• No results found

Probleemdefinities en risicopercepties

In document Terroristen in Detentie (pagina 46-49)

Deel II. De terroristenafdeling in praktijk

3.2 Reconstructie van de programmaonderdelen

3.2.1 Probleemdefinities en risicopercepties

Welke problemen en risico’s voorzagen de beleidsmakers ten aanzien van de detentie van terroristen, en hoe belangrijk waren deze bij de ontwikkeling van het beleid rond de terroristenafdeling? Om hier inzicht in te krijgen is gebruik gemaakt van de relevante beleidsdocumentatie en aanvullende diepte-interviews met de betrokken actoren. Zo is gesproken met vertegenwoordigers van de partijen die betrokken waren bij de

beleidsvoorbereiding, zoals het ministerie van Justitie, AIVD, NCTb, en de KLPD. Ook is gesproken met vertegenwoordigers van DJI (Sector Gevangeniswezen, Juridische Zaken) en P.I.’s Vught en De Schie, die als uitvoerende partijen bij het

beleidsontwikkelingsproces waren betrokken. In de interviews is de respondenten gevraagd naar de problemen die werden gesignaleerd bij zowel reguliere als

geconcentreerde detentie van terroristen en hoeveel prioriteit deze problemen volgens hen hebben gehad bij de beleidsontwikkeling. Op deze manier kan niet alleen worden

achterhaald wat de belangrijkste probleemdefinities in de beleidstheorie zijn, maar kan ook worden ingeschat of onder de betrokken actoren – impliciet of expliciet –

overeenstemming bestond over welke probleemdefinities de hoogste prioriteit hadden. Probleemdefinitie 1:

Rekrutering en verspreiding van radicaal gedachtegoed tijdens detentie Onafhankelijk van elkaar geven alle vertegenwoordigers van zowel

beleidsvoorbereidende als uitvoerende actoren aan dat werd verondersteld dat reguliere detentie van terroristen een groot risico op rekrutering en verspreiding van radicalisering onder reguliere gedetineerden zou meebrengen. Dit risico werd unaniem als belangrijkste probleem ervaren. De beleidsvoorbereiding had plaats in de zomer van 2005, in de aanloop naar het proces tegen de leden van de Hofstadgroep, waarin deze personen in voorarrest zaten maar nog niet onherroepelijk waren veroordeeld. In deze periode klonken vanuit het gevangeniswezen verontrustende signalen dat een aantal

gedetineerden pogingen had ondernomen tot het beïnvloeden van medegedetineerden, waardoor dit risico direct hoge prioriteit kreeg.

Van belang te vermelden is dat de agendering van de problematiek rond de detentie van terroristen specifiek werd gerelateerd aan radicalisering en terrorisme met een

islamistische achtergrond. Incidenten met andere vormen, zoals extreem links of extreem rechts radicalisme, kwamen in deze periode minder vaak voor en werden volgens de beleidsmakers als minder bedreigend ervaren. Ondanks de prevalerende dreiging uit islamistische hoek stellen alle geïnterviewden dat de terroristenafdeling niet specifiek is gericht op islamistisch extremisme, maar tevens radicale gedetineerden met andere ideologische achtergrond beoogt te ondervangen. Er moet echter worden geconstateerd dat in de notities van de verschillende partijen consequent wordt gerefereerd aan de dreiging die uitgaat van radicalisering onder moslims. Zo wordt regelmatig gesproken over ‘radicale islamisten’ die rekruteren voor de ‘jihad’. In een beleidsnota van één van de partijen wordt de terroristenafdeling zelfs expliciet aangeduid als een jihadgang. Ondanks dat de bijzondere opvang verschillende typen radicalisme beoogt tegen te gaan

wordt het bestaan van de TA in zowel de interviews als de relevante documentatie onderbouwd aan de hand van de gepercipieerde dreiging rond islamistisch radicalisme.

Probleemdefinitie 2:

Netwerkverstrengeling met criminele circuits

Een ander risico dat wordt waargenomen ontstaat wanneer terroristische gedetineerden – bij reguliere detentie – in contact komen met ´reguliere´ criminelen. Alle geïnterviewde partijen wijzen op het gepercipieerde gevaar van verstrengeling tussen jihadistische en andere criminele netwerken. Islamistische gedetineerden zouden tijdens detentie de contacten met andere gedetineerden kunnen benutten voor het voorbereiden of coördineren van terroristische aanslagen buiten de gevangenis. Mede op basis van ervaringen in het buitenland, bijvoorbeeld met gedetineerde IRA-leden, werd

verondersteld dat dit een reëel risico is. Zo zouden nieuw opgedane contacten van dienst kunnen zijn bij logistieke voorbereidingen als paspoortvervalsing en het verwerven van wapens of explosieven, waardoor eventuele aanslagen mogelijk effectiever en

professioneler kunnen worden uitgevoerd.

Probleemdefinitie 3:

Netwerkversteviging en verdere radicalisering

Ook vreesden de beleidsmakers voor risico’s die ontstaan wanneer terroristische gedetineerden in gevangenissen met elkaar in contact komen. Deze risico’s worden gezien als neveneffecten van geconcentreerde detentie. Als jihadisten bij elkaar op de afdeling worden geplaatst, zou dit volgens de geïnterviewden mogelijk kunnen leiden tot intensivering van radicalisering en onderlinge contacten. Tijdens detentie zouden zij elkaar beter kunnen leren kennen en elkaar kunnen bevestigen in gemeenschappelijk radicaal gedachtegoed. Als gevolg zouden losse relaties in de gevangenis zich kunnen ontwikkelen tot hechte, georganiseerde netwerken die niet alleen een radicale ideologie delen, maar bovendien gezamenlijk de orde en veiligheid binnen en buiten de inrichting kunnen bedreigen.

Probleemdefinitie 4:

Voorbereiding van aanslagen

Tevens wordt door de geïnterviewden gewezen op het potentiële risico op terroristische activiteiten vanuit gevangenissen. Islamistische gedetineerden zouden hun tijd in de gevangenis kunnen gebruiken voor het voorbereiden van aanslagen of ondersteunende werkzaamheden. De beleidsmakers zien dit risico als een neveneffect van

geconcentreerde detentie dat groter wordt naarmate er meer contactmogelijkheden bestaan tussen gedetineerden met een terroristische achtergrond. Wanneer zij bij elkaar op een afdeling worden geplaatst zullen zij gemakkelijker in staat zijn om gezamenlijk plannen voor te bereiden of om vanuit de gevangenis activiteiten buiten aan te sturen.

Probleemdefinitie 5:

Verstoring van de orde en veiligheid binnen de inrichting

Tot slot wordt de mogelijkheid genoemd dat de aanwezigheid van terroristische

gedetineerden tot verstoring van de openbare orde en veiligheid binnen de inrichting zou leiden. Er bestond volgens de geïnterviewden veel onzekerheid over het te verwachten gedrag van de betreffende gedetineerden. Omdat men niet wist hoe deze doelgroep zich tijdens detentie zou gedragen werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat zij ordeverstorend gedrag vertonen en een beheersrisico vormen voor het

gevangenispersoneel.

In tegenstelling tot de andere probleemdefinities wordt dit risico niet door alle

geïnterviewden genoemd. Vertegenwoordigers van de uitvoerende partijen (DJI, in het bijzonder de P.I. Vught) geven aan dat het beheersvraagstuk zwaar heeft gewogen bij de beleidsontwikkeling. Zij benadrukken dat de problematiek rond de detentie van

terroristen voor een belangrijk deel werd beschouwd in het kader van de interne orde en veiligheid binnen de inrichting. Zodoende heeft de onzekerheid over de doelgroep volgens hen invloed gehad op de intensiteit van de getroffen beveiligingsmaatregelen op de afdeling, om een zo veilig en beheersbaar mogelijke detentiesituatie te ontwikkelen. Vertegenwoordigers van de beleidvoorbereidende partijen, zoals de NCTb en de AIVD, geven echter aan dat beheersoverwegingen weinig tot geen prioriteit hebben gehad bij de gepercipieerde problematiek rond de detentie van terroristen. Zij benaderen de

problematiek meer vanuit een maatschappelijk perspectief, waarbij de nadruk ligt op het beschermen van de openbare orde en veiligheid in de samenleving. Het belangrijkste doel was volgens hen om de samenleving tegen (de mogelijke gevolgen van) radicalisering en terrorisme te beschermen, en met dit doel werd de terroristenafdeling ingesteld. Hoe de terroristenafdeling zou worden geoperationaliseerd en hoe het beleid (bijvoorbeeld in termen van het detentieklimaat op de afdeling) van invloed zou kunnen zijn op het gedrag of ideologische ontwikkeling van de betrokken gedetineerden, had voor hen geen

prioriteit. Zo geven vertegenwoordigers van de AIVD en de NCTb desgevraagd aan dat het destijds voor hen bij de ontwikkeling van het beleid niet relevant was of en in hoeverre de maatregel op lange termijn zou kunnen leiden tot intensivering van radicaal gedachtegoed bij de betrokken gedetineerden. De nadruk lag volgens hen op het op korte termijn waarborgen van de maatschappelijke orde en veiligheid.

Samengevat geldt dat over probleemdefinities één tot en met vier overeenstemming onder de betrokken actoren bestond over welke probleemdefinities werden waargenomen en hoeveel prioriteit deze hadden bij de beleidsontwikkeling. Het risico op radicalisering en rekrutering werd unaniem als meest prangende dreiging ervaren. Een discrepantie wordt echter zichtbaar wanneer wordt gekeken naar de prioriteit van de laatste

probleemdefinitie, het risico op verstoring van de interne orde en veiligheid in de

inrichting. Voor de uitvoerders had dit risico hoge prioriteit, terwijl de beleidsmakers dit risico weinig belang toekenden. Gegeven de invloed die de uitvoerders op de

beleidsontwikkeling hebben gehad rijst de vraag in hoeverre zij hun prioriteiten hebben kunnen vertalen naar concrete instrumenten in de beleidstheorie.

In document Terroristen in Detentie (pagina 46-49)