• No results found

Beoogde mechanismen

In document Terroristen in Detentie (pagina 122-127)

Deel II. De terroristenafdeling in praktijk

4 Toetsing van de beleidstheorie

5.4 Beoogde mechanismen

Nu de bereikte doelgroep in kaart is gebracht rijst de vraag of eerste resultaten van het beleid kunnen worden waargenomen en of aan de hand van de praktijkervaring kan worden onderbouwd dat het centrale instrument geschikt is om de beoogde doelstellingen te bereiken. Dit is het geval wanneer het verblijf van de geplaatste gedetineerden op de afdeling bijdraagt aan het voorkomen van radicalisering en rekrutering. Om hier inzicht in te krijgen wordt ten eerste gekeken of de plaatsingsprocedure in de praktijk alle gedetineerden ondervangt, en alleen hen, die een verhoogd risico op de verspreiding van radicaal gedachtegoed meebrengen. Ten tweede wordt bekeken of aan de hand van de bereikte doelgroep kan worden onderbouwd dat het instrument bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen.

5.4.1 Plaatsingsprocedure

Tenminste één gedetineerde op de terroristenafdeling is mede veroordeeld wegens het werven voor de gewapende strijd.18 In een aantal andere gevallen kon werving niet strafrechtelijk worden bewezen.19 De overige gedetineerden zijn verdacht of veroordeeld wegens deelname aan een terroristische organisatie of voorbereidende handelingen voor aanslagen. Om te kunnen inschatten of de plaatsing van deze gedetineerden bijdraagt aan het voorkomen van radicalisering en rekrutering onder andere categorieën gedetineerden, moet worden bekeken of aan dergelijke delicten redelijkerwijs de conclusie kan worden verbonden dat a) een gedetineerde een radicaliseringsproces heeft doorlopen, b) hij zal proberen anderen te rekruteren, en c) anderen ontvankelijk zijn voor zijn

beïnvloedingspogingen.

Het feit dat iemand in verband wordt gebracht met een overtuigingsdaad – zoals een terroristisch misdrijf – impliceert niet noodzakelijk dat hij een proces van radicalisering heeft ondergaan. Denkbaar is immers dat iemand omwille van persoonlijk (geldelijk) gewin of onder sociale druk of dwang tot een terroristisch misdrijf komt, zonder

16

Rechtbank Rotterdam, 14 februari 2006, LJN: AV1652.

17

Inlichtingen van het GRIP.

18 Gerechtshof ’s Gravenhage, 2 oktober 2008; LJN: BF3987

ideologisch of religieus te zijn geradicaliseerd.20 Tevens kan niet worden aangenomen dat het plegen van een terroristisch misdrijf – of het ondergaan van een radicaliseringsproces – onherroepelijk een verhoogd risico op rekrutering meebrengt. Niet iedere terroristische gedetineerde zal andere gedetineerden trachten te rekruteren. Van de meeste

gedetineerden die op de terroristenafdeling zijn geplaatst is bekend dat zij voorheen in een regulier HvB verbleven, zonder dat zij radicaliserend of rekruterend gedrag

vertoonden.21 Echter wordt van geradicaliseerde moslims vaak verondersteld dat zij, meer dan radicalen met andere ideologische achtergrond, de ambitie koesteren hun

gedachtegoed uit te dragen. Een en ander blijkt ook uit de toetsing van de beleidstheorie (hoofdstuk 4),22 en ondersteunt de aanname dat het risico op rekruteringspraktijken bij geradicaliseerde moslims bestaat. Of en in hoeverre een gedetineerde wervingspraktijken zal ondernemen is echter altijd persoonsgebonden en valt niet af te leiden aan een

algemeen criterium. Of de geplaatste gedetineerden een risico op verspreiding van radicaal gedachtegoed meebrengen hangt tot slot ook af van de mate waarin derden ontvankelijk zijn voor eventuele beïnvloedingspogingen. Zoals gebleken uit de wetenschappelijke evidentie speelt de mate waarin zij overeenkomstige kenmerken hebben met de gedetineerden en zich met hen identificeren hierbij een belangrijke rol. In de praktijk blijkt dat de personen die zijn betrokken bij de plaatsing van gedetineerden op de TA, zoals de selectiefunctionaris en leden van de klankbordgroep, van een aantal geplaatste gedetineerden betwijfelden dat deze veel radicaliserende invloed op anderen zouden (kunnen) uitoefenen. Zo overwogen het GRIP en OM met betrekking tot de geplaatste Tamil Tijgers dat het onwaarschijnlijk is dat zij onder reguliere gedetineerden bereidheid kunnen kweken om bij te dragen aan een lokale onafhankelijkheidsstrijd ten behoeve van een zeer specifieke – Tamil – gemeenschap in Sri Lanka. Deze overweging heeft er mede toe geleid dat de gedetineerden uit de terroristenafdeling zijn geplaatst.23 Via criterium c van artikel 20a kunnen personen die voor of tijdens detentie radicale boodschappen verkondigen in aanmerking komen voor plaatsing op de TA. De achterliggende gedachte, aldus de toelichting op de Regeling, is dat een persoon door externe factoren tijdens detentie dusdanig extremistisch gedachtegoed kan ontwikkelen dat een dergelijke overplaatsing noodzakelijk wordt. Dit criterium is gericht op personen die zich daadwerkelijk bezig houden met rekrutering en radicalisering van anderen en sluit als zodanig direct aan bij de centrale doelstelling van de TA. Op basis van dit criterium zijn echter geen gedetineerden op de terroristenafdeling geplaatst. 5.4.2 Doelgroep

De vraag of en in hoeverre de geplaatste gedetineerden ideologisch zijn geradicaliseerd en een potentieel risico op rekrutering betekenen, is moeilijk te beantwoorden. Zo is het lastig te bepalen wanneer iemand ideologisch is geradicaliseerd, of wanneer iemand

20 Zo stellen geïnterviewden van de KLPD en AIVD.

21 Zo blijkt uit (onafhankelijk van elkaar gevoerde) interviews met vertegenwoordigers van AIVD, de NCTb, en het KLPD. Van drie gedetineerden bestaan concrete indicaties dat zij tijdens hun verblijf in het HvB radicaliserend gedrag vertoonden.

22

Brandon (2009); Zie verder De Poot & Sonneschein (2010) voor meer informatie over jihadistische rekruteringspraktijken in Nederland.

radicaal of rekruterend gedrag vertoond. Wel is het mogelijk om aan de hand van

gesprekken met zowel personeel als gedetineerden een beeld te krijgen van de sfeer op de afdeling en eventuele ontwikkelingen in de opvattingen en het gedrag van de

gedetineerden.

2006 – Hooggespannen verwachtingen

Zowel personeel als gedetineerden wijzen erop dat direct na de opening regelmatig spanningen onstonden tussen personeel en gedetineerden, en soms tussen gedetineerden onderling. Het personeel geeft aan dat destijds veel onzekerheid bestond over deze nieuwe doelgroep. De terroristische dreiging werd erg serieus genomen en men wist niet wat tijdens detentie van de nieuwe doelgroep kon worden verwacht. Ook uit interviews met beleidsmakers komt deze onzekerheid ondubbelzinnig naar voren, zo blijkt uit de volgende citaten.

“Wij hebben ons, ook vanuit Den Haag, voorbereid op een pittige afdeling. We hadden allerlei verwachtingen over wat er zou kunnen gebeuren. We gingen er vanuit dat deze gedetineerden niet hetzelfde zouden zijn als traditionele gedetineerden.

“We hadden toen nog niet de kennis die we nu hebben. In de praktijk blijken de jongens die nu op de TA zitten modelgedetineerden. Maar wij kenden die jongens niet. We wisten helemaal niet hoe ze zich zouden gedragen. We hadden geen enkele ervaring. Het was allemaal onbekend.”

Gedetineerden op hun beurt geven aan dat zij in het begin moeite hadden met hun plaatsing op de TA en het strikte regime op de afdeling. Uit protest kwamen zij soms – verbaal of via regeloverschrijdend gedrag – tegen het regime in opstand. Dit uitte zich voornamelijk in discussies met het personeel. Ook de religieuze beleving van de

gedetineerden heeft in de beginfase tot spanningen geleid. Gedetineerden hielden – naar eigen zeggen soms op koppige wijze – vast aan religieuze rituelen zoals vijf keer per dag bidden. Dergelijke uitingen werden soms door personeel als opstandig gedrag

geïnterpreteerd. In de eerste paar maanden werden regelmatig disciplinaire maatregelen getroffen.

De spanningen ontstonden niet alleen op de afdeling zelf. Ook in de samenleving werden de ontwikkelingen rond de afdeling nauwgezet gevolgd. Er werden regelmatig

Kamervragen over de terroristenafdeling gesteld24 en er bestond veel media aandacht voor de afdeling. Zo werd ruimschoots aandacht besteed aan de hongerstaking van één van de gedetineerden,25 en werd een aantal televisie-uitzendingen rond dit thema gebracht. In de KRO-Reporter documentaire ‘Guantanamo Vught’ kwamen ex-gedetineerden en familieleden aan het woord, waarbij het regime op de afdeling inhumaan werd genoemd en PIW’ers treitergedrag jegens de gedetineerden werd

24

Zie o.a Tweede Kamer II 2006/07, Aanhangsel Handelingen, nr. 2066; Tweede Kamer II 2007-2008. Aanhangsel Handelingen, 32705, nr. 3017.

verweten. De uitzending riep wederom Kamervragen op. 26 Zowel personeel als gedetineerden geven aan dat in de beginperiode onderlinge spanningen bestonden en wijten dit aan wederzijdse onbekendheid en onbegrip.

2010 – Modelgedetineerden

Alle geïnterviewden wijzen erop dat grote verschillen zichtbaar zijn met de periode direct na de opening van de afdelin. Het personeel dat tijdens het evaluatieonderzoek is

geïnterviewd (periode januari 2010 – juni 2010) is tevreden over het gedrag van de gedetineerden. Meerdere geïnterviewden zijn van mening dat de gedetineerden zich als ‘modelgedetineerden’ gedragen. Zij stellen zich in hun gedrag tegenover anderen correct op en laten zich eenvoudig door het personeel sturen en corrigeren. Personeel geeft aan dat zich zelden tot nooit incidenten op de afdeling voordoen en dat gedetineerden zich vrijwel altijd correct opstellen en medewerking verlenen. Zo verklaart het afdelingshoofd:

“Ze gedragen zich heel goed. Het gaat hier om first offenders27 die geen ervaring hadden met het gevangenisleven. Zij gedragen zich dan ook voorbeeldig. Daarbij zijn zij erg gericht op het geloof en de studie van de Koran.”

Het personeel ziet momenteel weinig uitingen van radicaal gedachtegoed onder de gedetineerden. De – meeste – gedetineerden zijn erg georiënteerd op hun religieuze beleving, wat zich uit in regelmatig bidden en het bestuderen van de Koran. Het

personeel zegt echter momenteel weinig te merken van eventuele fundamentalistische of gewelddadige ideeën. In een aantal gevallen zegt het personeel indicaties te zien dat gedetineerden na verloop van tijd genuanceerdere en gematigder opvattingen krijgen. Ten tijde van het evaluatieonderzoek maakt één gedetineerde zelfs expliciet duidelijk afstand te hebben genomen van radicaal islamtisch gedachtegoed.28

Ook de gedetineerden geven aan tevreden te zijn over de sfeer op de afdeling. Het contact met het personeel omschrijven zij als zakelijk. Ook onderling geven de gedetineerden aan goed contact te hebben.

Reden voor verandering

In de beginperiode legden de gedetineerden volgens het personeel zelf meer nadruk op hun religieuze beleving en was het radicale gedachtegoed van de gedetineerden voor personeel goed zichtbaar. De omvang van de groep speelde hierbij volgens het personeel een belangrijke rol. Destijds verbleef een groter aantal gedetineerden op de afdeling (maximaal 13 gedetineerden), en was volgens het personeel een sterke groepsdynamiek zichtbaar. Onder de gedetineerden ontstonden regelmatig meningsverschillen over religieuze thema’s, die soms tot hevige discussies leidden. Ook wijst het personeel erop dat destijds een paar gedetineerden op de afdeling verbleven die een invloedrijke positie – trachtten – in te nemen en andere gedetineerde aanmoedigden of corrigeerden in hun religieuze beleving. Zo spoorden zij hun medegedetineerden aan op gezette tijden te

26

Tweede Kamer II 2006-2007. Aanhangsel Handelingen, 26814, nr. 373.

27 Gedetineerden die voor het eerst een vrijheidsbenemende straf opgelegd hebben gekregen.

bidden en regelmatig te vasten. Mede hierdoor raakte (of bleef) de hele groep meer op religie georiënteerd.

Na verloop van tijd, zo stelt personeel, werden radicale uitingen steeds minder zichtbaar en nam religieuze beleving een minder dwingende plaats in het dagritme van de

gedetineerden in. Gedetineerden lijken onderling minder religieuze discussies te voeren en gaan volgens de geïnterviewden ook minder vaak met het personeel in discussie. Uit de interviews komt een aantal verklaringen voor deze verandering naar voren. Om te beginnen wordt de factor tijd als belangrijke verklaring genoemd. De gedetineerden waren betrekkelijk jong toen zij werden gearresteerd, ongeveer twintig jaar oud. Inmiddels zijn zij vijf jaar ouder geworden en verblijven zij al vier jaar op de

terroristenafdeling. Personeel denkt dat de gedetineerden ook mentaal volwassen zijn geworden en daardoor misschien genuanceerder naar de wereld om hen heen kijken. Daarnaast wijst een aantal personeelsleden met nadruk op de groepsgrootte als

belangrijke factor. Het personeel is van mening dat naarmate de groep gedetineerden op de terroristenafdeling groter wordt, het veiligheidsrisico toeneemt en de kans groter is dat dwingende groepsprocessen ontstaan die verdere radicalisering in de hand kunnen

werken. Na een aantal maanden werden steeds meer gedetineerden uit de

terroristenafdeling geplaatst, waarna sinds 2007/2008 een klein groepje overbleef dat af en toe werd aangevuld met nieuwe – tijdelijke – gedetineerden. Binnen een kleinere groep zijn groepsprocessen volgens personeel minder zichtbaar en is er minder ruimte voor leiders om op te staan en invloed uit te oefenen. Bovendien verblijven de

gedetineerden al lange tijd bij elkaar op de afdeling en hebben ze daardoor weinig reden om indruk op elkaar te maken en elkaar te beïnvloeden, denkt personeel. Ook geeft personeel aan in de bejegening bewust zo min mogelijk nadruk te leggen op de terroristische achtergrond van gedetineerden. Zo stelt één PIW’er:

“Misschien worden ze door de buitenwereld gezien als terrorist, maar hierbinnen zijn ze gewoon normale gedetineerden, en zo behandelen wij ze ook. Door ons worden ze niet als terrorist gezien dus hoeven ze zich ook niet zo te gedragen.”

Personeel geeft aan moeilijk te kunnen inschatten hoe de gedetineerden zich zouden gedragen wanneer zij op een reguliere afdeling zouden verblijven. Er zijn veel verschillen tussen de gedetineerden die op de afdeling zijn geplaatst. Een aantal personeelsleden is van mening dat de meeste gedetineerden geen problemen zouden veroorzaken en goed op een reguliere afdeling kunnen meedraaien. Zij zouden, zo denken deze personeelsleden, zich wellicht afzonderen van andere gedetineerden en weinig aandacht trekken. Andere personeelsleden ziet ten aanzien van een aantal gedetineerden potentiële risico’s in het verblijf op een reguliere afdeling.

“Het is per persoon verschillend. Een aantal zou het op een andere afdeling goed doen. Maar er zitten er ook een paar bij die zonder moeite al die jonge Marokkaanse gedetineerden om hun vinger zouden winden. Het kan zijn dat zij binnen no-time een eigen islamitische school op een afdeling hebben ingericht.”

Ook bestaat het risico volgens personeel dat de gedetineerden op een reguliere afdeling worden uitgedaagd door hun medegedetineerden. Dankzij hun verblijf op de

terroristenafdeling zouden onder medegedetineerden hoge verwachtingen kunnen bestaan over hun religieuze leer en radicale ideeën, waardoor ze mogelijk aan deze verwachtingen zullen proberen te voldoen.

In hoeverre worden de beoogde mechanismen van het centrale instrument op gang gebracht, en hoe lijken deze zich in de praktijk te verhouden tot de doelstellingen? Samenvattend kan worden gesteld dat het centrale instrument voor die gedetineerden die op de afdeling zijn geplaatst, inderdaad voorkomt dat zij contact hebben met andere categorieën gedetineerden en hen direct tot radicalisering kunnen aanzetten. Echter, in hoeverre dit bijdraagt aan de oplossing van het probleem dat werd waargenomen (het risico op radicalisering en rekrutering tijdens detentie) is niet zonder meer duidelijk. Ten eerste zijn de meeste gedetineerden die op de terroristenafdeling zijn geplaatst, daar niet terecht gekomen omdat zij daadwerkelijk rekruterend gedrag vertoonden. Zij zijn geplaatst omdat zij voldoen aan algemene criteria, verdenking van of veroordeling voor een terroristisch misdrijf, waarvoor radicaal of rekruterend gedrag geen vereiste is. Doordat de beleidstheorie niet voorziet in een periodieke evaluatie van het verblijf van deze gedetineerden wordt niet getoetst of zij daadwerkelijk een verhoogd risico op radicaliserend of rekruterend gedrag vormen. Het enige selectiecriterium dat wel radicaliserend of rekruterend gedrag vereist en als zodanig direct aansluit bij de

doelstelling, heeft nog nooit tot plaatsing geleid. Ten tweede zijn niet alle gedetineerden die aan de selectiecriteria voldoen daadwerkelijk op de terroristenafdeling geplaatst maar verblijven sommigen, zoals Mohammed B,. op andere afdelingen. Dit impliceert dat voor deze gedetineerden het beoogde mechanisme niet in werking wordt gezet en dat het beleid in deze gevallen niet bijdraagt aan het bereiken van de beoogde doelstelling.

In document Terroristen in Detentie (pagina 122-127)