• No results found

Periode 2010-2050: daling van de omvang van de bevolking op arbeidsleeftijd en toename van de afhankelijkheidsgraad van ouderen

1. D EMOGRAFISCHE CONTEXT EN VOORUITZICHTEN

1.2. Periode 2010-2050: daling van de omvang van de bevolking op arbeidsleeftijd en toename van de afhankelijkheidsgraad van ouderen

Doordat de omvangrijke naoorlogse cohorten binnenkort de pensioengerechtigde leeftijd zullen bereiken en de instromende cohorten kleiner uitvallen, zal de bevolking op arbeidsleeftijd in de komende jaren dalen. Die evolutie zou tussen 2010 en 2015 in de meeste EU-landen voorkomen, hoewel er ook hier opmerkelijke verschillen zijn tussen de lidstaten onderling. Zo is de bevolking op arbeidsleeftijd in Italië en Duitsland vanaf het einde van de jaren 90 beginnen af te nemen en in Griekenland vanaf 2001. In Spanje en Oostenrijk zou die afname in de komende jaren genoteerd worden. Tussen 2010 en 2015 zou het de beurt zijn aan de Scandinavische landen, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. De vergrijzing zou pas later voelbaar zijn in Ierland, Portugal en Luxemburg. Volgens de prognoses van het NIS zou die inkrimping in België in 2011 beginnen, waarmee ons land zich nabij het Europese gemiddelde bevindt. De toestand zal echter sterk verschillen in de drie Belgische gewesten. De inkrimping van de bevolking op arbeidsleeftijd zou aldus vroeger aanvangen in Vlaanderen (2010) dan in Wallonië (2012), waar ze tevens beperkter zou blijven. In het Brusselse gewest zou zich slechts gedurende enkele jaren, tussen 2026 en 2030, een daling - van zeer geringe omvang - voordoen.

Grafiek 25 - Verwachte (waargenomen) periode van het begin van de inkrimping van de bevolking op arbeidsleeftijd in de Europese Unie

Bronnen: Eurostat, NIS.

De omvang van die demografische schok kan worden geïllustreerd door het feit dat, nadat de bevolking op arbeidsleeftijd in de Europese Unie tussen 2000 en 2010 met 7 miljoen eenheden zou zijn toegenomen, ze tussen 2010 en 2050 met 43 miljoen personen zou afnemen, een daling met meer dan 17 pct. De voorspellingen van het NIS voor België, waarvan de hypothesen zoals vermeld optimistischer

zijn dan die van Eurostat, maken gewag van een afname van de bevolking met 8 pct. in vergelijking met het in 2010 verwachte niveau, wat toch overeenstemt met ongeveer 550.000 personen. Die daling zou voornamelijk haar oorsprong vinden in Vlaanderen: de bevolking van 15 tot 64 jaar zou er teruglopen met 13 pct., of 530.000 eenheden. In Wallonië zou de achteruitgang beperkt blijven tot 60.000 eenheden aan het einde van de periode, terwijl Brussel tussen 2010 en 2050 een stijging met ongeveer 30.000 eenheden zou laten optekenen.

Tabel 25 - Verloop van de bevolking per leeftijdscategorie in België en de Europese Unie tussen 2000 en 2050 EU België 2000 2010 2030 2050 2003 2010 2030 2050 Bevolking (miljoenen) Totaal 376 383 385 364 10,4 10,5 10,9 11,0 0-14 jaar 63 60 55 51 1,8 1,7 1,7 1,7 15-64 jaar 252 254 235 211 6,8 7,0 6,6 6,4 65 jaar en ouder 61 69 94 103 1,8 1,8 2,6 2,9

Aandeel in de totale bevolking (procenten)

0-14 jaar 16,8 15,7 14,3 14,0 17,4 16,4 15,6 15,1

15-64 jaar 66,9 66,3 61,1 57,8 65,6 66,2 60,5 58,4

65 jaar en ouder 16,3 18,1 24,5 28,2 17,0 17,5 24,0 26,5

Afhankelijkheidsgraad (procenten van de bevolking op arbeidsleeftijd)

65 jaar en ouder 24,3 27,3 40,2 48,8 26,0 26,4 39,6 45,3

Bronnen: Eurostat, NIS.

Door de verlenging van de levensduur zal de daling van het aantal 15- tot 64-jarigen tijdens een eerste periode in alle Europese landen gepaard gaan met een toename van de totale bevolking. In de EU als geheel zal deze naar verwachting niet inkrimpen vóór 2030 en in België niet vóór 2045 (2035 in Vlaanderen en 2045 in Wallonië; in Brussel zou een dergelijke daling niet voorkomen tijdens de beschouwde prognoseperiode). Het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd zal bijgevolg neerwaarts evolueren: in 2050 zou die leeftijdsgroep zowel in België als gemiddeld in de EU nog slechts 58 pct. van de totale bevolking vertegenwoordigen, tegenover ongeveer 66 pct. in 2010.

Grafiek 26 - Verloop van de totale bevolking en van de bevolking op arbeidsleeftijd

(indexcijfers, 2000 = 100)

Bronnen: Eurostat, NIS.

In de Europese Unie zou Italië het sterkst worden getroffen door de inkrimping van de bevolking op arbeidsleeftijd, hoofdzakelijk als gevolg van de aanzienlijke daling van het geboortecijfer in de jaren 80. In 2050 zou het aantal personen tussen 15 en 64 jaar er wellicht meer dan 30 pct. lager liggen dan het niveau van 2000. Ook in Spanje zou de daling zowat 30 pct. belopen in Griekenland, Oostenrijk en Duitsland ongeveer 20 pct. Enkel in Ierland en Luxemburg zou de bevolking op arbeidsleeftijd aan het einde van de projectieperiode groter zijn dan aan het begin van de eeuw.

Tabel 26 - Verloop van de bevolking op arbeidsleeftijd in de Europese Unie (indexcijfers, 2000 = 100) 2010 2030 2050 Italië 96,8 84,0 67,4 Spanje 99,8 91,1 71,5 Duitsland 98,3 88,9 79,5 Oostenrijk 100,8 91,6 80,7 Griekenland 99,6 94,5 81,0 EU15 101,0 93,4 83,7 Finland 102,0 90,6 84,7 Portugal 100,8 101,1 92,5 Frankrijk 104,3 99,0 93,1 Verenigd Koninkrijk 104,3 99,5 94,7 België 103,5 97,9 95,2 Denemarken 101,4 97,4 95,3 Zweden 104,1 98,2 96,3 Nederland 104,3 100,3 98,4 Ierland 111,0 118,6 112,3 Luxemburg 108,2 111,6 117,7

Bronnen: Eurostat, NIS.

Gelijktijdig met de daling van de bevolking op arbeidsleeftijd zal de groep 65-plussers aanzienlijk groeien wegens de verlenging van de gemiddelde levensduur. Zoals vermeld, zal de stijging al merkbaar zijn tegen 2010, maar ze zal zich daarna voortzetten. In totaal zou die leeftijdsgroep in de EU tussen 2010 en 2050 met bijna 50 pct. groeien. In België zou die groei zelfs zowat 58 pct. kunnen belopen. Als gevolg daarvan zouden in 2050 bijna drie van de tien Europeanen ouder zijn dan 65 jaar, tegenover minder dan twee op tien op dit moment. In België zal meer dan een kwart van de totale bevolking in 2050 bestaan uit 65-plussers, een niveau dat iets onder het Europese gemiddelde ligt.

De afhankelijkheidsgraad, dat is de verhouding tussen de bevolking van ouder dan 65 jaar en de bevolking op arbeidsleeftijd, zal in België tussen 2000 en 2010 onveranderd blijven op zowat 26 pct. Die stabiliteit is maar schijn en verhult uiteenlopende ontwikkelingen in de verschillende gewesten van het land. Uitgaande van een gelijkaardig peil in 2000 zou de afhankelijkheidsgraad tijdens die periode in Wallonië en Brussel licht afnemen, terwijl hij in Vlaanderen reeds met meer dan twee procentpunten zou toenemen. Na 2010 zouden de verschillen nog oplopen: uiteindelijk zou de afhankelijkheidsgraad van de 65-plussers in 2050 in Vlaanderen 49 pct. bereiken, tegen 43 pct. in Wallonië en slechts 33 pct. in Brussel. Het aan het einde van de prognoseperiode in Vlaanderen verwachte peil zou derhalve gelijk zijn aan het niveau dat wordt verwacht voor de Europese Unie als geheel, waar - net als in België - ook grote interne verschillen te voorzien zijn. De situatie zal nog zorgelijker zijn in Griekenland, Spanje en Italië, waar de afhankelijkheidsgraad bijna of meer dan 60 pct. zal belopen. In Luxemburg, Denemarken en Ierland, daarentegen, zou die ratio niet hoger oplopen dan 40 pct.

Grafiek 27 - Afhankelijkheidsgraad in de Europese Unie in 2000 en 2050

(aantal personen ouder dan 65 jaar, uitgedrukt in procenten van de bevolking op arbeidsleeftijd)

Bronnen: Eurostat, NIS.

1.3. Gevolgen van de vergrijzing van de bevolking op het gebied van beroepsbevolking en