• No results found

De hoofstukken over de twee Lucidarii naar het Latijn berusten voor een groot gedeelte op tekstvergelijkend onderzoek. Maar om te kunnen vaststellen op welke wijze de Middelnederlandse auteurs van de Vers-Lucidarius en van de

Proza-Lucidarius met het Elucidarium omgingen, moet eerst bepaald worden van welke

grondtekst het onderzoek uitgaat. Wat is precies het Elucidarium?

Die vraag is gecompliceerder dan hij op het eerste gezicht misschien lijkt. Het

Elucidarium is volgens de meest recente inventarisatie overgeleverd in niet minder

Dublin tot Krakau, van Kopenhagen tot Vaticaanstad, tot in Californië toe.136 Daarbij moet men zich realiseren dat het Elucidarium een tekst was om uit te leren of om in op te zoeken (getuige ook de codices, die over het algemeen eenvoudig vormgegeven gebruikshandschriften zijn).137 Bij een dergelijke tekst zou men zich kunnen indenken dat gebruikers naar eigen inzicht stukken schrapten omdat ze niet relevant waren, gegevens veranderden wanneer ze verouderd waren of nieuwe gegevens erbij schreven om alle informatie over een bepaald onderwerp bijeen te hebben. Men zou aldus kunnen verwachten dat er zeer grote verschillen bestaan tussen de teksten in de afzonderlijke handschriften. Een enigszins ontmoedigende gedachte: als er daadwerkelijk een enorme diversiteit aan versies en redacties bestaat, is het een bijzonder tijdrovende taak om uit te zoeken hoe de tekst eruit heeft gezien waar de Middelnederlandse bewerkers zich op baseerden toen zij hun Vers- en

Proza-Lucidarius schreven. Toch is dat, wanneer de diversiteit daadwerkelijk zo groot is,

noodzakelijk. Om iets te kunnen zeggen over de bewerkingstechniek, moeten we immers zeker weten dat een bepaalde eigenaardigheid van de twee Middelnederlandse

Lucidarii niet al in hun Latijnse bron stond. Het zou echter het bestek van dit

proefschrift ver te buiten gaan om alle 329 bekende handschriften bij een onderzoek te betrekken. Orde in de chaos van varianten en versies scheppen zou op zich al een volledige dissertatie opleveren.

Toch is er reden voor enig optimisme. De diversiteit in de overlevering van het

Elucidarium blijkt namelijk minder groot en minder ondoorzichtig dan men

aanvankelijk zou kunnen verwachten. Yves Lefèvre verzorgde in 1954 een editie van de tekst, die hij liet voorafgaan door een uitgebreide studie. Hij betrok bij zijn onderzoek zestig handschriften in Franse bibliotheken en één in Wenen. Hij kwam tot de conclusie dat de op het oog grote verschillen tussen de handschriften zich laten verklaren wanneer men drie families onderscheidt. Het leeuwendeel van de vragen komt in alle handschriften voor en is daarmee als het ware de kerntekst of standaardtekst van het Elucidarium. Lefèvre stelde dat zij tezamen de oorspronkelijke tekst hebben gevormd, in zijn woorden de ‘texte primitif’, en dat daar aanvullingen bij zijn geschreven in de vorm van geheel nieuwe vragen en antwoorden of alleen nieuwe stukken in bestaande antwoorden.138 Deze laten zich verdelen in twee groepen: de aanvullingen in handschriften die Lefèvre de A-familie noemt, en die in de handschriften van de B-familie. Bij de A-toevoegingen gaat het in totaal om 28 nieuwe vragen en 27 aanvullingen bij vragen van de standaardtekst; in de B-familie zijn er 9 extra questiones en 30 aanvullingen bij de standaardtekst. De meeste handschriften bevatten overigens niet een volledige reeks aanvullingen van een van de twee groepen, maar slechts een aantal ervan. Er bestaan ook manuscripten die Lefèvre gecontamineerd noemt, met zowel A- als B-toevoegingen. Over het algemeen bevatten de handschriften zodoende een combinatie van de kerntekst met een aantal aanvullingen van de A- en/of de B-soort.139

Wie nu bij wijze van steekproef de bevindingen van Lefèvre toetst aan enkele handschriften – zoals ik heb gedaan bij de twintig manuscripten in de British

136

Inventarisatie: Gottschall 1992, 297-306.

137

Lefèvre 1954, 49-50 wijdt een paragraaf aan het gegeven dat ‘les manuscrits de l’Elucidarium sont des usuels’.

138

Het gehele Elucidarium, inclusief toevoegingen, beslaat in de editie van Lefèvre 116 bladzijden. Gecorrigeerd voor verschillen in lettergrootte is ongeveer 10 % van deze bladzijden bedrukt met toegevoegde vragen. 90 % van de tekst van het Elucidarium is dus de standaardtekst, de tekst zoals die in alle handschriften voorkomt.

139

Library140 – ontdekt dat de verschillen inderdaad vooral te maken hebben met welke A- en welke B-toevoegingen er zijn opgenomen naast de standaardtekst. Het kwam voor dat er incidenteel enkele andere zinnetjes of details toegevoegd werden, maar men greep niet op grote schaal in. Individuele gebruikers bewerkten het Elucidarium dus niet, ze vormden het niet om, veranderden de volgorde van de vragen niet moedwillig, plaatsten geen grote blokken nieuwe informatie in de tekst, pasten de antwoorden niet aan aan nieuwe inzichten. Eeuwenlang werd de kerntekst, al dan niet met bepaalde A- en B-aanvullingen, afgeschreven zonder dat men vorm of inhoud naar eigen inzicht veranderde. Dit was ook de conclusie van Lefèvre:141

Il n’y a rien là qui modifie notre texte ni dans son esprit ni dans sa forme, rien non plus qui trahisse des divergences importantes d’opinion. (…) La ‘postérité’ semble avoir utilisé l’Elucidarium en acceptant ce qu’il lui apportait sans avoir grand souci de le rajeunir parce qu’il lui paraissait suffisamment complet et d’une doctrine suffisamment sûre.

Er is, kortom, wel enige diversiteit tussen de redacties, maar buiten de aan- en afwezigheid van A- en B-vragen zijn de verschillen klein. Het is daarom mogelijk om het tekstvergelijkend onderzoek te baseren op de editie van Lefèvre. Daarbij moeten we ons realiseren dat het bij kleine verschillen tussen de Middelnederlandse

Lucidarius en het Elucidarium in de editie zo kan zijn dat die variant al in de Latijnse

brontekst heeft gestaan, terwijl dat bij grotere verschillen niet erg waarschijnlijk is. Lefèvres uitgangspunt is de texte primitif. Typografisch onderscheiden drukt hij ook de toevoegingen van de A- en B-familie af. Hij nummert alle vragen van de

texte primitif; de toegevoegde vragen krijgen geen eigen nummer maar een letter

achter het nummer van de laatste gewone vraag (II.33a, II.33b etc.). In voetnoten noteert hij afwijkingen die slechts in een enkel handschrift voorkomen. Daarbij gaat het over het algemeen om minimale afwijkingen die zich vooral op het niveau van spelling, woordkeus of woordvolgorde bevinden, zoals het verschil tussen ‘eos Deus’, ‘Deus eos’ of ‘eis Deus’ in vraag I.48, ‘vocatur’ of ‘nominatur’ in II.33i, of ‘sumuntur’ of ‘sumentur’ in III.5; een enkele keer staan er in de noten zinsdelen of zinnen die alleen in een beperkte groep handschriften voorkomen.

Nog een enkele opmerking vooraf over de wijze waarop de vragen worden aangeduid. Het Elucidarium is in de editie van Yves Lefèvre ingedeeld in drie boeken: Liber primus waarvan Lefèvre de vragen nummert van 1 tot en met 203,

Liber secundus met een nummering tot en met 106 en Liber tertius tot en met 122. Dit

was in de Middeleeuwen een zeer gangbare indeling van het Latijnse werk, maar het was niet de enige. In sommige handschriften werd het Elucidarium ingedeeld in vier of vijf boeken. Het kwam onder meer voor dat men een grens aanbracht in boek II na vraag 51 of tussen vraag en antwoord van 33 in boek III.142 Uit praktische overwegingen hanteer ik de indeling van Lefèvre en neem ik ook zijn nummering van de vragen over, waarbij ik telkens met een Romeins cijfer aangeef in welk van de drie

140

In de British Library in Londen zijn de volgende manuscripten met het Elucidarium: Cod. Burney 356, Cod. Cott. Cleopatra B VI, Cod. Harl. 275, Cod. Harl. 276, Cod. Harl. 876, Cod. Harl. 2365, Cod. Harl. 3041, Cod. Harl. 3231, Cod. Harl. 3244, Cod. Harl. 5234, Cod. Harl. 5306, Cod. Royal 5 E. VI, Cod. Royal 7 D. I, Cod. Royal 8 C. VIII, Cod. Royal 11 A. VII, Cod. Royal 15 A. XX, Cod. Slo. 2275, Cod. Slo. 3551, Cod. Add. 17.511, Cod. Add. 24641.

141

Lefèvre 1954, citaten op p. 254 resp. p. 256.

142

De splitsing na II.51 komt bijvoorbeeld voor in de handschriften Londen, BL Cod. Harl. 3231 en Londen, BL Cod. Add. 24641. De splitsing in III.33 is te vinden in handschrift Londen, BL Cod. Slo. 2275. In handschrift Londen, BL Cod. Harl. 2365 staan zowel de grens na II.51 als die in III.33, zodat de tekst daarin uit vijf boeken bestaat.

boeken de desbetreffende vraag staat (I.48, II.33, III.5, etc.). In Blommaerts uitgave van de Vers-Lucidarius is in de Middelnederlandse tekst de driedeling van het Latijnse origineel gehandhaafd, hoewel daar in de handschriften geen enkele aanleiding toe gegeven wordt. Er is met andere woorden geen teken dat ook de Middelnederlandse tekst een indeling in drie boeken heeft gehad. Ook het handschrift met de Proza-Lucidarius heeft geen driedeling, en een grens tussen boeken is net zo min aan te wijzen in de handschriften met de Artes-Lucidarius naar het Duits. Toch wil ik bij de bespreking van die teksten wel de driedeling aanhouden. De reden daarvoor is dat de relatie met het Elucidarium (of met de Duitse Lucidarius) transparanter wordt wanneer men dezelfde indeling hanteert.

De vragen in de Latijnse, Middelnederlandse, Duitse en Franse tekst worden aangegeven met een nummer (de nummering van de teksten in de andere talen is ontleend aan de gebruikte editie, die van de Middelnederlandse teksten is mijn eigen telling). Voorafgaand aan dat nummer staat een lettercombinatie die aangeeft om welke tekst het gaat: de letters Lat geven aan dat het om een vraag in het Elucidarium gaat, de letters Mnl dat de vraag in één van de Middelnederlandse Lucidarii staat (de context geeft aan welk van de vier Lucidarii bedoeld is), Du dat het om een vraag in de Duitse Lucidarius gaat en SL staat voor de Franse Second Lucidaire. In citaten heb ik moderne interpunctie aangebracht en het gebruik van u/v en i/j genormaliseerd.

Voor een juist begrip van deze studie zij nog opgemerkt dat ik in de lopende tekst gebruik maak van twee lettergroottes. Alinea’s in een kleiner corpus bevatten zijsporen of aanvullingen (zoals cijfermateriaal) bij de overige tekst.

Dat met het hieronder volgende onderzoek nog lang niet alles over de

Lucidarii gezegd zal zijn, is een feit. Deze studie beoogt primair duidelijk te maken

hoe de Middelnederlandse Lucidarii zijn gecomponeerd, op basis van het Elucidarium of een Franse of Duitse bewerking daarvan en eventueel op basis van aanvullend materiaal. Terzelfdertijd wil deze studie de Lucidarii voor het voetlicht brengen. Daartoe bestaat ze uit drie delen. Op de studie naar de vier Lucidarii volgt een gedeelte met overzichten, die ertoe dienen de lezer in staat te stellen zich snel in de teksten te oriënteren. Als derde gedeelte zijn er de tekstedities van de Vers-Lucidarius en de Artes-Lucidarius. De Proza-Lucidarius is in 1992 in een betrouwbare editie verschenen en zal om die reden hier niet nogmaals geëditeerd worden. De tekst van de gedrukte Lucidarius is integraal opgenomen in Overzicht 5 (en daarom niet apart in het gedeelte met de tekstedities).

2 De Vers-Lucidarius

2.1 Inleiding

De Vers-Lucidarius is zonder twijfel de beroemdste onder de vier Nederlandse

Lucidarii. Dat was hij in de negentiende en twintigste eeuw, toen hij de enige

Middelnederlandse Lucidarius in editie was, en dat is hij eigenlijk in onze tijd nog. De naamsbekendheid, en in elk geval de bereikbaarheid, van deze Lucidarius is nog toegenomen nu de editie van Blommaert op de Cd-rom Middelnederlands beschikbaar is. Ook in de Middeleeuwen was de Vers-Lucidarius bekender dan zijn naamgenoten – althans, als de overlevering een getrouwe afspiegeling vormt van wat er in de veertiende en vijftiende eeuw aan handschriften circuleerde. Terwijl de

Artes-Lucidarius bekend is uit twee handschriften en de Proza-Artes-Lucidarius in niet meer dan

één handschrift overgeleverd is, bestaan er nog vier manuscripten met (een deel van) de Vers-Lucidarius. Er is vrij veel afstand in tijd tussen de vier. Dit doet vermoeden dat er handschriften geweest moeten zijn die deze afstanden hebben overbrugd.

Overlevering

De Vers-Lucidarius is slechts in één van de vier handschriften volledig overgeleverd (B1: Brussel, KB 15642-51). Twee maal werd er in de vijftiende eeuw een korte passage uit de tekst gelicht en afzonderlijk opgenomen in een handschrift: één maal gaat het om niet meer dan 16 verzen (B2: Brussel, KB II 270) en één maal om een excerpt van 141 verzen over de antichrist (B3: Brussel, KB II 116). Ten vierde zijn er de zogenoemde Kampse fragmenten die Van Dijk in een boekband aantrof en in 1974 publiceerde (B4, thans Brussel, KB IV 1031).

B1: Brussel, KB 15642-51

Brussel, KB 15642-51 is een vermoedelijk Brabants verzamelhandschrift uit de vroege vijftiende eeuw.1 Het is een lang, smal boek van ongeveer 290 bij 114 mm. Het handschrift telt 120 folia, in zes katernen van elk tien dubbelbladen; het buitenste en het binnenste dubbelblad van de katernen zijn van perkament, de andere bladen van papier. De smalle vorm – de vorm van een rekeningboek – en de dikke katernen wijzen mogelijk op ontstaan binnen een klerkenmilieu.2 De folia zijn in één hand beschreven in littera cursiva met één kolom van 52 regels per bladzijde. De codex is eenvoudig, de enige vorm van verluchting bestaat erin dat de eerste letters van de verzen met een verticaal streepje in rode inkt zijn aangezet. In de Vers-Lucidarius zijn voorts de vragen met rode inkt onderstreept en beginnen de antwoorden met een letter die geheel in het rood geschreven is. Een opmerkelijke situatie doet zich voor op f. 61v, waar vier regels onbeschreven zijn gelaten maar wél met een verticaal streepje gerubriceerd (6291-6294).3 De kopiist was zich er blijkbaar van bewust dat er hier

1

Localisering ontleend aan Biemans 1997, 444. Biemans dateert het handschrift op eerste helft vijftiende eeuw. Op basis van het schrift kan men stellen dat het niet ver na 1400 is vervaardigd (pers. med. E. Kwakkel 06/12/2000). In de Bouwstoffen bij het MNW komen dateringen voor die variëren van begin vijftiende eeuw (Bouwstoffen 858 en 932) tot rond 1460/1465 (Bouwstoffen 41, 56 sub 59 en 56 sub 12-8º b), en localiseringen die variëren van Brabant (Bouwstoffen 41 en 56 sub 59) tot Vlaanderen (Bouwstoffen 858) of Oost-Vlaanderen (Bouwstoffen 932).

2

Over de smalle vorm van rekeningboeken Bischoff 1986, 45. Zie voor formele aspecten van handschriften uit een klerkenmilieu ook Kwakkel 2003; dikte van katernen aldaar op p. 235-239.

3

Hoewel het in het vakgebied lange tijd usance is geweest om de regelnummering van Blommaert te handhaven (zo bijvoorbeeld in Van Dijk 1974), verwijs ik uitsluitend naar de nummering in mijn editie

vier regels in zijn legger ontbraken (of onleesbaar waren, of duidelijk corrupt?) en liet er ruimte voor open. Erop vertrouwend dat hij de ontbrekende verzen later zou kunnen invullen, bracht hij alvast de rubricatie voor de beginletters aan.4 De kopiist vergiste zich bij het afschrijven zeer frequent. Hij zag zich daardoor telkens weer gedwongen om letters te verbeteren, woorden door te halen of te expungeren, en overgeslagen passages in de marge toe te voegen. Het kwam ook regelmatig voor dat hij zijn verschrijvingen zelf niet opmerkte en de fout bleef staan.5 Tijdens het rubriceren bracht hij nog een enkele correctie aan. In de Vers-Lucidarius is dit het geval op f. 25v en f. 54v: op deze folia plaatste hij respectievelijk met rood een ‘c’ achter het woordje ‘cler’ om er ‘clerc’ van te maken (2588) en maakte hij van ‘snaghe’ ‘naghele’ (5600). Vaak bracht de kopiist een rode doorhaling aan bovenop een doorhaling in gewone inkt. Als hij vergeten letters of woorden boven de regel had toegevoegd, zette hij soms met rood een lijntje of wigje van de toevoeging naar de regel.6 De Vers-Lucidarius vult de eerste 61 folia van de codex. De andere helft van het handschrift bevat vergelijkbare teksten: lekenethiek en, in mindere mate, lekenvroomheid voeren de boventoon in de negen overige teksten in de verzamelcodex. Zo is er een berijmde zedenleer, een allegorie over de liefde, een bewerking van een Latijns traktaat over de zonden en een sproke over de verschillende fasen in een mensenleven.7

B2: Brussel, KB II 270

Het tweede Brusselse handschrift is een klein boekje van slechts ongeveer 135 bij 100 mm. Het is een convoluut dat samengesteld is uit vier delen: I met geestelijke gedichten en rederijkersrefreinen (f. 15-71), II met werk van Anthonis de Roovere en Anna Bijns en diverse andere gedichten (f. 1-14 en 72-120), III met Middelneder-landse en Latijnse liederen met genoteerde melodieën (f. 121-145) en IV met Latijnse hymnen en gebeden (f. 153-174); f. 114-120 en f. 149-152 zijn onbeschreven.8 Ik zal me in deze beschrijving alleen bezighouden met het gedeelte waarin de Lucidarius is opgenomen, het deel van de folia 15 tot en met 71. Het gaat bij dit gedeelte om een papieren handschrift uit Brugge uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw.9 De folia zijn in één hand beschreven in littera cursiva, met één kolom per bladzijde. De bladen zijn aanzienlijk besneden, in die mate dat de bovenste regel soms is verdwenen. Het handschrift ziet er sober uit. De enige versiering bestaat uit rubricatie van de eerste letters van de verzen en soms rode onderstrepingen. De, zonder uitzondering korte, teksten zijn over het algemeen achter elkaar door geschreven, vaak zonder dat duidelijk blijkt dat de ene tekst geëindigd is en de volgende begint.

van de Vers-Lucidarius. De regeltelling van Blommaert bevat fouten en kan daardoor tot verwarring leiden, zoals ik in de verantwoording van de editie uiteenzet.

4

Vreemd is daarbij evenwel dat vs. 6290 (het laatste vers vóór de vier lege regels) rijmt met vs. 6295 (het eerste vers erna). Dat er tussen die verzen tekst verloren zou zijn gegaan, is dus geen logische gedachte.

5

Zie voor voorbeelden de voetnoten in mijn editie van de Lucidarius-tekst.

6

Rode doorhalingen in de Vers-Lucidarius: vs. 246, 301, 667, 1455, 1591, 2166, 3233, 3273, 3571, 3583, 3666, 3781, 4134, 4914, 5250, 5394. Rode verbindingslijntjes van correctie naar regel: vs. 1109, 1294, 2443, 3024, 3678, 4275.

7

De inhoud van de handschriften zal uitgebreider behandeld worden in de paragraaf over beoogd en reëel publiek, zie § 2.4.

8

Oosterman 1995, dl. 2, 332. Lyna (1924, 291) rekende I en II tot een eenheid en kwam daarmee tot een indeling in drie delen.

9

Onder de titel ‘Lucidarius zeit’ staan op de rectozijde van f. 54 zestien regels uit de Vers-Lucidarius genoteerd. De voorafgaande tekst is een berijmde uitlegging van Psalm 50, waarbij op elk vers van die psalm een strofe van 16 regels gemaakt is. Dit gedicht neemt iets meer dan zes folia in beslag (f. 48r-54r). De resterende ruimte op f. 54r vulde de kopiist met een excerpt uit de Vers-Lucidarius. Hij koos hiervoor het antwoord op de vraag: Waar woont God? De vraag zelf is weggelaten, evenals de laatste vier regels van het antwoord; de kopiist nam slechts de zestien verzen over waar hij ruimte voor had. Zo lijkt het te gaan om een op zichzelf staand, vroom gedichtje, waarin gezegd wordt dat God overal is en altijd te hulp zal komen. De verzen corresponderen met vs. 225-240 in mijn editie van B1 (een gedeelte van vraag Mnl I.13).

B3: Brussel, KB II 116 (olim Serrure, cat. 2581)

Brussel, KB II 116 is een verzamelhandschrift uit het midden van de vijftiende eeuw, dat voor een groot gedeelte gevuld is met rijmspreuken. Taal en spelling wijzen naar Gent.10 In de huidige vorm bestaat het uit 41 folia, in een zeer onregelmatige katernopbouw, met één kolom voor 22 à 23 (in het laatste katern ook 24) regels per bladzijde. Op f. 8r tot en met f. 11r staat een excerpt van 141 verzen uit de Vers-

Lucidarius, corresponderend met de verzen 5424-5571 in mijn editie van B1 (ofwel

vraag Mnl III.23 en Mnl III.25, waarbij de tussenliggende vraag Mnl III.24 weggelaten is).11 Met rode inkt staat er een opschrift boven: ‘Waer Antkerst gheboren sal zijn en hoe’.

Voorin het handschrift bevinden zich twee ongenummerde perkamenten enkelbladen, gevolgd door een katern van drie papieren dubbelbladen (f. 1-6). Aan het