Typologie van benaderingswijzen voor onderzoek naar organisatieverandering (uit Van de Ven & Poole, 2005) met daarin gepositioneerd de dominante benaderingswijze (III) in dit proefschrift (fig 5.1).
Ontology
An organization is represented as being: A noun, a social actor,
a real entity (‘thing’)
A verb, a process of organizing, emergent flux Epistemology (Method for studying change) Variance
method Approach I Variance studies of
change in
organizational entities by causal analysis of independent variables that explain change in entity (dependent variable)?
Approach IV Variance studies of organizing by dynamic modeling of agent-‐based models or chaotic complex adaptive systems
Process
narratives Approach II Process studies of
change in
organizational entities narrating sequence of events, stages or cycles of change in the development of an entity
Approach III Process studies of organizing by narrating emergent actions and
activities by which collective
deze zienswijzen als concurrerend en tegengesteld gezien zouden kunnen worden, kunnen ze ook juist als complementair beschouwd worden. Gecombineerd leiden ze tot een completer, rijker beeld van organizational change. Zij beschouwen het superieur verklaren van een van de benaderingswijzen (bijvoorbeeld de variantiemethode) als nodeloos beperkend en zelfs onethisch: ‘In the absence of unambiguous foundational truth in the social sciences, the only sensible way forward can be conscious pluralism’ (citaat uit Pettigrew, 2001).
Dit sluit zeer goed aan voor de benaderingswijze van deze dissertatie, waarin mijn dominante benaderingswijze die van de zich ontwikkelende professional is, die reflectief naar zijn eigen ontwikkelingsproces kijkt in het leidinggeven aan verandering in organisaties. Qua methodologie gaat het dus om ‘process narratives’ en ten aanzien van het leiderschap om de zich ontwikkelende, ‘emergent', professionele identiteit. Daarmee sluit deze aan op benaderingswijze III uit tabel 5.1. Bij process narratives gaat het erom om duiding te geven aan de observaties en de logica en het generatieve karakter ervan te ontdekken en te begrijpen: ‘In narrative theory the story is an abstract conceptual model; it identifies the generative mechanisms at work.'
Bovendien wordt ook Pentland (1999) aangehaald die een aantal minimale voorwaarden noemt waaraan een narrative moet voldoen om opeenvolgende gebeurtenissen te duiden:
-‐
er is een time sequence (gebeurtenissen hebben een bepaalde volgordein de tijd),
-‐
er zijn actoren waaromheen het verhaal zich afspeelt,-‐
er is een identificeerbare persoon die het verhaal vertelt,-‐
er wordt vanuit een normatief kader gesproken, dat zo goed mogelijkgeduid moet worden,
-‐
het verhaal speelt zich in een zekere context af; deze kan van belang zijnvoor de interpretatie van de gebeurtenissen.
Deze benaderingswijze geeft voor mij duidelijke aanknopingspunten voor dit proefschrift, waarin ik dieper op deze voorwaarden in ga. Er is ruimschoots aandacht voor mijn eigen a}omst en levensgeschiedenis om daarmee expliciet en impliciet duiding te geven aan mijn normatieve kader. Daarnaast besteed ik veel aandacht aan de omstandigheden van het soort bedrijven waarin ik actief was. Samenvattend: ik ga uit van de narratieve onderzoeksmethode met de nadruk op de ontwikkeling van mijn leiderschap vanuit een bepaalde context. Ik gebruik mijn verhalen om daarmee kennis te ontwikkelen die voor beroepsgenoten relevant en zinvol is. Deze kennis wordt ‘viable’ door integrale reflectie met anderen, zoals ik dat in het afsluitende hoofdstuk 9 met triangulatie zal doen.
5.4 Persuasive Evidence via Mixed Methods.
In mijn geval maak ik zowel van literatuur als van casuïstiek gebruik om mijn stellingname overtuigend aan te tonen. Deze wijze van aantonen wordt in de literatuur ook wel als persuasive evidence aangeduid. Daarbij gebruik ik de literatuur zowel deductief maar vooral ook inductief. Ik formuleer mijn stellingname vanuit mijn praktijkervaringen en gebruik de literatuur als reflectieve bron om op een generatieve wijze mijn stellingname te valideren. Hetzelfde geldt voor de casuïstiek waarbij de kern is dat ik een verhaal neerleg dat aanwijzingen geeft voor mijn zich ontwikkelende stellingname. In mijn geval lijkt het inzoomen op narratieve analyse en etnografie het meest voor de hand te liggen. Maar feitelijk is de Mixed-‐Method benadering, de combinatie van kwalitatieve manieren van onderzoek doen, de overkoepelende methodologie die ik toepas. De praktijkervaring, de toegepaste casuïstiek en de bestudeerde literatuur zijn daar de onderdelen van.
In de afgelopen 25 jaar heb ik de nodige praktijkervaring opgedaan, vanuit verschillende rollen in het internationale bedrijfsleven. Probleem voor veel mensen in de praktijk, zeker op leiderschapsposities is dat ze geen gelegenheid krijgen om afstand te nemen. Er wordt een groot beroep op hun beschikbaarheid gedaan en ieder moment beslissingen en actie verwacht. Ik heb altijd een sterke behoefte gevoeld om naast de actie van alledag, afstand te kunnen nemen, om overzicht te behouden en te kunnen reflecteren. Ik heb daarbij geprobeerd uit de hectiek van alledag te komen, na te denken over het effect van mijn eigen acties als leider in de organisatie en hoe me te verbeteren. Ook heb ik me vele jaren laten begeleiden door een coach met de noodzakelijke wetenschappelijke achtergronden op het gebied van leiderschap en lerende organisaties. En omdat ik me altijd zeer bewust ben geweest van mijn specifieke perspectief in het geheel, heb ik het beeld verder laten trianguleren door mijn promotor en co-‐promotor. Deze triangulatie zal ik in dit proefschrift ook nog met die van andere betrokkenen uit mijn praktijk verrijken. Zij kunnen mijn beeld becommentariëren en specifiek hun visie geven op mijn stellingname en conclusies daaruit. Tenslotte zal ook de promotiecommissie, met een sterke academische vorming op dit vakgebied haar oordeel geven, waarin ik ze hopelijk weet te overtuigen van mijn stellingname. Deze combinatie van ervaringen uit de praktijk, en inzichten vanuit de wetenschap vind ik daarmee ook het meest waardevol. Want alleen wetenschap kan totaal losgezongen raken van de praktijk, waar juist mensen uit de praktijk kunnen aangeven of de stelling en redenering hout snijdt. Andersom, biedt de wetenschap van haar kant nieuwe perspectieven die juist weer zeer inspirerend kunnen zijn voor de praktijk van alledag.
Ik zoek dus juist de complementariteit van deze gemengde groep van praktijk-‐
gemeenschappen (Grieten & Lambrechts, 2007) in de hoop dat dit voor hen 52
overtuigend is, hun inzichten verrijkt en hen verder brengt. 5.5 Samenvatting onderzoek naar leiderschap
In dit hoofdstuk motiveer ik mijn keuze in onderzoeksmethodologie die tot de Mixed Methods gerekend kan worden. Daarin maak ik van zowel literatuur als van casuïstiek zoals opgedaan in de praktijk gebruik om mijn stellingname op een overtuigende wijze aan te tonen. Ik heb me de literatuur kennisgemaakt via training, maar ook door specifieke verdieping in de wetenschappelijke literatuur, met name ten aanzien van het sociaal constructionisme. Deze literatuur gebruik ik zowel deductief maar vooral ook inductief om op antwoorden op mijn onderzoeksvraag te genereren. Hetzelfde geldt voor de casuïstiek, die als reflectieve bron dient voor mijn stellingname. De beelden en ideeën die ik heb opgedaan om mijn stellingname te onderzoeken zijn die van de reflective practitioner die op verschillende tijdsintervallen, met zich onderscheidende betrokkenen de observaties heeft geprobeerd te duiden. Ik heb daarin de complementariteit van wetenschappers en praktijkmensen opgezocht om voor beiden zingevende tot zingevende inzichten te kunnen komen.
Een typerend voorbeeld van postmodern onderzoek dat moet leiden tot persuasive evidence
52
voor verschillende praktijkgemeenschappen is geschreven door Grieten en Lambrechts die als consulenten, maar tevens verbonden aan de Universiteit van Hasselt.
Leeswijzer
Er is geen gebrek aan literatuur over leiderschap. Het voert te ver om daar een compleet overzicht over te geven. Ik zal me hier beperken tot enkele hoofdlijnen in ontwikkelingen op het gebied van leiderschap. Ik zal me daarbij vooral op leiderschap van veranderingen, oftewel het veel gehanteerde begrip change leadership richten. Daarnaast vind ik het belangrijk de discontinuïteit die er plaatsvindt in het denken in de jaren ’70 van het modernisme naar het postmodernisme. Daarbij zal ik de historische lijn beschrijven die voert tot de ideeën over leiderschap in de moderne tijd, tot ongeveer 1980. Wie zijn de auteurs die als grondleggers hebben gediend voor de moderne methodes, waarbij een meer dominante, top-‐down benadering van de klassieke MBA-‐ school wordt gevolgd? Daarna volgt een overzicht op de leiderschapsliteratuur vanuit een postmodernistische visie. De eerste bewegingen zijn daarbij aangezet door de Franse linguïst Lyotard (1979) die met zijn ideeën het postmodernisme ook zijn weg laat vinden in de sociale wetenschappen. Later is dat onder andere Ken Gergen die daarin verder vanuit een sociaal constructionistische visie vorm aan geeft. Hierin worden dialoog, het relationeel creëeren, en voortdurend te onderhandelen in momentaan werkbare dingen steeds belangrijker. Hierbij begint het leiderschap veel meer te lijken op die van een makelaar tussen verschillende visies. Hoe is deze postmodernistische manier van kijken en denken tot stand gekomen, wat is de plaats van leiderschap daarin en wat zijn de hoofdpunten daarin en hoe verhoudt het zich tot het modernisme? Op deze vragen probeer ik in dit hoofdstuk wat verder in te gaan.
6.0 Inleiding
In een eerste oriëntatie heb ik een praktische manier gevolgd om inzicht te krijgen in de wetenschappelijke opvattingen over leiderschap. Via mijn promotoren kwam ik in contact met mensen die daar zowel onderzoek naar hadden gedaan als ook de nodige praktijkervaring mee hadden. Een van hen was Rob Blomme, begonnen in het bedrijfsleven en inmiddels hoogleraar aan de Nyenrode Business Universiteit. Met hem sprak ik onder andere over het bereiken van ‘alignement’ in een organisatie, waar hij destijds zijn proefschrift (Blomme, 2003) over heeft geschreven. Ik werd bijzonder getroffen door een van zijn uitspraken. Hij zei: ‘Alles wat ambigu is, wat mensen niet snappen, daar wordt het gedrag naartoe getrokken.