardtse spiraal te keren?’ Boekman. Tijdschrift voor

kunst, cultuur en beleid (89). Kunst op een keerpunt (Amsterdam 2011) 50-61.

• ICOM, Ethische codes voor musea (2006).

• Idema, J., Berg, S,. van den, e.a., Matchmaker tussen cultuur en publiek. De

cultuurinstelling van de 21e eeuw (z.p. 2011).

• Idema, J., ‘Koers Kunst. Matchmaker tussen cultuur en publiek’. Boekman. Tijdschrift

voor kunst, cultuur en beleid (89). Kunst op een keerpunt (Amsterdam 2011) 14-25.

• Kammer, C., Stokmans, D., ‘Kabinet vaart mee met Van den Ende’ NRC Handelsblad (19 april 2012).

• Meijboom, A., e.a., Visitatierapport Catharijneconvent Utrecht (Utrecht 2008). • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Trends in beeld. Zicht op

• Museum Catharijneconvent, Aanvraag culturele basisinfrastructuur 2013-2016.

Activiteitenplan (Utrecht 31 januari 2011).

• Museum Catharijneconvent. Geschiedenis van Museum Catharijneconvent. Een

onderdeel van onderzoek en educatie (Utrecht 2010).

• Museum Catharijneconvent, Houdt dat gij hebt? Collectieplan Catharijneconvent

2010-2011 (Utrecht 2011).

• Museum Catharijneconvent, Uitgangspunten tentoonstellingen (Utrecht 2010). • Museum Catharijneconvent, Zelfevaluatierapport (Utrecht, 18 november 2008). • Museum Ons’ Lieve Heer op Solder, Museum in deze tijd. Jaarverslag 2007-2008

(Amsterdam 2008).

• Noordbrabants Museum, De Ideale Vrouw. Achtergrond (’s-Hertogenbosch 2008). • Noordbrabants Museum, Evaluatie De Ideale Vrouw (’s-Hertogenbosch juni 2009). • Noordbrabants Museum, Museum in de steigers. Meerjarennota 2009-2012

(november 2008).

• Odding, A., Het disruptieve museum (Den Haag 2011).

• Oosterbaan Martinius, W., Schoonheid, Welzijn, Kwaliteit. Kunstbeleid en

verantwoording na 1945 (Den Haag 1990).

• Opstelten, I., W., ‘Een liberaal kunstbeleid. Een taak voor de gemeente’ Liberalisme,

kunst, politiek: beschouwing over kunstbeleid (Amsterdam 1986) 127-134.

• Provincie Utrecht, Startnotitie Cultuurbeleid 2009-2012 (Utrecht 2008). • Roozeboom, H., ‘Vrouwen voor het Voetlicht’ Ons Utrecht (21 maart 2012). • Redactie Volkskrant ‘Amsterdam Museum vraagt bijdrage publiek voor restauratie

schilderij’ Volkskrant (27 september 2011).

• Schinkelshoek, D., ‘Meer dan dominese en pastoorsmeid’ Nederlands Dagblad (6 april 2012).

• Scholten, T., M., Economische Statistische Berichten, 83e

jaargang nr. 4172 (z.p. 1998).

• Smithuijsen, C., ‘Langs de breuklijn tussen kunst en bestuur. Over de relatie tussen politici en professionals in de cultuurpolitiek’ Boekman. Tijdschrift voor kunst, cultuur

en beleid (81). Kunst en Politiek (Amsterdam 2009) 6-13.

• Staatscourant Nr. 19431 (oktober 2011).

• Stelling, T., ‘Liever knuffels dan stomme oude foto’s’, NRC weekend (7 en 8 januari 2012).

• Stikkelbroeck, E., ‘Kunstrol van Nederland in de wereld neemt af’, Het goede leven (27 april 2011).

• Takke, J,. Wieringa, N., Evaluatie Verborgen Vrouwen. Geestelijke maagden in Ons’

Lieve Heer op Solder (Amsterdam 2008).

• Vos, R., ‘The sweet smell of success’, Opstellen voor Hans Locher (Groningen 1990) 158-169.

• Vroonhoven-Kok, N., van, ‘Kunst als beleidsinstrument: het mag’ Boekman.

Tijdschrift voor kunst, cultuur en beleid (81). Kunst en politiek (Amsterdam 2009)

22-25.

• Vuyk, K., ‘Art and politics: beyond autonomy’, Boekman. Cultural Policy Update (Vol. 2 No. 1 2011).

• Wolfson, R., Het museum als plek voor ideeën (Amsterdam 2007).

• Zijlstra, H., Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op cultuurbeleid (Den Haag 10 juni 2011).

Gesprekken en Interviews

• Anite Haverkamp, educator, Museum Catharijneconvent, Utrecht. • Edwin Jacobs, directeur, Centraal Museum Utrecht, Utrecht.

• Lex van Tilburg, collectiemedewerker, Haags Historisch Museum, Den Haag. • Paul Spies, directeur, Amsterdam Museum, Amsterdam.

• Ruud Priem, directeur, Museum Catharijneconvent, Utrecht. • Sjarel Ex, directeur, Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

• Tanja Kootte, J.G. van Oordconservator voor het protestantisme, Museum Catharijneconvent, Utrecht.