• No results found

PRANATAN GAMPING

In document m^m&- ANDERE BEPALINGEN (pagina 75-85)

Jogjasche wet van 1883, houdende regeling der voorwaarden waarop kalk uit de Gamping- en andere kalk-bergen kan worden verkregen.

Artikel 1.

Het is aan een ieder vergund uit de Goenoeng-Gamping of and :re kalkbergen in dit Rijk kalk te nemen en te bran-den, mits hij de helft van de verkregen opbrengst voor Z.

H. den Sultan levert aan den persoon, die daartoe gemach-tigd is.

Artikel 2.

De bepaling in art. 1 vervat, is ook toepasselijk op Eu-ropeanen, die tot nu toe kalk hebben genomen en gebrand, zonder daarvan de helft voor den Vorst op te brengen.

Zij echter die kalk halen en branden ten hehoeve van de Suikerfabricatie, zijn hiervan uitgezonderd en kunnen vol-staan met eene betaling van één Gulden voor ieder kar kalk-steen, die zij uit de Goenoeng-Gamping halen.

Ter voldoening aan het bepaalde in de 2e alinea van dit artikel, zal de hoeveelheid kalksteen, die ieder fabriek jaarlijks noodig heeft, worden geschat en de verschuldigde som door tus-schenkomst van het Opperbestuur moeten worden betaald.

9*

66 PKANATAN GAMPINQ.

Artikel 3.

De opkomst van heerendienstplichtigen met name lahoe ajer, zoowel van de verhuurde aJs onverhuurde dessa's in het district Gamping, ten dienste van het vervoer van kalk van de GoeDoeng-Gamping naar de hoofdplaats, blijft gehand-haafd zooals zij tot dus verre heeft plaats gehad.

Artikel 4.

Voor liet aanleggen van 's Rijk werken van ongewoone belangrijkheid, zooals : groote bruggen, gebouwen enz, kan eene buitengewoone levering van kalk in goegoergoenoengdienst worden gevorderd.

Artikel 5.

Het rijksaandeel n. 1. de helft van de kalk die gebrand wordt, van andere plaatsen afkomstig dan de Goenoeng-Gamping, kan vervangen worden door eene som gelds, door den kalkbrander aan het Rijksbestuur, zooals zal worden over-eengekomen, te betalen.

Rij de bepaling dier geldsom zal gelet worden op de waar-de waar-der kalk op waar-de plaats, waar waar-de kalkbranwaar-der haar aan het Rijk zoude moeten leveren.

P R A N A T A N DESSA.

Solosche wet van 1867, houdende regeling van dessa-aange-legenheden.

A r t i k e l 1.

Alle ambtenaren en grooten, die hun standplaats op de hooidplaats hebben, zullen, zoo zij zich naar de dessa's wil-len begeven, onder opgave van het doel en de bestemming der reis, eerst daartoe vergunning moeten vragen, de Toe-mengoengs en Kaliwons aan den Rijksbestierder, de Pane-woes en Mantris aan hun Wadânâ of diens Kaliwon.

Aan hun moet dan, als bewijs van de verkregen vergun-ning, een verlofspas worden uitgereikt, waarin vermeld wordt voor hoeveel tijd het verlof is gegeven, en dien zij moeten vertoonen aan het politiehoofd, ouder wien de plaats der bestemming ressorteert.

Zoo ambtenaren of grooten, al zijn zij ook 's Vorsten Sen-tânâ's, zich zonder eeu verlofspas naar de dessa's begeven, is het betrokken politiehoofd gehouden hen terug te zenden en daarvan a-in het Opperbestuur op de hoofdplaats mede-deeling te doen.

Artikel 2.

Het is aan den apanage-houders verboden, de hun in apa-nage afgestane dessa-gronden zonder bekel te laten en die zelf als bekel te beheeren, aangezien daardoor voor het be-stuur moeiehjkheden kunnen ontstaan.

68

PßANaTAN D E S S A .

Artikel 3.

De apanagehouders zijn gehouden hunne dessa-bekels van een piagem te voorzieD, waarin alle overeengekomen voor-waarden en bedingen worden opgenomen en die door het dessahoofd of het politiehoofd, waaronder de dessa ressorteert, als getuigen moeten worden mede-ouderteekend.

Eveneens moeten de dessabekels van hun kant zorgen dat zij van hunne apanagehouders een piagem krijgen. ^

Bij het ontstaan van geschillen moeten de bepalingen in den piagem vervat, tot richtsnoer worden gebezigd, om de zaak af te doen.

Zoo bij het ontstaan van geschilten tusschen een apanage-houder en diens bekel blijkt, dat door den eerste aan den laatste geen piagem is uitgereikt, zal de apanagehouder in het ongelijk worden gesteld en de bekel als niet aangesteld worden beschouwd.

Zie H. S. art. 36

Artikel 4.

De apanagehouders, al zijn zij ook 's Vorsten kinderen of Seutäna's, mogen op de pacht hunner apanagegrondeu van hunne bekels niet meer voorschot ontvangen, dan ten bedrage van twee pasokkans (één jaar pacht), zullende al het meerdere als eene gewoone schuld worden beschouwd.

Wanneer de bekel een grootere voorschot op de pacht aan zijnen apanagehouder geeft, dan in dit artikel is bepaald, zal, zoo deze laatste uit zijne betrekking wordt ontslagen of sterft, zonder door één zijner erfgenamen te worden vervan-gen, de bekel van zijn opvolger niet meer als voorschot in rekeaino- mogen brengen, dan het bedrag van twee pasokkans.

Wordt echter de ontslagen of overleden apanagehouder door een zijner erfgenamen opgevolgd, dan zal ook het meer-dere dan twee pasokkans als voorschot op de pacht in reke-ning kunnen worden gebracht.

PRANATAN DESSA. 69

Artikel 5.

De apanagehouders zijn niet bevoegd, om de door hunne bekels opgebrachte pachtgeiden of verplichte leveringen te weigeren, omdat daarover een geschil hangende is; zullende slechts het gedeelte waarover het geschil loopt en dat nog niet door den apanagehouder is ontvangen, worden op-geteekend, door het betrokken politiehoofd geconstateerd en daarmede gehandeld worden overeenkomstig de bepalingen omtrent gedeponeerde pachten.

Wanneer de bekel zijn pacht niet kan aanzuiveren of de nog ontbrekende leveringen niet op kan brengen, omdat hij

daartoe onmachtig of onwillig is, zal hij uit zijne betrekking worden ontslagen en niet door zijn erfgenaam (waris) op-gevolgd kunnen worden.

Artikel 6.

Het is aan ieder, wie hij ook zij, verboden een persoon die een misdrijf heeft gepleegd of daaraan medeplichtig is, te huisvesten of een schuilplaats te verleenen.

Indien iemand dit verbod overtreedt, zal hij en zijn on-middelijk hoofd worden gestraft; zoo het één van 's Vorsten ambtenaren is, met ontslag uit zijne betrekking, zonder dat zijn erfgenaam hem kan vervangen; en zoo hij een ambte-loos persoon is, met dezelfde straf als de persoon, die het misdrijf heeft gepleegd of daaraan medeplichtig is geweest.

Artikel 7.

Zoo iemand een persoon te gast krijgt, die hem verdacht voorkomt, moet hij daarvan direct mededesling doen aan het bestuur.

Zoo de gastheer, in het in dit artikel bedoeld geval, daar-van geen mededeeling doet aan het bestuur, zal hij, zoo het later mocht blijken dat de persoon, die bij hem te gast is geweest, zich aan misdrijf of medeplichtigheid daaraan heeft

70 P R A P A T A N D E S S A .

schuldig gemaakt, op de zelfde wijze worden gestraft als in art. 6 omschreven.

Artikel 8.

Van af de uitvaardiging dezer wet is het aan de dessa-hoofden, zooals: Ngabeis, Demangs en Bekels, verboden de bouwgronden der door hun beheerde dessa's, waarvan door hen pacht moet worden opgebracht, te verkoopen, te ver-panden of te verpachten.

Bij overtreding dezer verbodsbepaling, zal de betrokken Ngabei, Demang of Bekel uit zijne betrekking worden ont-slagen, /.onder dat zijn erfgenaam hem kan vervangen, terwijl kooper, inpandnemer of pachter, geene rechten op de betrek-kelijke gronden kan doen gelden.

Zie H . S. art. 37.

Artikel 9.

Het is aan een ieder verboden om, zonder toestemming van het bestuur, een speelhuis te openen, voor welk spel ook.

Bij overtreding dezer verbodsbepaling zal de dader zwaar worden gestraft en zoo hij een ambtenaar is, bovendien uit zijne betrekking worden ontslagen.

Zoo ergens, door wien ook, een speelhuis wordt geopend, zal het hoofd onder wiens gebied zulks is geschied, daarvan onmiddelijk mededeeliug doen aan zijn onmiddelijk hoofd of aan het politiehoofd j zullende bij verzuim het nalatige hoofd, evenals de persoon, die het speelhuis heeft geopend* tot eene zware straf worden veroordeeld.

Artikel 10.

Alle bordeelhouders zijn gehouden iederen Zaterdag bij de politie mededeeling te doen van het getal en de namen der dansmeiden en prostituées, die gedurende de laatste zeven

PRA.N&TA.H D B S S A . 71 dagen in zijn bordeel verblijf hebben gehouden; welke per-sonen hen hebben geprostitueerd en of de prostituées in geld of in goederen zijn betaald ; in het eerste geval met opgave van bet bedrag, en in het laatste geval, met eene

beschrij-ving van den aard der goederen.

Wanneer de bordeelhouder verzuimt aan de in dit artikel beschreven verplichting te voldoen, zal hij, zoo het later mocht blijken, dat die goederen door misdrijf werden verkregen, veroordeeld worden tot eene zware straf.

Artikel 11.

IJzer- en goudsmeden, zoomede koperslagers, moeten zoo-veel mogelijk in de nabijheid van het politiehoofd wonen, onder wiens gebied zij ressorteeren.

Bij het versmelten van voorwerpen die hun verdacht voor-komen of groote waarde hebben, zullen zij daarvan mede-deeling doen aan het betrokken politiehoofd en hem de te versmelten voorwerpen certoonen.

Bij verzuim zullen zij, zoo het later mocht blijken, dat die goederen door misdrijf werden verkregen, als medeplichtig aan het gepleegde misdrijf worden beschouwd.

Het is hun eveneens verboden gereedschappen temaken, die tot het plegen van misdrijf als: inbraak enz. moeten dienen, zullende zij, bij overtreding van dit verbod, worden beschouwd, als met misdadigers te heulen.

Artikel 12.

Slachters moeten zooveel mogelijk nabij de standplaats van het politiehoofd wonen.

Alvorens een rundbeest of buffel te slachten, moet de slach-ter, evenals ieder ander persoon, het te slachten beest voor het politiehoofd brengen, onder overlegging van het schrif-telijk bewijs, dat het beest hem toebehoort

Het politiehoofd moet alsdan onderzoeken of de in het schriftelijk bewijs vermelde kenteekenen met de

werkelijk-72 PRANATAN DESSA.

heid overeenkomen, en in het bevestigend geval, het bewijs onderteekenen r e g i e r e n en de hoorns van heUe slachten beest van een brandmerk voorzien, bevattende in Latijnsche letters, den naam der standplaats van den politie-Wadânâ Zoo een slachter of ieder ander persoon, zonder vergunning-van het politiehoofd, een rundbeest of buffel slacht^ omda*

hij vermeent dat het bezit van het beest niet verdacht is, zal hy veroordeeld worden tot eene straf, naar evenredigheid

van zun verernn. b

van zijn vergrijp.

Artikel 13,

Het is aan de dessa-bekels verboden voor elkander een bekelscbap waar te nemen of een onder-bekel aan te stellen

Het is slechts aan een bekel, wiens bekelschap één dioeng-groot is, vergund onderbekels aan te stellen en wel ten getale van te;««, ieder over één bouw; onder verplichting echter daar-van kennis te geven aan het betrokken politiehoofd en den apanagehouder, en aan de aangestelde onderbekels ieder een piagem uit te reiken.

Wanneer een bekel buiten weten van zijn apanagehouder ol van de politie, onderbekels aanstelt of aan deze, met me-deweten der bovengenoemde personen aangesteld, geene pia-gem uitreikt, en daaruit later een geschil ontstaat, zal de bekel tot straf veroordeeld worden of uit zijne betrekkin-worden ontslagen, terwijl de betrokken onderbekels als niet aangesteld zullen worden beschouwd.

In het laatste geval zal de betrokken apanagehouder, zoo spoedig mogelijk een nieuwen bekel moeten aanstellen.

A r t i k e l 14.

De dessahoofden als: Ngabeis, Demangs en Bekels zullen om hen te vervangen, geene andere erfgenamen mogen voor-brengen dan hunne kinderen.

Bij overtreding dezer verbodsbepaling, zullen zij tot straf veroordeeld of uit hunne betrekking ontslagen worden,

PEANATAN DESSA. 73

zonder dat hunne erfgenamen hen kunnen vervangen.

[n het laatste geval moet de apanngehouder, zoo spoedig mogelijk, in de opengevallen vacature voorzien.

Artikel 15.

De dessahoofden als: Ngabeis, Demangs en Bekels zullen, wanneer zij zelve of hunne onderhoorigen voor eenige zaak door het bestuur worden ontboden, geene moeielijkheden daar-aan in den weg mogen leggen.

Wanneer zij onder welk voorwendsel ook, daaraan moeie-lijkheden in den weg leggen, waardoor een spoedige op-komst der opg-eroepenen wordt vertraagd of verhinderd, heeft het betrokken politiehoofd de bevoegdheid, de schuldige ge-kneveld naar de hoofdplaats op te zenden.

De persoon, die de spoedige opkomst der gedaagden heeft bemoeielijkt of verhinderd, zal veroordeeld worden tot zes da-gen gevanda-genisstraf of, zoo hij een van 's Vorsten ambte-naren is, tot acht dagen arrest bij den Rijksbestierder.

Zoo een politiehoofd iemand zonder reden bij zich ontbiedt, zal, zoo de persoon op zijn last gekneveld wordt opgebracht, hij naar de stad opgezonden en naargelang van zijn vergrijp, tot eene straf naar evenredigheid worden veroordeeld ; en zoo de opgeroepen persoon los (ongekneveld) wordt opgebracht, tot acht dagen arrest bij den Rijksbestierder.

Is het politiehoofd, dat zich aldus vergrijpt, een Wadânâ of Kaliwon, dan zal hij gestraft worden met acht dagen ar-rest bij de Waringin-Binatoer.

Artikel 16.

Alle onderdanen van den Vorst van Solo, van af de ge-ringste tot de hoogstgeplaatste, worden bevolen, de in deze wet opgenomen bepalingen op te volgen; zullende zij, bij overtreding der verbodsbepalingen, worden gestraft zooals in deze wet is vastgesteld.

Indien de bepalingen dezer wet worden overtreden, door

10*

74 PRANATAN DESSA.

een van 's Vorsten kinderen of Sentânâ's, zoodat daaruit ge-schillen ontstaan, die aan de uitspraak van Let bestuur wor-den onderworpen, zal hunne veroord eeling door Z. H. wor-den Soesoehoanan geschieden.

Deze wel zal m het Rijk van Soerakarta worden bekend gemaakt, opdat niemand hiervan onwetendheid kunne voorwenden.

REGLEMENT OP DE L AND

In document m^m&- ANDERE BEPALINGEN (pagina 75-85)