• No results found

In hoofdlijnen bestaan er negen Franse vertalingen en bewerkingen van het

Elucidarium. Thomas van der Noot baseerde zich – mogelijk – op één van die negen.

De meest eenvoudige manier om de zoektocht naar zijn brontekst te beginnen is te bepalen in hoeverre Van der Noots tekst overeenkomt met het Elucidarium zelf. Daaruit kunnen we afleiden of zijn Franse brontekst sterk leek op het Elucidarium, of een meer vrije bewerking was.

De restanten van Van der Noots boekje bevatten tien vragen van een discipel aan een meester. De eerste acht luiden als volgt (de laatste twee zijn zeer gebrekkig overgeleverd): (1) Wie sijn die ghene die verdoempt selen sijn? (2) Welck sijn die vruechden des eewighen levens? (3) Hoe veel chooren der inghelen sijn int eewich leven? (4) Hebben wi ieghelijck eenen goeden inghel die ons bewaert? (5) Waerom verliest die mane somtijts haer licht oft claerheyt? (6) Wat es den den reghenboghe die wi dicwijls in den hemel sien? (7) Hoe salmen leven om in den hemel te comen? (8) Welck sijn die sacramenten? De meeste van die vragen doen sterk denken aan het Latijnse Elucidarium, hoewel ze er duidelijk niet direct aan ontleend zijn. De eerste vraag is er wel min of meer in terug te vinden (Lat III.68: ‘Qui judicantur et pereunt?’, wie worden geoordeeld en gaan verloren?), evenals de vierde (Lat II.88: ‘Habent homines custodes angelos?’, hebben mensen beschermengelen?), terwijl de derde vergelijkbaar is met wat er allemaal gezegd wordt in de slotvragen van het

Elucidarium (Lat III.87 en verder). In elk geval zijn de vragen over de maan, de

regenboog en de sacramenten niet afkomstig uit het Elucidarium. Als Van der Noot uitging van een van de vijf getrouwe Franse vertalingen, dan zijn deze vragen wellicht toevoegingen die hij zelf heeft aangebracht. Dat is een mogelijkheid die we in ons achterhoofd moeten houden, maar vooralsnog ligt het voor de hand dat Van der Noot zich níet baseerde op een getrouwe vertaling. De gedeeltelijke vertaling van Pierre de Peckham valt ook af. Hij beperkte zich tot het eerste boek van het Elucidarium, terwijl de vragen over de vreugden van het eeuwig leven en de verdoemenis van sommige mensen aansluiten bij wat Honorius in zijn derde boek schreef. Overigens is er ook een andere reden om deze teksten te laten afvallen. Van der Noot ging bij zijn vertalingen over het algemeen uit van buitenlandse teksten die in zijn eigen tijd populair waren en gedrukt werden.22 Geen van deze teksten heeft echter in Frankrijk de drukpers gehaald. Datzelfde bezwaar geldt voor de Provençaalse Lucidari, die los daarvan alleen al vanwege zijn herkomst en (gezien zijn huidige overlevering) mogelijk geringe verspreiding geen voor de hand liggende bron voor een Brusselse druk geweest zou zijn.

Na dit aftelrijmpje blijven er maar twee kansrijke bronnen over voor Van der Noot. Hij baseerde zijn Lucidarius-druk waarschijnlijk op ofwel de Lucidaire en vers van Gillebert de Cambres (alleen het Liber tertius, eerste helft dertiende eeuw, negen handschriften en een druk uit 1475/1478 te Lyon), ofwel de Second Lucidaire (vrije bewerking in proza op basis van Vertaling 1, begin veertiende eeuw, acht handschriften en dertien drukken uit 1480-1623 te Lyon, Parijs, Rouen en Troyes). Aangezien niet alle vragen in Van der Noots boekje terug te vinden zijn in het Latijnse Elucidarium wordt de getrouwe vertaling van Gillebert geen grote kanshebber. De Second Lucidaire onderscheidt zich, zoals in de voorgaande paragraaf uiteen is gezet, van het Elucidarium door onder meer toegevoegde catechetische

22

rijtjes en verklaringen van natuurverschijnselen. In Van der Noots druk worden vragen gesteld over maansverduisteringen, regenbogen en de sacramenten, en dat zorgt ervoor dat van alle Franse Elucidarium-afgeleiden de Second Lucidaire verreweg de meest waarschijnlijke bron voor Van der Noot is geweest.

Aan de hand van een recente editie van de Second Lucidaire (1993) laat zich eenvoudig vaststellen dat die conclusie juist is. De acht hierboven genoemde vragen staan alle acht in dezelfde volgorde aan het eind van de Franse tekst:23

(1) Van der Noot: Wie sijn die ghene die verdoempt selen sijn? Second Lucidaire:

Maistre, qui sont ceulx qui seront damnés? (SL 190)

(2) Van der Noot: Welck sijn die vruechden des eewighen levens? Second Lucidaire:

Maistre, quelles sont les joyes de paradis? (SL 191)

(3) Van der Noot: Hoe veel chooren der inghelen sijn int eewich leven? Second Lucidaire: Maistre, quantes ordres d’anges sont en paradis? (SL 202)

(4) Van der Noot: Hebben wi ieghelijck eenen goeden inghel die ons bewaert? Second Lucidaire: Maistre, avons nous chascun de nous ung bon ange qui nous garde? (SL 203)

(5) Van der Noot: Waerom verliest die mane somtijts haer licht oft claerheyt? Second Lucidaire: Maistre, pour quoy pert la lune aucunes foiz sa clarté? (SL 204)

(6) Van der Noot: Wat es den den reghenboghe die wi dicwijls in den hemel sien? Second Lucidaire: Maistre, quelle chose est l’arc que nous voyons en l’air? (SL 205) (7) Van der Noot: Hoe salmen leven om in den hemel te comen? Second Lucidaire:

Maistre, comment se peut on bien sauver? (SL 208a)

(8) Van der Noot: Welck sijn die sacramenten? Second Lucidaire: Maistre, quelz sont

les sacremens de sainte Eglise? (SL 211)

Acht identieke vragen, die niet overgenomen zijn uit het Elucidarium en om die reden ook niet voorkomen in de meer getrouwe Franse vertalingen daarvan, in dezelfde volgorde, dat kan maar op één ding wijzen: Thomas van der Noot gebruikte voor zijn gedrukte Lucidarius een versie van de Franse Second Lucidaire.

De Second Lucidaire

In de meest volledige versie ziet de Second Lucidaire er als volgt uit.24 De tekst begint met een korte proloog. Dan begint de disciple de vragen te stellen aan zijn maistre. De eerste vragen gaan over God: wat is God? Waarom heet Hij Vader en Zoon en niet moeder en dochter? Waar was Hij vóórdat Hij de wereld schiep? (SL 1-9) Daarna komen er vragen over engelen en de val van Lucifer (SL 10-23). De disciple stelt vervolgens een rij vragen over de schepping: waarom en hoe zijn Adam en Eva geschapen? Hoe is het in het aardse paradijs? (SL 24-34). Deze vragen leiden tot vragen over de zondeval, de reden dat God niet voorkomen heeft dat de mens kon zondigen, de verdrijving uit het paradijs en waarom berouw niet voldoende was om te mogen terugkeren (SL 35-49). De zonde van Adam en Eva kan niet goedgemaakt worden door een engel of mens maar alleen door de mensgeworden Zoon, legt de

23

Citaten en nummering ontleend aan D. Ruhe 1993 (editie van de druk van Jean de la Fontaine, Lyon 1500). De letters SL duiden op een vraag in de Second Lucidaire.

24

Ik ga hierbij uit van de tekst in handschrift A, zoals uitgegeven door D. Ruhe 1993. Alle latere versies gaan op A terug. Ze zijn over het algemeen ingekort of anderszins licht veranderd, maar lijken nog altijd bijzonder sterk op A in inhoud en compositie. Deze samenvatting van de tekst in A is ten opzichte van de andere versies enigszins overcompleet, wat te verkiezen is boven een incomplete samenvatting.

maistre desgevraagd daarop uit (SL 50-52), waarna hij vertelt over de geboorte van Jezus (SL 53-58).

Na een uitstapje naar het probleem van zondigen – worden alle zonden vergeven in de doop, schaadt het kinderen als ze geboren zijn uit een onwettige verbintenis, met wie mag men niet trouwen (SL 59-70) – zetten disciple en maistre hun gesprek over Jezus voort: waarom wilde Jezus sterven? Hoe lang is Hij dood geweest? Waarom zegt men dat Jezus aan Gods rechterhand zit? (SL 71-92). De disciple vraagt aansluitend door over het sacrament van de eucharistie en over het probleem of de hostie nog wel waarde heeft als ze geconsacreerd is door een slechte priester (SL 93-100). Het probleem van onwaardige priesters leidt tot vragen over goede en slechte mensen in het algemeen: moet men slechte mensen haten? Waarom hebben sommige slechte mensen zoveel voorspoed terwijl goede mensen vaak zoveel tegenslag te verduren krijgen? (SL 101-106). De aandacht verschuift vervolgens naar Gods macht. De disciple wil weten hoe het mogelijk is dat God almachtig is maar toch geen kwaad kan doen, of er geen toeval bestaat, waarom God toestaat dat een dier onverdiend moet lijden, waarom Hij mensen laat zondigen die later toch gered worden (SL 107-112). Nauw gerelateerd aan deze problematiek is het onderwerp van de predestinatie. Weet God al vóór iemands geboorte of hij naar de hel of de hemel zal gaan? Kan iemand gered worden die voorbestemd is voor de hel? Wat baat goed gedrag als het lot van elk mens al voorbestemd is? (SL 113-117). Na vragen over ongelovigen (SL 118-120), het ontstaan van de ziel (SL 121-122) en het belang van de biecht (SL 123-124) wil de disciple meer weten over de dood, over de etymologie van het woord daarvoor, over de vraag of het beter is om onverwacht te sterven en over het nut van een goede laatste rustplaats (SL 125-132).

Dan komen er vragen over het hiernamaals. Wat kan men doen om de zielen uit hun nood te bevrijden? Waar is de hel? Hoe is het in het vagevuur? Kunnen de doden zich aan de levenden vertonen? (SL 133-161). Die vraag over geestverschijningen, die ook al in het Latijnse Elucidarium gesteld werd (Lat III.3), leidt in de Second Lucidaire tot uitvoerig behandelde vragen over paranormale verschijnselen, over heksen, dwergen, tovenarij en voorspellende dromen (SL 162-167). Na dit intermezzo keren de gesprekspartners terug naar het onderwerp van redding en verdoemenis. Als Jezus naar de aarde gekomen is om de zondaars te redden, waarom zorgt Hij er dan niet voor dat niemand van hen naar de hel gaat? Waarom moeten we nog gedoopt worden als Jezus toch al voor onze zonden gestorven is? (SL 168-173).

De disciple stelt vervolgens vragen over de liturgie. Op zijn verzoek licht de maistre toe waarom men eerst uit de brieven van het Nieuwe Testament leest en daarna uit het evangelie en wat de gewaden van de priester beduiden (SL 174-176).25 Hierna stelt de disciple enkele vragen over biechten, waarvan de uitgebreide antwoorden samen een biechtspiegel vormen over hoe men moet biechten, waarover, en bij wie (SL 177-179). De volgende vragen gaan over het einde der tijden: hoe zal de antichrist komen, op welke dag zullen de doden verrijzen, op welk uur zal het laatste oordeel plaatsvinden? Wat zijn de verrukkingen van het paradijs? (SL 180-191). Na die lange verhandeling over de onovertroffen heerlijkheden van het paradijs – losjes gebaseerd op een hele rij vragen in het derde boek van het Elucidarium

25

Ook in de Duitse Lucidarius worden de priesterlijke gewaden toegelicht (Du II.30 e.v.). Er is evenwel geen reden om op dit punt een verband tussen de Duitse Lucidarius en de Second Lucidaire te veronderstellen. De auteur van de Second Lucidaire baseerde zich voor deze informatie overigens op Willem Durandus’ Rationale divinorum officiorum (D. Ruhe 1993, 50-51), de Duitse auteur ontleende zijn informatie aan Rupert von Deutz’ De divinis officiis (Hamm 2002a, 320 e.v.).

(voornamelijk Lat III.89-III.106, met enkele elementen uit de voorgaande vragen vanaf Lat III.76) – gaat het gesprek ineens over kosmologie: over de grootte van de aarde, de maan, de zon en de sterren en over de afstand van de aarde tot de maan, de zon, de sterren, de hemel en de hel (SL 192-201). De disciple wil tussendoor nog weten hoe veel engelenkoren er in de hemel zijn en of elk mens een beschermengel heeft (SL 202-203), maar keert dan terug naar zijn profaan-wetenschappelijke vraagstukken. Hij laat zich uitleggen hoe het kan dat de maan soms verduisterd is, wat een regenboog is, hoe wind en regen en andere weersverschijnselen ontstaan en waarom de zee zout is (SL 204-207). Aan het eind van de tekst behandelen maistre en disciple dan nog een aantal rijtjes: de vijftien tekenen aan het einde der tijden, de tien geboden, de zeven doodzonden, de zeven sacramenten en de twaalf geloofsartikelen (SL 208-212). Met een ‘Amen’ eindigt het laatste antwoord.26

Zo behandelt de Second Lucidaire ruim tweehonderd vraagstukken op het gebied van theologie, bijgeloof en natuurwetenschappen. Geschreven aan het begin van de veertiende eeuw vond de tekst drie eeuwen lang in handschriftelijke én in gedrukte vorm een publiek. Acht handschriften en dertien drukken zijn tot in onze tijd overgeleverd. Grofweg kan men over de handschriften zeggen dat het oudste handschrift, A, de meest volledige versie van de tekst bevat. In handschrift B is versie A ingekort en enigszins veranderd, waarbij de veranderingen er vooral op neerkomen dat de autoriteit van de kerk en het belang van de sacramenten extra benadrukt worden en dat speculatieve informatie weggelaten is. Alle latere handschriften gaan terug op versie B. Vóór 1480 wordt deze tekst, enigszins aangepast, gedrukt door Guillaume Leroy in Lyon. Kort daarna, tussen 1488 en 1492, verschijnt er bij de

Imprimerie des dames in dezelfde stad een andere druk. Voor deze druk is de Second Lucidaire geheel omgewerkt en gemoderniseerd. De bewerker heeft de tekst korter

gemaakt, doordat hij overbodige elementen schrapte en de antwoorden terugbracht tot hun kern. Hij streefde ernaar om de tekst beter begrijpelijk te maken. Waar nodig maakte hij omschrijvingen nauwkeuriger, ook als dat inhield dat het antwoord er langer van werd. Hij bracht een meer overzichtelijke structuur binnen de antwoorden aan, met een heldere geleding, en waar nodig nummerde hij de elementen in het antwoord. Passages die de lezer onzeker of onvast in het geloof konden maken, verwijderde hij of zwakte hij af. Een voorbeeld daarvan is het feit dat de problematiek van de Drie-eenheid in de handschriftelijke tekst wel aan de orde kwam, waarbij de auteur zijn woorden uiterst zorgvuldig moest kiezen om de moeilijke materie op een manier uit te leggen waar niemand aanstoot aan kon nemen, maar in de gedrukte versie geheel weggelaten is. Nog sterker dan in de handschriftelijke Second Lucidaire legde hij de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de individuele gelovige. Waar bijvoorbeeld de handschriftelijke Second Lucidaire meldt dat een doodzonde die men vergeet op te biechten, vergeven kan worden in de eucharistie, dreigt de gedrukte tekst met hel en verdoemenis als men naar de mis gaat met een niet-gebiechte en dus niet vergeven doodzonde op zijn geweten. Het verschil tussen de

26

Met SL 212 eindigt de tekst in de handschriften. In de druk van de Second Lucidaire (waarmee ik alle drukken behalve die van Guillaume Leroy bedoel, zie verderop in dit hoofdstuk) volgt er na SL 212 echter nog een vraag: wat is de afstand van de aarde tot aan de hemel en de hel? Deze vraag is in de handschriften al eerder aan de orde gekomen (SL 198-200), in een reeks vragen die in de druk allemaal achterwege zijn gelaten: SL 192-201, profaan-wetenschappelijke vragen die de vragen over de hemel (eindigend met SL 191) scheiden van de vragen over engelen (SL 202-203). Doordat in de druk die vragen weggelaten zijn, sluiten SL 191 over de hemel en SL 202 over engelenkoren bij elkaar aan. Blijkbaar vond de bewerker van de druk het spijtig dat de vraag over de afstand naar de hemel en de hel was weggelaten, en plakte hij die vraag aan het eind nog aan de tekst vast.

handschriftelijke en de gedrukte Second Lucidaire hangt in de eerste plaats samen met een ander publiek. Het primaire publiek van de handschriftelijke tekst waren priesters, die de informatie vertaalden voor de gelovigen. De gedrukte boekjes daarentegen kwamen direct in handen van gelovige leken, die zonder relevante scholing of priesterlijke toelichting de tekst moesten kunnen begrijpen en er zelfstandig lessen uit moesten trekken.27

Het is deze omgewerkte Second Lucidaire die in de eeuwen daarna herdrukt bleef worden, veelvuldig in Lyon, maar ook in Parijs, Troyes en Rouen: rond 1500 bij Jean de la Fontaine in Lyon en bij Martin Morin in Rouen, in 1506 te Parijs bij Geoffroy de Marnef, na 1506 bij Jean le Coq te Troyes, in 1506 en nogmaals vóór 1516 bij Claude Nourry te Lyon, rond 1520 in Parijs bij de Weduwe Trepperel, in 1540 bij La maison de feu Barnabé Chaussard in Lyon en rond die tijd ook bij Jacques Moderne in dezelfde stad, in 1620 bij Claude Chastellard in Lyon en tot slot in 1623 bij Jean Huguetan, eveneens in Lyon.28

In theorie is het mogelijk dat Van der Noot zich niet baseerde op een gedrukte Franse Second Lucidaire, maar op een handschrift. Dat is echter onaannemelijk, omdat zijn Lucidarius in elk geval één belangrijke eigenschap gemeen heeft met de gedrukte Second Lucidaire. In de drukken sinds die van de Imprimerie des dames zijn de vragen SL 192 tot en met SL 201 allemaal weggelaten. Ook in de druk van Thomas van der Noot zijn die vragen overgeslagen. In zijn tekst volgt op de vertaling van SL 191 (‘Welck sijn die vruechden des eewighen levens?’) direct de vertaling van SL 202 (‘Hoe veel chooren der inghelen sijn int eewich leven?’).

Van de Franse drukken komt een flink aantal in aanmerking als grondtekst voor Van der Noots Lucidarius: grofweg allemaal tot en met die van de Weduwe Trepperel in Parijs rond 1520. De Duitse onderzoeker Doris Ruhe stelde vast dat de drukken op woordniveau onderling te zeer afwijken om rechtstreeks op elkaar terug te gaan. Anderzijds, stelde zij, zijn de verschillen veel te klein om te kunnen spreken van meerdere redacties.29 Zij verzorgde in 1993 een editie van de druk van Jean de la Fontaine uit 1500, waarbij ze alle varianten in de andere drukken opnam in het notenapparaat. Deze editie is een bijzonder waardevol hulpmiddel bij de zoektocht naar de brontekst van Van der Noot. Uit het uitgebreide variantenapparaat blijkt hoe gering de verschillen tussen de drukken zijn.30 De eerste zin van het antwoord op SL 191 bijvoorbeeld luidt in Fontaines druk:

Mon enfant, elles sont si tres grandes qu’on le ne sauroit dire.

In bepaalde andere drukken staat hier ‘grandes’ of ‘tres-grande’ in plaats van ‘tres grandes’, ‘ne le’ in plaats van ‘le ne’, en ‘(ne) penser’ voor ‘dire’. In Van der Noots vertaling staat hier ‘Si sijn so utermaten groot datmen dat niet en soude connen ghesegghen’. De twee drukken die ‘penser’ hebben voor ‘dire’ (de twee drukken van Claude Nourry), zijn daarmee minder waarschijnlijke bronteksten geworden, maar de overige verschillen verraden niets over de bron van Van der Noot. Dat geldt voor de meeste varianten die in het apparaat van Ruhe te vinden zijn: het gaat overwegend om verschillen zoals die tussen ‘voyons’ en ‘voyens’, tussen ‘dont’, ‘dou’, en ‘donc’,

27

D. Ruhe 1993, 89-97.

28

Over de verschillende versies van de Second Lucidaire in handschriften en druk: D. Ruhe 1993, 84-97. Over de geschiedenis van de Lucidaire (de Second Lucidaire en de Lucidaire en vers) in druk: D. Ruhe 1989. Overzicht van de drukken: D. Ruhe 1993, 136-139.

29

D. Ruhe 1993, 131-133.

30

‘viennent’ en ‘vienneot’, ‘sauront cesser’ en ‘cesseront’, ‘lors’ en ‘alors’, ‘exalacions’ en ‘exaltations’. In het gedeelte dat in Van der Noots vertaling is overgeleverd, de vragen SL 189-213, is er evenwel één verschil tussen de Franse drukken aan te wijzen dat meer zou kunnen betekenen: de vragen SL 209 en SL 212 ontbreken in de drukken van Jean le Coq en Barnabé Chaussard en in beide drukken van Claude Nourry, terwijl ze wél in Van der Noots Lucidarius voorkomen. Daarmee vervallen deze vier als mogelijke bron voor Thomas van der Noot. Welk van de overige