• No results found

Provinciale gebruiksrechten Ad 4 Bij de provincie in beheer of in onderhoud

Lokale overheden

Hoofdstuk 2.1.1.1 Provinciale gebruiksrechten Ad 4 Bij de provincie in beheer of in onderhoud

Anders dan voor de heffing van precariobelasting ex artikel 222c Provinciewet, geldt voor de heffing van gebruiksrechten niet dat de voorzieningen in eigendom moeten zijn van de provincie. Artikel 223, eerste lid, letter a, Provinciewet eist slechts dat de voorzieningen in beheer of in onderhoud van de provincie zijn. Het in beheer of in onderhoud zijn bij de provincie van voorzieningen kan het gevolg zijn van het feit dat de provincie eigenaar is, dan wel enig ander zakelijk recht heeft. Het beheer of onderhoud kan ook voortvloeien uit een overeenkomst met de eigenaar van de voorziening of uit welke andere hoofde ook, zoals op grond van een wettelijke opdracht. Een wettelijke opdracht, zoals het onderhouden van wegen krachtens hoofdstuk IV van de Wegenwet, is echter niet voldoende om te spreken van beheer of onderhoud.107 Gezien een uitspraak van de Hoge Raad inzake de gemeentelijke havengelden, hoeven de voorzieningen niet per se in beheer of onderhoud van de provincie zelf te zijn. De provincie mag ook rechten heffen als derden namens de provincie een provinciale taak uitoefenen en de provincie ter zake een bijdrage aan deze derden verstrekt.108 Provincies hoeven hun taken dus niet allemaal zelf te verrichten, maar kunnen ze ook (gedeeltelijk) uitbesteden aan derden. Bijdragen die een provincie verleent aan derden die provinciale taken namens de provincie uitvoeren, kunnen wel via de rechten verhaald worden.

Het uitsluitend meebetalen aan voorzieningen is echter onvoldoende om deze bijdrage via de gebruiksrechten te verhalen.109 Of provinciale bijdragen aan derden middels de provinciale gebruiksrechten verhaald mogen worden, is blijkens de onderstaande jurisprudentie enerzijds

afhankelijk van het antwoord op de vraag of de bijdrage ziet op voorzieningen waarvoor de provincie verantwoordelijk is. Als de bijdrage ziet op voorzieningen waarvoor de provincie niet

verantwoordelijk is en het tarief hierdoor zodanig is vastgesteld dat de begrote baten hoger zijn dan de toerekenbare begrote lasten als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Provinciewet is het tarief van de rechten onverbindend.

Anderzijds is de rechtmatigheid van het verhaal van de provinciale bijdrage afhankelijk van het antwoord op de vraag of de bijdrage ziet op voorzieningen waarvan de groep waartoe

belanghebbende hoort profiteert. Als de bijdrage ziet op voorzieningen waarvan een andere groep profiteert dan de groep waartoe de belastingplichtige behoort, en het tarief hierdoor zodanig is vastgesteld dat de begrote baten hoger zijn dan de toerekenbare begrote lasten als bedoeld in artikel 225, eerste lid, Provinciewet is het tarief van de rechten ook onverbindend.

HR 11 november 1959, nr. 14 079, BNB 1960/16, oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de gemeente krachtens de Wegenwet heeft te zorgen dat binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren, er niet toe leidt dat gedeelten van de openbare weg die aan een ander in eigendom toebehoren en door die ander worden beheerd en onderhouden, tot gemeentewerken of gemeente- inrichtingen kunnen worden bestempeld.

HR 23 december 1998, nr. 32 047, Belastingblad 1999/338, oordeelt dat tot de op de gemeente rustende zorg voor het beheer en het onderhoud van de gemeentelijke haven mede kan worden gerekend het voorkomen van vervuiling van de wateren, oevers en haveninstallaties en dergelijke door lozing van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen.

Ter bestrijding van de bij de uitvoering van die taak door haar gemaakte kosten, kon een gemeente ingevolge (tegenwoordig) artikel 229, eerste lid, letters a en b, Gemeentewet havengeld heffen van de gebruikers van de haven, ook wanneer de gemeente die uitvoering niet zelf ter hand neemt en met de geheven rechten de uitvoerende instantie betaalt.

Hof Amsterdam 6 april 2004, nr. 03/00916, Belastingblad 2004/903, oordeelt dat de gemeente Amersfoort geen havengeld mag heffen ter zake van het innemen van een ligplaats in de Eem die in

beheer en in onderhoud is bij de provincie. Blijkens de argumenten van belanghebbende voert de provincie de beheers- en onderhoudswerkzaamheden van dit gedeelte van de Eem uit en treft de gemeente slechts de maatregelen in het kader van het nautisch beheer. Dat het college van B&W het bevoegde gezag uitoefent over de gemeentelijke haven en dat zij nautische aanwijzingen kan geven, wordt namelijk niet aangemerkt als beheer in de zin van artikel 229, eerste lid, letter a, Gemeentewet. Dat de gemeente abusievelijk op grond van de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992 is aangewezen als de beheerder van het binnen de gemeente liggende deel van de Eem, doet er evenmin aan af dat de ligplaats in beheer en onderhoud is van de provincie.

Hof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2005, nr. 2000/01167, Belastingblad 2005/1279, oordeelt dat het rioolrecht niet mede kan zien op een door het zuiveringsschap aan de gemeente in rekening gebrachte bijdrage in de aanleg en het beheer van een bij dat zuiveringsschap in eigendom en beheer zijnd bergbezinkbassin. Dit bassin is immers niet in beheer of onderhoud bij de gemeente. De door de gemeente ter zake van dit bassin betaalde bedragen kunnen ook niet worden aangemerkt als kosten ter zake van de gemeentelijke riolering. Het bassin is immers niet aangelegd ten behoeve van het functioneren van de gemeentelijke riolering, maar ten behoeve van de rioolwaterzuiveringsinrichting. Het doel van het bassin is namelijk de piek in het afvalwateraanbod van het riool tijdens tropische hoosbuien op te vangen. De noodzaak om die piek op te vangen is gelegen in de beperkte capaciteit van de rioolwaterzuiveringsinrichting.

Het hof merkt hierbij nog op dat het zuiveringsschap, nu deze het beheer en onderhoud van die inrichting heeft, op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een eigen bevoegdheid heeft om ter zake van deze inrichting een heffing in te stellen.

Deze rechtspraak ziet weliswaar geheel op de gemeentelijke heffingen, doch is vanwege de (voor zover in dit kader relevant) gelijkluidende artikelen in de Provinciewet van overeenkomstige toepassing op de provinciale gebruiksrechten.

7

V

ERDIEPINGSTEKST

7

Hoofdstuk 2.1.1.2 2.2.1.2 en 2.3.1.3

Genotsrechten van provincie, gemeente en waterschapsleges