Leeswijzer
Omdat ik dit proefschrift vanuit de positie van reflective practitioner schrijf en er dus een interactie tussen de auteur als leider en zijn omgeving plaatsvindt, die feitelijk niet reproduceerbaar maar wel in belangrijke mate verifieerbaar is, is het van belang om inzichten te geven in de historie van de auteur. Vanuit welk perspectief schrijft hij, welke ontwikkelingen in zijn leven zijn in belangrijke mate bepalend geweest voor zijn visie op leiderschap? In wat voor een omgeving heeft hij zich ontwikkeld, kortom wat voor een ‘cultuur’ of ‘narrative ’ brengt hij eigenlijk met zich mee ? In dit hoofdstuk wil ik ingaan op 3 4 mijn jeugd tot en met mijn verdere vorming aan de universiteit. De vorming als ingenieur aan de universiteit blijkt, op zich niet zo verwonderlijk, sterk op modernistische leest geschoeid.
2.1 De jeugdjaren
Ik ben geboren in 1961 in Hoofddorp, midden in de Haarlemmermeerpolder, als vijfde kind in een groot katholiek gezin met acht kinderen. Vader was vliegtuigbouwkundig constructeur bij Fokker geworden, opgeklommen van de ambachtsschool via de Mulo tot de MTS. Moeder was na de Mulo opgeleid als verpleegkundige. Beiden waren in Amsterdam opgegroeid tijdens de economische crisis van de jaren dertig en de daaropvolgende Tweede Wereldoorlog. Onze familie stond bekend als vrij kritisch. De typerende sfeer in dit pragmatisch ingestelde middenklassegezin was er een van nuchterheid. We groeiden op in een dorp dat nauwelijks honderd jaar oud was en we waren ons zeer bewust van het feit dat de polder door mensenwerk tot stand was gekomen. Dikke kleigrond in een gemeente met een sterk agrarisch karakter. Ondanks beperkte financiële middelen vonden onze ouders het belangrijk dat hun kinderen zich naast school ook op andere gebieden goed konden ontwikkelen. Elk kind mocht daarom ook
letterlijke betekenis: verhaal -‐ de verhaalvorm is een bekende vorm in de sociale psychologie om
3
betekenis te geven aan gebeurtenissen en de identiteit te construeren.
Het zal opvallen dat ik in de beschrijving van mijn ontwikkelingen en achtergronden regelmatig
4
van kwalitatieve, normerende adjectieven gebruik maak. Dit is inherent aan de methode van narratieve reflectie. Deze pas ik toe om de lezer een zo goed mogelijk inzicht te geven in het perspectief van de schrijver, van ideeën zoals die in die periode en omgeving bestonden en daarmee mee te kunnen voeren in de redenering.
2
een sport doen en muziekles volgen. Dat bewuste in balans laten ontwikkelen, is me altijd bijgebleven. Niet in de laatste plaats omdat ik daardoor niet onverdienstelijk piano heb leren spelen.
De lagere-‐schoolperiode heb ik over het algemeen als zeer prettig ervaren, het was een leuke tijd. Ik zat op een katholieke lagere school die werd gerund door een non, hoewel het grootste deel van de leerkrachten al niet meer aan het klooster verbonden was. Het was pas sinds kort dat de klassen gemengd waren; mijn oudere broers en zussen zaten ook op de middelbare school – begin jaren zeventig – nog in ongemengde klassen. Ik was een behoorlijk brave leerling en zeer ijverig. De verzuiling was heel sterk voelbaar. Je wist als kind heel goed of een ander kind van dezelfde ‘bloedgroep’ was of niet: katholiek, protestant of openbaar. De scheidslijnen liepen niet alleen door de scholen maar ook door de verenigingen. In het dorp was vooral de protestants/gereformeerde invloed goed voelbaar. Zo mocht er op zondag absoluut niet worden gezwommen en zat het zwembad dicht.
Onze familie werd actief in de oecumenische beweging die in die tijd vorm kreeg in Nederland. Daarin werd samenwerking gezocht met andere christelijke geloofs-‐ gemeenschappen en afstand genomen van de dogma’s van de katholieke kerk. De periode van de middelbare school, doorgebracht op het vrij elitaire College Hageveld, vond ik over het algemeen geen prettige tijd. Ondanks de wat pesterige sfeer op school kon ik me redelijk handhaven. De school had over het geheel genomen een uitstekend team van docenten en bereikte een zeer goed niveau. Daar had ik later, toen ik naar de universiteit ging, veel profijt van. Heerlijk was de betrokkenheid die ik bij andere leerkrachten ondervond, waarbij de liefde voor het vak die ze probeerden over te dragen, voorop stond. Een wiskundeleraar was zo gedreven om ook de minder begaafde leerlingen een zeker niveau mee te geven, dat hij letterlijk zei (voor iedereen was duidelijk dat hij dit goed bedoelde): ‘al moet ik je aan de muur spijkeren om je dit uitgelegd te krijgen.’ Het hoge onderwijs-‐ niveau, alsook de betrokkenheid van de docenten, speelde later bij mijn studiekeuze een belangrijke rol. Ik denk ook dat het voeding gaf aan mijn gevoel voor excellentie: betrokkenheid en hoog professioneel.
2.2 Studeren aan de Universiteit Twente
Na de middelbare school ging ik Elektrotechniek studeren aan de Technische Universiteit in Twente. Een relatief jonge universiteit, met een vriendelijk imago; de enige in Nederland met een campus, wat me een prettig, overzichtelijk gevoel gaf. Ik heb toen pas echt leren studeren; het niveau was natuurlijk hoger en nu moest ik werkelijk discipline tonen en me maximaal inzetten om tot goede resultaten te komen. De pure technologie van de Elektrotechniek, met een stevige wiskundige basis, vormde het hart van mijn opleiding. Hier leerde ik op een logische, Newtoniaanse manier te denken: vraagstukken moesten worden omgezet in wiskundige formuleringen, die vervolgens opgelost dienden te worden. Daar kon ik een enorme bevrediging uit putten. Ik merkte wel al gauw dat ik, ondanks mijn relatieve introversie, minder een ‘nerd’ was (dat woord bestond toen nog niet) dan anderen. Breder van belangstelling en minder hardcore ‘elektrotechneut'. Ook sociaal gezien ontwikkelde ik me; ik maakte nieuwe vrienden en leerde omgaan met de omstandigheden van een woongroep in al zijn facetten.
2.3 Teaching Assistant in Zambia
Toen ik mijn kandidaats behaald had, praktisch nominaal, stuitte ik op een advertentie in het Universiteitsblad: ‘Teaching assistants’ gezocht in Zambia. Ik was me er goed van bewust dat die baan mijn horizon enorm zou kunnen verbreden en dat ik, als ik gewoon door zou studeren, een geweldige kans liet lopen. Mogelijk zou ik hiermee ook nog iets goeds voor dat land en zijn studenten kunnen doen. In die tijd was het absoluut nog geen gemeengoed om in het buitenland stage te
doen. Ik werd aangenomen en uitgezonden door het NUFFIC en zo belandde ik op 5
mijn 23ste in Lusaka, de hoofdstad van Zambia. Daar draaide ik gedurende een jaar mee als onderwijsassistent en gaf o.a. werkcolleges en begeleidde practica aan de faculteit Elektrotechniek. Ik had er een geweldig jaar. Ik leerde dat allerlei vanzelf-‐ sprekendheden die ik vanuit Nederland kende absoluut niet vanzelfsprekend waren. De betrouwbaarheid in watervoorziening was daar een goed voorbeeld van: wie denkt er in Nederland ook maar een seconde over na of er, als je de kraan opendraait, water uit zal komen? In Zambia leerde ik dat het altijd maar weer de vraag was of iets werkte. Het land was natuurlijk relatief arm en in een soort economische glijvlucht terechtgekomen, nadat het begin jaren zestig onakankelijk was geworden van zijn oude Engelse heersers.
Een van de dingen die je al gauw beseft, is dat je daar als expat voor een relatief korte tijd bent en dus niet zo heel erg veel kunt uitrichten om de lokale situatie te beïnvloeden. Ik stond er redelijk nuchter en zonder al te hooggespannen verwachtingen of idealen in en was voorbereid op eventuele ongemakken en tegenspoed; moeilijke omstandigheden zouden hopelijk juist vormend zijn. Als ik iets zou kunnen bijdragen aan het land en zijn mensen, dan was dat mooi meegenomen. Anderen kwamen met aanzienlijk hogere verwachtingen en idealen aan, met het idee de zaak naar een beduidend hoger plan te brengen. Ja, en dan ‘stuit’ je op een gemeenschap die daar al was voordat je kwam, en daar nog zal zijn als je weer vertrokken bent. Het tijdelijke karakter van je verblijf als expat is maar al te duidelijk. Zo gebeurde het nogal eens dat een Zambiaan een goede relatie met je trachtte aan te knopen, waarbij al vrij snel duidelijk werd dat hij graag iets van de spullen die je bij terugkeer naar Nederland achter zou moeten laten (fiets, koelkast, tv en dergelijke) voor een zacht prijsje zou willen overnemen. Daarmee was dat aspect van de relatie dan ook gelijk duidelijk! Maar wat had je, halverwege de jaren tachtig, anders kunnen verwachten van het contact tussen een Nederlander, die in één tot twee jaar tijds iets goeds wilde neerzetten, en een Zambiaan, die veel minder vertrouwen had in de duurzame verbetering van de situatie in een land dat langzaamaan aan het afglijden was en waar het welvaartsniveau zienderogen zakte? Die Nederlander werd verondersteld over kennis te beschikken die men ter plaatse niet had en de kans was groot dat de Zambiaan zou reageren vanuit een
NUFFIC = Netherlands Universities Foundation For International Cooperation
oude reflex uit de koloniale tijd, waarin de blanke Europeaan de zaken leidde en coördineerde, en de Zambiaan de instructies opvolgde. Waarbij natuurlijk heel weinig ruimte bestond voor eigen initiatief. Ik was me wel bewust van het verschil in rol en verwachtingen, maar om nou te zeggen dat ik de impact van het koloniale verleden kon overzien…
Er waren dus ook collega’s die met hoge verwachtingen en idealen aankwamen en die dachten het land en zijn mensen naar een ‘hoger plan’ te tillen. In enkele gevallen zag ik de oorspronkelijk verwachtingsvolle, idealistische expat langzaam maar zeker azranden en in mentaliteit tot het andere uiterste omslaan: teleurgesteld, cynisch, soms zelfs licht racistisch. Hadden de Zambianen het dan fout gedaan? Nee natuurlijk niet. De expat in zijn ‘leidersrol’ had zich wel eens mogen afvragen wat ‘maakbaar’ is, wat daarin realistisch is, wat de historie van het land en de mensen is. Daarnaast zou hij wel eens kritischer mogen zijn over zijn eigen vermeende ‘verheven’ rol richting het land en zijn inwoners.
Professionaliteit in Zambia? Ik reed in de tweede week al door een zodanig groot gat in de weg, dat ik dacht alle wielen onder de auto verloren te hebben. Dat bleek mee te vallen, maar er zaten zodanige deuken in de velgen dat de banden (tubeless, dus geen binnenband) lek waren. Een probleem dat overigens lokaal zeer goed kon worden opgelost: handmatig en vakkundig werden de velgen weer rondgeslagen, zodat er weer mee gereden kon worden. In Nederland zou zo’n velg meteen op de schroothoop zijn beland. Toch lijkt mij dit een voorbeeld van operational excellence, wanneer je de beschikbare middelen en de omstandigheden in ogenschouw neemt. Dus ook het begrip operational excellence is akankelijk van de context!
2.4 Terug in Nederland: afstuderen
Ik besloot me te specialiseren in de modelvorming en regeltechniek, een vakgebied dat me erg aansprak. Ik was geïntrigeerd geraakt door de mogelijkheden van feedback en feed-‐forward regelingen, en van multivariabele regelingen en door de nieuwe ontwikkelingen in adaptieve regelsystemen. Met name ook de bijzonder elegante manier waarop daar wiskunde in kon worden toegepast intrigeerde me. Maar bovenal sprak me aan, dat je zaken in control kon brengen, kon stabiliseren, dat je de kritische tijdsconstanten van een systeem leerde kennen, en hoe je verstoringen kon wegregelen. Het leren beheersen van omstandigheden, en daardoor een systeem naar een hoger niveau te brengen, vond ik interessant. Tijdens mijn afstuderen ontwikkelde ik een expertsysteem voor het instellen van regelsystemen. Ik liep daarvoor mee met de experts die regelsystemen in de industrie in bedrijf stelden of moesten onderhouden. Het idee was om te kijken hoe zij in de praktijk hun expertise toepasten en deze in een rule-‐based systeem
onderbrachten. Het bleek echter zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om die kennis in een aantal regels onder te brengen. De theorie die daarvoor bestond, bleek in de praktijk in feite niet toegepast. Zo op het oog deden de praktijkmensen maar wat. Maar natuurlijk speelde ervaring een grote rol en ging het hier ook deels om impliciete kennis. Een van de hoogleraren uit mijn afstudeercommissie weigerde mijn observaties te geloven, waarover ik zeer ontdaan was. Feitelijk liet dit zien dat wetenschap en de dagelijkse praktijk mijlenver uiteen kunnen liggen. Dit voorbeeld leerde me hoe er vanuit een verschillende historie een totaal verschillende perceptie kan ontstaan over wat werkelijk is, wat waar is. En dat het juist bijzonder interessant is en men er in het algemeen bij gebaat is de overeenkomsten en verschillen van deze meerdere waarheden te leren begrijpen en toe te passen. Universiteit Twente met het eigenwijze torentje van Wim T. Schippers en op de achtergrond het Elektrotechniek gebouw (fig 2.2).
2.5 Samenvatting van de vroege ontwikkelingen van de schrijver
Ik ben opgegroeid in een periode van grote maatschappelijke vooruitgang. Binnen ons gezin was er aandacht voor goede scholing en ook bredere ontwikkeling op gebied van sport, cultuur en religie. Al vroeg maakte ik kennis met het fenomeen van verschillende door religie gedreven, naast elkaar levende gemeenschappen. Het katholieke geloof en de onderliggende bijbelverhalen speelden een belangrijke rol in de normen en waarden die ik meekreeg. Het zoeken naar vernieuwing en samenwerking met andere gemeenschappen op basis van overeenkomsten, zoals dat destijds in de oecumenische beweging werd vormgegeven, is een belangrijk onderdeel van mijn narrative geworden. Ook leerde ik om dogma’s te herkennen en ter discussie te stellen. Op de middelbare school raakte ik onder de indruk van de hoge mate van betrokkenheid en professionaliteit van enkele leerkrachten, en zie dat nu als eerste kennismaking met wat ik later als Operational Excellence zou gaan aanduiden. Op de universiteit maakte ik uitgebreid kennis met modernistische methodes, zoals dat ook van een ingenieursopleiding verwacht mag worden. Met name mijn grote belangstelling en scholing in het systeemdenken, toen weliswaar nog puur technologisch georiënteerd, bleek essentieel voor mijn latere ontwikkeling. Bij mijn afstuderen ervoer ik de grote kloof tussen het denken onder wetenschappers en de dagelijkse praktijk. Dit vergrootte mijn waardering voor mensen die zich met de ontwikkeling van hun vak in relatie tot de praktijk bezighouden. Mijn tijd in Zambia leerde me de grenzen van maakbaarheid goed kennen. Maar ik leerde er vooral dat het belangrijk is om als leider kritisch naar de eigen rol te leren kijken en zich goed bewust te zijn van de historie van de gemeenschap waarbinnen leiding gegeven moet worden. Dit is essentieel om een realistisch perspectief te verkrijgen over wat er bereikt kan worden.
Leeswijzer
In dit hoofdstuk wil ik de gebeurtenissen bespreken die het meest bepalend zijn geweest voor mijn vorming in het bedrijfsleven van Shell en E.ON. Daarmee wil ik de lezer inzicht geven in mijn historie en ontwikkelingsproces, zodat deze zich een beeld kan vormen van het referentiekader vanwaaruit ik in dit proefschrift tot mijn stellingname kom. Het is daarom ook vanuit vanuit methodologisch oogpunt een essentieel onderdeel.
In mijn begintijd ging het met name om het leren denken in systemen en daarbij behorende methodes. Later deed ik mijn eerste ervaringen op in het leiden van een eigen team. Ik kreeg ook steeds meer oog voor het betrekken van anderen, in eerste instantie collega’s op het werk, maar later ook door bijvoorbeeld het aangaan van een bredere dialoog met grotere groepen stakeholders van buiten het bedrijf.
Ik ontdekte dat mijn academische scholing, en ook mijn vorming in het bedrijfsleven, sterk op een ‘moderne’ leest was geschoeid. Ik leerde onderkennen dat er meerdere visies op de werkelijkheid mogelijk zijn en dat de voorspelbaarheid en planbaarheid wellicht toch minder groot is dan gedacht. Ik begon te lezen in de managementliteratuur en na te denken over mijn eigen
aanpak en effectiviteit. Ik leerde modernistische en postmodernistische 6
manieren van werken te onderscheiden. Gaandeweg ontdekte ik dat mijn werkwijze als die van een reflective practitioner wordt aangeduid.
Hier wordt bedoeld hedendaags leiderschap dat afstand neemt van een modernistische visie,
6
waarin een eenduidige waarheid gemonopoliseerd kon worden. In een postmodernistische visie op leiderschap ligt de nadruk op het maken en onderhouden van kennis vanuit de relatie met anderen. Zie voor de verdere inbedding van (post)modernistisch leiderschap paragraaf 6.1-‐6.4.