• No results found

Bij de gemeente in bezit, beheer of in onderhoud

Financiële bepalingen

Ad 4. Bij de gemeente in bezit, beheer of in onderhoud

Anders dan voor de heffing van precariobelasting ex artikel 228 Gemeentewet, geldt voor de heffing van gebruiksrechten niet dat de voorzieningen in eigendom moeten zijn van de gemeente. De wettekst eist slechts dat de voorzieningen in bezit, beheer of in onderhoud van de gemeente zijn. Het bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn van voorzieningen kan het gevolg zijn van het feit dat de gemeente eigenaar is, dan wel enig ander zakelijk recht heeft. Het beheer of

onderhoud kan ook voortvloeien uit een overeenkomst met de eigenaar van de voorziening of uit welke andere hoofde ook, bijvoorbeeld op grond van een wettelijke opdracht. Een wettelijke opdracht, zoals het onderhouden van wegen krachtens hoofdstuk IV van de Wegenwet, is echter niet voldoende om te spreken van beheer of onderhoud.119 Gezien een uitspraak van de Hoge Raad inzake de gemeentelijke havengelden, hoeven de voorzieningen niet per se in beheer of onderhoud van de gemeente zelf te zijn. De gemeente mag ook rechten heffen als derden namens de gemeente een gemeentelijke taak uitoefenen en de gemeente ter zake een bijdrage aan deze derden

verstrekt.120 Gemeenten hoeven hun taken dus niet allemaal zelf te verrichten, maar kunnen ze ook (gedeeltelijk) uitbesteden aan derden. Bijdragen die een gemeente verleent aan derden die

gemeentelijke taken namens de gemeente uitvoeren, kunnen wel via de rechten verhaald worden. Het uitsluitend meebetalen aan voorzieningen is echter onvoldoende om deze bijdrage via de

gebruiksrechten te verhalen.109 Of bijdragen aan derden middels de rechten verhaald mogen worden, is blijkens de onderstaande jurisprudentie enerzijds afhankelijk van het antwoord op de vraag of de bijdrage ziet op voorzieningen waarvoor het desbetreffende bestuursorgaan verantwoordelijk is. Anderzijds is de rechtmatigheid van het verhaal van de bijdrage afhankelijk van het antwoord op de vraag of de bijdrage ziet op voorzieningen waarvan de groep waartoe belanghebbende hoort

profiteert. Als de bijdrage ziet op voorzieningen waarvoor het desbetreffende bestuursorgaan niet verantwoordelijk is, dan wel als de bijdrage ziet op voorzieningen waarvan een andere groep profiteert dan de groep waartoe de belastingplichtige behoort, en het tarief hierdoor zodanig is vastgesteld dat de begrote baten hoger zijn dan de toerekenbare begrote lasten als bedoeld in artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet is het tarief van de rechten (gedeeltelijk) onverbindend.

HR 11 november 1959, nr. 14 079, BNB 1960/16, oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de gemeente krachtens de Wegenwet heeft te zorgen dat binnen haar gebied liggende wegen in goede staat verkeren, er niet toe leidt dat gedeelten van de openbare weg die aan een ander in eigendom toebehoren en door die ander worden beheerd en onderhouden, tot gemeentewerken of gemeente- inrichtingen kunnen worden bestempeld.

HR 23 december 1998, nr. 32 047, Belastingblad 1999/338, oordeelt dat tot de op de gemeente rustende zorg voor het beheer en het onderhoud van de gemeentelijke haven mede kan worden gerekend het voorkomen van vervuiling van de wateren, oevers en haveninstallaties en dergelijke door lozing van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen. Ter bestrijding van de bij de uitvoering van die taak door haar gemaakte kosten, kon een gemeente ingevolge (tegenwoordig) artikel 229, eerste lid, letters a en b, Gemeentewet havengeld heffen van de gebruikers van de haven, ook wanneer de gemeente die uitvoering niet zelf ter hand neemt en met de geheven rechten de uitvoerende instantie betaalt.

Hof Amsterdam 6 april 2004, nr. 03/00916, Belastingblad 2004/903, oordeelt dat de gemeente Amersfoort geen havengeld mag heffen ter zake van het innemen van een ligplaats in de Eem die in beheer en in onderhoud is bij de provincie. Blijkens de argumenten van belanghebbende voert de provincie de beheers- en onderhoudswerkzaamheden van dit gedeelte van de Eem uit en treft de gemeente slechts de maatregelen in het kader van het nautisch beheer. Dat het college van B&W het bevoegde gezag uitoefent over de gemeentelijke haven en dat zij nautische aanwijzingen kan geven,

wordt namelijk niet aangemerkt als beheer in de zin van artikel 229, eerste lid, letter a, Gemeentewet. Dat de gemeente abusievelijk op grond van de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992 is aangewezen als de beheerder van het binnen de gemeente liggende deel van de Eem, doet er evenmin aan af dat de ligplaats in beheer en onderhoud is van de provincie.

Hof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2005, nr. 2000/01167, Belastingblad 2005/1279, oordeelt dat het rioolrecht niet mede kan zien op een door het zuiveringsschap aan de gemeente in rekening gebrachte bijdrage in de aanleg en het beheer van een bij dat zuiveringsschap in eigendom en beheer zijnd bergbezinkbassin. Dit bassin is immers niet in beheer of onderhoud bij de gemeente. De door de gemeente ter zake van dit bassin betaalde bedragen kunnen ook niet worden

aangemerkt als kosten ter zake van de gemeentelijke riolering. Het bassin is immers niet aangelegd ten behoeve van het functioneren van de gemeentelijke riolering, maar ten behoeve van de

rioolwaterzuiveringinrichting. Het doel van het bassin is namelijk de piek in het afvalwateraanbod van het riool tijdens tropische hoosbuien op te vangen. De noodzaak om die piek op te vangen is gelegen in de beperkte capaciteit van de rioolwaterzuiveringinrichting. Het hof merkt hierbij nog op dat het zuiveringsschap, nu deze het beheer en onderhoud van die inrichting heeft, op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren een eigen bevoegdheid heeft om ter zake van deze inrichting een heffing in te stellen.

15

V

ERDIEPINGSTEKST

15

Hoofdstuk 2.2.1.3 Vermakelijkhedenrechten

Ter zake van het geven van vermakelijkheden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt, kunnen vermakelijkhedenrechten worden geheven.

Bekende voorbeelden van vermakelijkheden zijn de Keukenhof te Lisse, de Efteling in Kaatsheuvel, de TT-races in Assen, het autocircuit in Zandvoort en voetbalwedstrijden in de grote steden.

Een ander bekend voorbeeld van de vermakelijkhedenrechten is de heffing die Amsterdam oplegt ter zake van het gebruik van gemeentewater door rondvaartboten. Door de rondvaartboten vallen de kosten van onderhoud en kapitaallasten van bruggen en walmuren, kosten van diep en schoonhouden van grachten en sluizen, van onderhoud van sluizen en waterkeringen, van kwantiteitsbeheer van oppervlaktewater en van personeel voor speciaal toezicht namelijk hoger uit dan zonder de rondvaartboten. Niet alleen de kosten van voorzieningen die specifiek met het gebruik van de waterwegen te maken hebben, mogen worden verhaald. Ook overige voorzieningen die in verband staan met of gemaakt worden mede ten behoeve van het toerisme en waarvan organisatoren van en deelnemers aan vermakelijkheden te water profiteren, mogen worden verhaald. Zelfs kosten van algemene aard mogen in de beschouwing worden betrokken. Lasten van voorzieningen waarvan de in de heffing betrokken vermakelijkheden geen profijt hebben, mogen echter niet middels de

vermakelijkhedenrechten verhaald worden.121

Blijkens de wetsgeschiedenis zijn bijvoorbeeld het verbreden en zwaarder uitvoeren en intensiever dan normaal onderhouden van een weg naar een attractie, het houden van extra toezicht bij evenementen door politie of andere ambtenaren, alsmede het in stand houden van verkeersmaatregelen en een VVV ten behoeve van toeristische trekpleisters met veel recreanten en toeristen bijvoorbeeld kostenposten die in aanmerking komen voor (gedeeltelijk) verhaal via de vermakelijkhedenrechten.122

Voor de vermakelijkhedenrechten geldt dat de geraamde baten wel hoger mogen zijn dan de geraamde lasten.

De beperking in artikel 229b, eerste lid, Gemeentewet dat rechten maximaal kostendekkend mogen zijn, is sinds 1 januari 1995 namelijk niet meer van toepassing op de vermakelijkhedenrechten. Als reden is hiervoor genoemd, dat het nauwelijks mogelijk is om de lasten van bepaalde voorzieningen heel specifiek toe te rekenen aan bepaalde vermakelijkheden. De vermakelijkhedenrechten dienen echter wel ter bestrijding van gemeentelijke lasten. Er moet dus een bepaalde relatie tussen de lasten en de heffing bestaan. Daarom is het wel noodzakelijk dat de gemeente ten minste kan aangeven dat er lasten aan de heffing ten grondslag liggen. Als het niet mogelijk is om op enigerlei wijze lasten te bepalen, dan is de relatie tussen betalen en genieten dusdanig zwak dat er geen vermakelijkhedenrecht kan worden geheven. Kortom: een exacte toerekening van kosten aan een vermakelijkheid is niet nodig, maar de gemeente moet wel kunnen aantonen dat zij kosten voor de vermakelijkheid maakt.122 De Hoge Raad gaat er op basis van de wetsgeschiedenis vanuit dat de vermakelijkhedenrechten slechts in zoverre het karakter van een retributie heeft willen toekennen dat aan de heffing ten grondslag dient te liggen dat een vermakelijkheid profiteert van een door of vanwege het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorziening, welke voor de gemeente lasten meebrengt. Aan de voorwaarden om een vermakelijkhedenrecht te mogen heffen, is derhalve voldaan indien de gemeente aantoont dat zij lasten heeft ter zake van een voorziening als hiervoor bedoeld. Daarbij hoeft de gemeente niet aan te geven welk bedrag van de met de voorziening gemoeide lasten is toe te rekenen aan de te belasten vermakelijkheid. Evenmin hoeft de gemeente de kosten van de desbetreffende voorzieningen te vergelijken met de opbrengsten van alle belastingen en retributies die ter zake van het gebruik van die voorzieningen worden geheven.123

16

V

ERDIEPINGSTEKST

16

Hoofdstuk 2.2.2.1 Rioolheffing