• No results found

PROCESSEN WAARDOOR COLLECTIEVE ONGENOEGEN ONTSTAAN

Niet iedere gemeenschappelijke ervaring veroorzaakt een collectieve emotie. In veel situaties ervaren meerdere leden van een gemeenschap dezelfde persoonlijke emotie: angst bij aardbevingen, bijvoorbeeld. Maar voordat een persoonlijke emotie collectief of groepgebaseerd wordt, moet aan twee voorwaarden zijn voldaan. De eerste is dat men over het vermogen beschikt om over zichzelf en de andere getroffenen na te denken op “wij-niveau.” Deze manier van nadenken over zichzelf en anderen wordt wel “zelf-categorisatie” genoemd—men voelt, denkt en handelt als het ware namens een sociale categorie (een groep mensen, een deel van de bevolking) waarmee men een sociale identiteit deelt.16 De tweede voorwaarde is dat men een idee heeft hoe anderen zich voelen—een behoefte die met name in een onzekere periode of na een incident toeneemt. Het helpt als men met anderen kan praten of dat men via berichtgeving of sociale media een idee kan vormen over de emoties die bij anderen leven.17

Als aan de beide voorwaarden is voldaan, dan ervaart men de individuele emoties die leden van de groep ervaren als een emotie van “ons”—ik en de groep samen. Het onderscheid tussen zelf en anderen wordt minder scherp gemaakt. In plaats daarvan maakt men eerder een scherp onderscheid tussen “wij” en “zij”. dit proces speelt een belangrijke rol in de escalatie van conflict.18

30

Zelf-categorisatie: wij-denken als cognitief proces

Het cognitieve proces van zelf-categorisatie is gebaseerd op de mogelijkheid om op twee verschillende manieren over jezelf en anderen na te denken. In veel situaties zie je jezelf als individu en anderen ook. Je praat en denkt in termen van “ik” en “jij”. Maar in andere situaties zie je dezelfde personen als “wij”. Het onderscheid tussen zelf en anderen wordt in dat geval niet langer scherp gemaakt (zie figuur 2).19

Figuur 2: het proces van zelf-categorisatie

Men ziet ze als individuele actoren met persoonlijke wensen en doelen. Als men zichzelf als individu categoriseert, besteedt een persoon ook iets meer aandacht aan persoonlijke emoties, normen en waarden en het is daarbij waarschijnlijker dat hij of zij individueel gedrag vertoont. Als het nodig is, verkondigt men andere meningen dan “de groep”; men wordt iets individualistischer.

Als men echter denkt in termen van “wij” heeft dit verschillende gevolgen. Om te beginnen wordt in het zelfconcept een sociale identiteit actief: de kennis over jezelf als lid van een bepaalde groep of sociale categorie (ik als Nederlander, of ik als ambtenaar/boer/ondernemer). Men ervaart dit niet als een verlies of gemis. Het is een verschuiving naar een ander, vaak positief gewaardeerd, onderdeel van je zelfconcept. Deze sociale identiteit deel je met anderen: het is gebaseerd op een zekere mate van consensus over wat het betekent om ambtenaar, boer of ondernemer te zijn. Hiermee verschuift ook de visie op anderen. Het wordt van belang wat de grenzen zijn van de eigen

CognITIeF PRoCeS

zelF zelF

zelF ConCePT PERSOONlIjKE IDENTITEIT

ZElF - CATEgORISATIE

SOCIAlE IDENTITEIT

INDIvIDuEEl NIvEAu gROEPSNIvEAu

PERSOONlIjK COllECTIEF INDIvIDuEEl COllECTIEF WAARgenomen ReAlITeIT emoTIeS, noRmen en WAARden gedRAg

31

groep, wie hoort er wel bij en wie niet. Zie je jezelf als Nederlander, dan vergelijk je “ons” bijvoorbeeld met Duitsers of Belgen. Als ambtenaar maak je de vergelijking met mensen die in de particuliere sector werkzaam zijn.

Voor het huidige rapport is met name van belang wat deze collectieve manier van kijken en denken doet met emoties en gedrag. Als de sociale identiteit van ambtenaar actief is, dan treden daarmee ook collectieve of groepgebaseerde emoties, normen en waarden op de voorgrond. Het gedrag verandert mee. Het wordt waarschijnlijker dat men zich gedraagt naar de normen die binnen de eigen groep worden geaccepteerd, men wenst zich te gedragen als vertegenwoordiger van “ons” en “onze belangen.” Hoe komt het dat mensen zichzelf soms categoriseren als lid van een groep en denken in termen van “wij”? en welke factoren beïnvloeden de zelf-categorisatie? Zelf-categorisatie wordt waarschijnlijker als men zich sterk identificeert met de groep. identificatie zorgt voor een sterke mate van solidariteit en empathie met het lot van de groep. Deze verbondenheid leidt ertoe dat men gemakkelijker in de emoties deelt die men om zich heen waarneemt, ook zonder dat men zelf de consequenties aan den lijve ondervindt. Zo kan het dat gebeurtenissen in Oost-Groningen leiden tot verontwaardiging bij hen die zelf geen slachtoffer zijn en zelfs bij hen die niets met de regio te maken hebben: groepgebaseerde ongenoegens.

Belangrijk is verder dat zelf-categorisatie afhangt van omstandigheden. Zowel persoonlijke als situationele factoren hebben daarbij een invloed. Een persoonlijke factor is de mate waarin men zichzelf en de eigen situatie ziet als prototypisch voor de groep, in de context van dit specifieke onderwerp. Mensen die zichzelf zien als uitzondering of atypisch zullen doorgaans minder meeleven met de groep. Veel inwoners van de provincie Groningen werken voor de NAM. Als fC Groningen landskampioen wordt, leven zij even sterk mee als iedere andere inwoner van Groningen. Gaat het echter over aardbevingen, dan zijn zij waarschijnlijk ambivalent omdat zij niet alleen Groninger zijn maar ook verbonden zijn aan de organisatie die de aardbevingen lijkt te veroorzaken. Een belangrijk kenmerk van zelf-categorisatie betreft de aanwezigheid van een “outgroep”, oftewel een “zij” waartegen “wij” ons afzetten. Ook dit is goed te illustreren aan de hand van de Groninger aardbevingen. Als men aardbevingen ziet als een proces dat volledig door natuurlijke processen en toeval wordt veroorzaakt, dan zal de bevolking angst ervaren. Die angst kan in meerdere of mindere mate groepgebaseerd zijn, maar er is geen andere partij voor verantwoordelijk te houden. Als men aardbevingen (en de toename in aantal en hevigheid) echter ziet als een direct gevolg van de risico’s die rijksoverheid en NAM willens en wetens hebben genomen, dan roept dit allicht verontwaardiging en boosheid op. In dergelijke situaties waarin een scherp wij/zij-onderscheid wordt gemaakt en er een doelwit is aan te wijzen, wordt zelf-categorisatie waarschijnlijker.

32

Sociale interactie: wij-denken vanuit samenwerking

Zelf-categorisatie is niet louter een cognitief proces waarin “top-down” bestaande kennis over de groep (inclusief normen en waarden) wordt geactiveerd. In veel situaties is die kennis niet voorhanden. Als bestaande routines worden doorbroken (bijvoorbeeld na een incident of tijdens een schokkende gebeurtenis) zal men onzeker zijn of bestaande normen en waarden nog steeds gelden, of “wij” nog steeds een eenheid zijn. Het is een situatie waarin men op allerhande wijzen zal moeten proberen vast te stellen of de groep nog intact is en wat de nieuwe normen en waarden zijn. Linksom of rechtsom gaat dit door met anderen samen te werken. Dat kan door de dialoog aan te gaan over wat er is gebeurd en door een nieuwe consensus te bereiken, maar het kan ook door gewoon samen aan de slag te gaan.20

Maar ook zonder veranderingen of incidenten vinden dit soort processen van ijking en herijking voortdurend plaats. De mogelijkheid om te zelf-categoriseren op collectief niveau (“wij”) wordt immers sterk beperkt in die situaties waarin je daadwerkelijk in contact komt met andere leden van de groep. Als je in die situatie over “wij” spreekt en denkt, heb je automatisch rekening te houden met de meningen van die anderen. En die meningen van anderen zullen ons vaak verrassen of we zijn er op zijn minst onzeker over. Ook hier zien we dus dat de samenhang van een groep, het idee van een gemeenschappelijke sociale identiteit, intact blijft door samenwerking en dialoog. Kortom, bij de vorming en het behoud van een sociale identiteit spelen allerhande processen een rol waardoor bottom-up gestalte wordt gegeven aan wie “wij” zijn. Dit kan door communicatie (dialoog, overleg, onderhandeling) en vooral ook door consensualisatie (het ervaren van instemming en overeenkomst in ons denken binnen de groep). Beiden leveren een enorme impuls aan de vorming van een gedeelde sociale identiteit, zowel in situaties waarin die nog niet bestaat als in situaties waarin ze moet worden bekrachtigd of veranderd.21 Communicatie is bovendien van belang om groepgebaseerde emoties te veranderen in collectieve en gedeelde emoties.22

SAMENVATTING

Als er collectief ongenoegen ontstaat, dan is dat omdat wij ontevreden zijn over onze situatie. Men voelt, denkt en handelt in zo’n situatie als het ware namens een groep mensen, vanuit een gedeelde sociale identiteit. Dit proces van “zelf-categorisatie” wordt waarschijnlijker als mensen zich sterk identificeren met de groep, als er sprake is van een wij/zij-tegenstelling en als men de mogelijkheid ervaart om eendrachtig te handelen. Maar een sterk “wij” gevoel kan ook bottom-up ontstaan door communicatie of door eendrachtige samenwerking—zonder dat men zich afzet tegen een andere groep.

33