• No results found

productiesectoren en milieudruk

In document Milieubalans 2008 (pagina 31-36)

ontwikkelingen en milieu

1.1 Nederland in internationale context

1.3.2 productiesectoren en milieudruk

Vooral technologie en niet veranderingen in de samenstelling van de economie zijn bepalend geweest voor de gerealiseerde verbeteringen in de eco-efficiëntie

De ontwikkeling in de milieudruk door productie hangt af van veranderingen in de omvang van de productie (economische groei), veranderingen in de eco-efficiëntie van de productie (de milieudruk per geproduceerde euro) en veranderingen in de samenstel-

Milieubeleid wordt op tal van plaatsen verbreed tot duur- zaamheidsbeleid. Dit leidt tot spraakverwarring, omdat deze begrippen niet hetzelfde betekenen. Milieubeleid heeft louter als doel om de milieukwaliteit te verbeteren. Naast de verbetering van kwaliteit van lucht, water en bodem gaat het daarbij bijvoorbeeld ook om de vermin- dering van geluidknelpunten of het terugdringen van verzurende depositie. Duurzaamheid is echter gericht op een bredere doelenset. Naast ecologische doelen zoals beperking van de klimaatverandering en het biodiver- siteitsverlies, horen daar ook economische en sociale doelen bij, zoals de bevordering van de werkgelegenheid

in eigen land en de bestrijding van armoede in de wereld. Daarbij kan het ene doel het andere doel in de weg staan. Dan moeten er keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld als de extra inzet van biobrandstoffen om klimaatverandering tegen te gaan leidt tot biodiversiteitsverlies en hogere voedselprijzen in ontwikkelingslanden (zie hoofdstuk 2). En waar duurzame ontwikkeling gelijk wordt gesteld aan verbetering van de milieukwaliteit, wordt minister Cramer van VROM doorgaans als duurzaamheidsminister gezien. Maar de afweging van duurzaamheidsdoelen is een kabinetsbrede kwestie.

ling van de economie (de sectorstructuur). De economie in Nederland is sinds 1990 met 55% gegroeid. Tegelijkertijd zijn de broeikasgasemissies (CO2) door de productie

minder snel toegenomen en zijn de verzurende emissies (NOx en NH3) zelfs afgenomen

(Figuur 1.3.3). Deze resultaten zijn vooral bereikt door technologische ontwikkeling die de milieu-intensiteit van de productie heeft verminderd. Het effect van veranderingen in de samenstelling van de productie heeft relatief weinig invloed gehad op de milieudruk. Alleen de daling van de ammoniakemissies (NH3-emissies) is voor een aanzienlijk deel

te verklaren doordat de omvang van de veestapel is afgenomen, vooral door de melkquo- tering en opkoop regelingen. Ook bij ammoniak-emissies geldt echter dat het grootste effect is bereikt door de verbetering van de eco-efficiëntie, met name door het gevoerde beleid voor mest en ammoniak.

Belang dienstensector neemt toe, maar leidt niet tot dalende emissies

In de periode 1990-2006 zijn alle sectoren gegroeid, maar de relatief schone dienstensec- tor (exclusief vervoersdiensten) het sterkst. Het aandeel diensten in de totale economie is toegenomen van circa 60% in 1990 naar circa 70% in 2006. Ook de transportsector is meer dan gemiddeld gegroeid. Door een verschuiving naar luchtvaartdiensten met een relatief lage energie-efficiëntie is de CO2-emissie van transport sterker gegroeid dan de

toegevoegde waarde. De energie-efficiëntie van de luchtvaart is echter meer verbeterd dan die van andere transportsectoren door een hogere bezettingsgraad van de vliegtuigen

1990 1995 2000 2005 2010 0 40 80 120 160 Index (1990=100) Referentie Realisatie CO2 Emissie productiesectoren Structuureffect Efficiëntie-effect 1990 1995 2000 2005 2010 0 40 80 120 160 Index (1990=100) NOx 1990 1995 2000 2005 2010 0 40 80 120 160 Index (1990=100) NH3

Figuur 1.3.3 Vooral technologie is bepalend voor de verandering in milieu-intensiteit (op basis van CBS, 2007).

Maatschappelijke ontwikkelingen en milieu 1

en energiezuinige motoren (CBS, 2007). Binnen de industrie heeft de chemische basis- industrie zijn aandeel in de toegevoegde waarde verhoogd van 10% naar 12%. Ondanks de relatief lage eco-efficiëntie in deze bedrijfstak (vergeleken met andere bedrijfstakken) heeft dit vanwege een meer dan gemiddelde efficiëntieverbetering niet geleid tot hogere emissies in de industrie. Ook in de basismetaalindustrie hebben verbeteringen in de eco- efficiëntie de groei van de toegevoegde waarde meer dan gecompenseerd. De toename van de vraag naar elektriciteit met meer dan 50% heeft de toename in CO2-emissies bij

de energiebedrijven in belangrijke mate bepaald. Daarnaast importeert Nederland nog steeds veel elektriciteit (bijna 20% in 2007), waardoor een groot deel van de CO2-emis-

sies voor in Nederland gebruikte elektriciteit in het buitenland plaatsvindt (Duitsland en België). De verbetering van de eco-efficiëntie is overigens nog geen garantie voor duurzame ontwikkeling (tekstbox Meten van duurzame ontwikkeling: DNI en Monitor Duurzame Ontwikkeling).

Vooral door de groei in het gebruik van transport en energie is de milieudruk van diensten zowel direct als indirect toegenomen. Zo is het aandeel elektriciteitsgebruik door de dienstensector toegenomen van 27% in 1990 tot bijna 33% in 2006. Behalve uit de relatief sterke groei van de dienstensector, is deze toename ook te verklaren uit het toenemende belang van internet en telecommunicatie. In kantoren is ongeveer 25% van het elektriciteitsgebruik bestemd voor computers en serverruimtes (Clevers en Verweij, 2007). Verder is ruim een kwart van het elektriciteitsgebruik in de zakelijke dienst- verlening en communicatie gerelateerd aan ICT-voorzieningen, zoals infrastructuur en datacentra om ICT-diensten in huizen en kantoren mogelijk te maken. De verdienstelij- king van de economie, ofwel een toename van het aandeel van de dienstensector in het

Om een indicatie te geven van de mate waarin de Nederlandse productie milieuvriendelijk is, kan worden gekeken naar het zogenoemde duurzaam nationaal inkomen (DNI). Het DNI is een geaggregeerde indicator die het nationale inkomen corrigeert voor het verlies aan milieufuncties. Het DNI volgt uit een modelberekening, waarin wordt berekend hoeveel productie in Nederland mogelijk is, als die moet voldoen aan strikte milieuei- sen. Het verschil tussen het nationale inkomen en het duurzaam nationaal inkomen is in de periode 1990-2000 met ruim 10 miljard euro toegenomen (prijspeil 1990). Tussen 2000 en 2005 is dit verschil min of meer constant gebleven (Dellink en Hofkes, 2008). Procentueel gezien neemt het verschil tussen het nationale inkomen en het DNI daardoor wel af. In 2005 lag het DNI ruim 40% lager dan het NI, terwijl in 2000 het verschil tussen het DNI en het NI nog bijna 50% bedroeg. De verklaring hiervoor is dat het tempo van milieutechnologie gelijke tred heeft gehouden met het tempo van economische groei. Hoewel het DNI en andere geaggregeerde indexen (tekstbox Hoe scoort Nederland op internationale indexen? in paragraaf 1.1) vaak goed communiceren, zijn

deze meestal niet direct bruikbaar voor het beleid. Deze indexen bieden namelijk geen zicht op onvermijdelijke trade-offs, waardoor beleidskeuzen verhuld blijven. De Monitor Duurzame Ontwikkeling beoogt de keuzemoge- lijkheden wel in beeld te brengen. Daartoe werken het CBS en de planbureaus gezamenlijk aan een set van indicatoren waarmee is vast te stellen of Nederland zich in een duurzame richting ontwikkelt. Duurzaam slaat hier op het brede palet van economische, sociale en milieudoelen die de samenleving nastreeft. Deze Monitor voor Duurzame Ontwikkeling biedt het Kabinet een soort dashboard waarmee op hoofdlijnen is vast te stellen of Nederland op de gewenste koers ligt. Daartoe worden in de Monitor specifieke thema’s geanalyseerd waarover in de samenleving houdbaarheidszorgen bestaan, zoals de toekomstbestendigheid van het zorgstelsel, de pensioenvoorziening of het waterbeheer onder invloed van klimaatverandering. Een dergelijke Monitor borduurt voort op de hoofdconclusie van de vorig jaar door de EU georganiseerde bijeenkomst Beyond GDP dat naast het nationale inkomen verschillende andere indicatoren nodig zijn om de toekomstbestendigheid van de samenleving te kunnen beoordelen.

totale bbp, is een trend die zich de afgelopen 35 jaar voltrok in alle delen van de wereld. Nederland is wel meer verdienstelijkt dan Europa en dan de rest van de wereld. Vooral Afrika blijft achter en is het enige deel van de wereld waar de verdienstelijking met minder dan 10% is toegenomen gedurende deze periode.

Transport, energie en de landbouw zijn de meest milieu-intensieve sectoren

De productiesectoren veroorzaken een groot deel van de milieudruk binnen een land. Zo zijn binnen Nederland ruim 80% van de totale CO2- en NOx-emissies terug te voeren op

productieprocessen. Sectoren met een hoge milieudruk zijn landbouw, industrie, energie- sector en transport. Bijna 80% van de verzurende emissies en ruim 50% van de broeikas- gasemissies vinden plaats in de landbouw-, energie- en transportsector. Deze sectoren dragen gezamenlijk minder dan 10% bij aan de toegevoegde waarde in Nederland (Figuur 1.3.4). Transport, energie en landbouw zijn de meest milieu-intensieve sectoren in de Nederlandse economie. De dienstensector is relatief milieu-extensief. De produc- tie in de dienstensector genereert bijna 70% van de toegevoegde waarde en veroorzaakt weinig directe milieudruk. Hierbij moet bedacht worden dat de landbouw-, energie- en transportsector nodig zijn om andere sectoren – zoals de dienstensector – goed te laten functioneren. Daarnaast is het zinvol om de eco-efficiëntie van deze sectoren in Neder- land te vergelijken met die in andere landen.

Energiegebruik is een belangrijke oorzaak van de emissie van CO2, NOx en SO2. Er zijn

grote verschillen tussen bedrijfstakken in energiegebruik per euro toegevoegde waarde. Deze verschillen zijn mede oorzaak van de verschillen in eco-efficiëntie. Het aandeel

Bruto binnenlands

product Energie-gebruik Klimaat Verzuring 0 20 40 60 80 100 % Overheid en overige diensten Handel en commerciële diensten Transportbedrijven Energiebedrijven Industrie en bouw Landbouw

Bijdrage productiesectoren aan bruto binnenlands product en milieudruk 2006

Figuur 1.3.4 Bij de sectoren transport, energie en landbouw is de milieudruk ten opzichte van het bbp relatief hoog.

Maatschappelijke ontwikkelingen en milieu 1

energie is vooral groot bij de industrie, hoewel dit aandeel in de periode 1990-2006 wel is afgenomen van 52% naar 48% (CBS, 2007).

Eco-efficiëntie in Nederland verschilt met die in omringende landen

De Nederlandse landbouw stoot per verdiende euro minder broeikasgassen uit dan de landbouw in omringende landen zoals Duitsland, Frankrijk, Denemarken en het Verenigd Koninkrijk (Figuur 1.3.5). De eco-efficiëntie van de landbouw ligt op het gemiddelde van de EU-27. De Nederlandse industrie is voor broeikasgassen minder eco-efficiënt dan in omringende landen. De Nederlandse industrie is energie-intensief door de relatief grote chemische industrie en de basismetaalindustrie. Vergeleken met gelijksoortige bedrijven in het buitenland, behoren zowel de Nederlandse industrie als de energie-inten- sieve bedrijven op het terrein van de energie-efficiëntie tot de wereldtop (Phylipsen et al., 2002). In 2006 is de energie-efficiëntie van de industrie echter verslechterd, voorna- melijk door een afnemend productievolume dat resulteerde in een lagere bezettingsgraad (Verificatiebureau Benchmarking Energie-efficiency, 2007). Wil de Nederlandse indu- strie in 2012 nog tot de wereldtop horen, dan zijn extra inspanningen nodig. Per euro toegevoegde waarde stoten de Nederlandse energiebedrijven minder broeikasgassen uit

EU-15 EU-27 Polen Nederland Frankrijk Spanje talië Verenigd Koninkrijk Denemarken Duitsland Ierland 0,0 0,4 0,8 1,2 1,6 kg CO2-equivalenten/euro EU EU-landen Nederland Industrie

Eco-efficiëntie broeikasgassen Europa 2003

0 2 4 6 8 kg CO2-equivalenten/euro Landbouw 0 4 8 12 16 kg CO2-equivalenten/euro Energiebedrijven

Figuur 1.3.5 Nederland scoort op eco-efficiëntie van broeikasgassen in vergelijking met het EU-gemiddelde beter bij energiebedrijven, gemiddeld voor landbouw en minder voor de industrie (op basis van Eurostat).

dan die in Duitsland en Denemarken, maar beduidend meer dan die in Frankrijk vanwege het hoge aandeel kernenergie.

In document Milieubalans 2008 (pagina 31-36)