• No results found

De grote types van sociale-zekerheidsmodellen

5. D E ERVARINGEN IN HET BUITENLAND

5.1. De grote types van sociale-zekerheidsmodellen

De sociale-zekerheidsmodellen verschillen van elkaar op tal van vlakken, zoals de voorwaarden om in aanmerking te komen, de gedekte risico's, de generositeit van de uitkeringen, de governancelogica, de aard en de omvang van de aangeboden diensten en de wijze van financiering. Naarmate de voorrang wordt gegeven aan de ene of een andere dimensie kan een andere typologie worden opgesteld.

De meest voorkomende typologie, geïnspireerd op die van Esping-Anderson (1990), onderscheidt drie belangrijke socialezekerheidsstelsels in Europa: het 'continentaal-Europese' model, het 'Scandinavische' model en het 'Angelsaksische' model. Binnen het continentaal-Europese model onderscheiden sommige auteurs nog de deelgroep die gevormd wordt door de landen van Zuid-Europa, waar de gezinsstructuur nog iets traditioneler is. De logica's en specifieke soorten instrumenten zijn weergegeven in de tabel hierna.

Tabel 46 - Typologie van de sociale-zekerheidsstelsels

Drie verschillende logica's

Geografische situatie Continentaal-

Europees Angelsaksisch Scandinavisch

Historische referentie Bismarck Beveridge Beveridge

Doelstellingen Behoud van het

inkomen van de werkenden

Minder armoede en werkloosheid

Een inkomen voor iedereen, een meer egalitaire herverdeling

Werkingsprincipes Contributiviteit Selectiviteit Universaliteit

Technieken Sociale verzekering Doelgroepbepaling Herverdeling

Vier verschillende soorten instrumenten

Toegangswijze Statuut, beroep Behoeften, armoede Staatsburgerschap, woonplaats

Structuur van de uitkeringen Evenredig (gekoppeld aan het

arbeidsinkomen)

Inkomensafhankelijk Forfaitair

Financieringsmechanisme Bijdragen op grond van het arbeidsinkomen

Belastingopbrengsten Belastingopbrengsten

Beheer, controle, beslissing Sociale partners en Staat

Centrale Staat Verschillende overheidsniveaus

Het Scandinavische stelsel is een universeel stelsel: de rechten zijn toegankelijk voor iedereen op grond van staatsburgerschap. De uitkeringen zijn voornamelijk gefinancierd door middel van belastingopbrengsten. Het stelsel biedt een uitgebreid gamma van sociale diensten aan. Het verzekert voor iedereen een hoog uitkeringsniveau, maar in ruil daarvoor wordt enige wederkerigheid verwacht vanwege de uitkeringsgerechtigden. Dat is de gehele filosofie achter de activering van sociale uitkeringen, waarin Denemarken een voorbeeldfunctie heeft. De sociale partners en de Staat spelen er een belangrijke rol.

In het Angelsaksische stelsel hangt de inkomensverdeling hoofdzakelijk af van economische factoren. Tal van risico's die in andere stelsels als sociaal worden beschouwd, worden hier gedekt door privé- verzekeringen. Het aanbod van sociale diensten is beperkt en onderworpen aan inkomensvoorwaarden, die soms stigmatiserend zijn. Het collectieve gedeelte van de sociale zekerheid wordt gefinancierd door belastingopbrengsten.

In het zogenaamde continentaal-Europese stelsel hangt de uitkeringsgerechtigheid af van het beroepsstatuut. Het stelsel wordt hoofdzakelijk gefinancierd door sociale bijdragen die berekend zijn op de lonen. De governance berust bij de sociale partners, die in samenwerking met de Staat de coördinatie en de sturing van het stelsel waarborgen.

De sociale-zekerheidsstelsels maken voortdurend ontwikkelingen door. De groeiende internationalisering, de vergrijzing van de bevolking, de desindustrialisering of de maatschappelijke evoluties (gelijkheid van de vrouw, nieuwe samenlevingsvormen, ...) zijn allemaal veranderingen die de in het verleden ontworpen sociale-zekerheidsstelsels op de proef stellen. Elk stelsel, afhankelijk van de kenmerken ervan, wordt op een andere manier door die veranderingen geraakt.

Het Angelsaksische stelsel ondervindt wellicht het minste de druk tot hervorming. De stijging van het aantal precaire banen, de toegenomen armoede, alsook bepaalde problemen met betrekking tot de toegang tot opleiding leiden echter tot een maatschappij waarin sommige kwetsbare groepen meer en meer worden uitgesloten.

Terwijl de dualisering van de maatschappij duidelijk zichtbaar is in het Angelsaksische stelsel, schuilt de grootste zwakte van het zogenaamde continentaal-Europese stelsel in de jobcreatie en de arbeidsmarkt. De wijze waarop dit stelsel wordt gefinancierd, weegt door op de arbeidskosten, wat de uitsluiting van de minst productieve werknemers met zich kan meebrengen. Sommigen vrezen voor een 'productiviteitsspiraal' waarin het steeds kleiner aantal werkenden de steeds groter wordende groep inactieven moet onderhouden. Dat fenomeen wordt nog meer versterkt door het tekort aan diensten voor gezinshulp, in tegenstelling tot het Scandinavische model, die tot een grotere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt zouden kunnen leiden.

Tot op heden blijkt het Scandinavische model het sterkst aanpasbaar, terwijl tegelijkertijd een bevredigend niveau van sociale rechtvaardigheid gehandhaafd wordt. Wegens het belang van de diensten in natura die aangeboden worden door de Scandinavische welvaartsstaat zijn de gezinnen ontlast van een groot aantal taken, wat de hoge werkgelegenheidsgraden voor beide geslachten en voor alle leeftijdsgroepen gedeeltelijk verklaart. Nochtans ondervindt het Scandinavische model druk als gevolg van de strengere belasting- en begrotingsverplichtingen opgelegd door Europa en een grotere politieke weerstand tegen de verhoging van de fiscaliteit.

De hervorming van de sociale zekerheid is een moeilijke maar noodzakelijke taak. We hebben gezien dat hoewel alle Europese landen voor dezelfde uitdagingen staan, het hervormingsproces er in elk land anders zal moeten uitzien doordat er meerdere sociale-zekerheidsmodellen zijn. Voor een succesvolle aanpassing aan de veranderingen moeten vooral de wisselwerkingen tussen het sociale-zekerheidsstelsel en de arbeidsmarkt worden herdacht.

Het Belgische stelsel, dat relatief gecentraliseerd blijft in vergelijking met de zeer gefragmenteerde stelsels zoals in Frankrijk, waar meerdere particuliere stelsels naast elkaar bestaan, en dat op een consensustraditie berust, heeft ontwijfelbare troeven in handen om het hoofd te bieden aan die noodzakelijke veranderingen en toch het niveau van sociale bescherming voor iedereen hoog te kunnen houden.

Doorheen de verwezenlijkte hervormingen worden de Europese modellen, die in het verleden al van elkaar verschilden, nog meer hybridisch. Er lijkt zich een zekere convergentie af te tekenen naar een nieuw Europees sociale-zekerheidsmodel, dat verder gaat dan een eenvoudig stelsel met minimale bescherming.

Wij gaan nu dieper in op de wijze waarop sommige voorbeeldlanden (Zweden, Denemarken, Finland, Italië, Nederland en Frankrijk) hun einde-loopbaanbeleid in die context hebben aangepast. Wij zullen niet alleen oog hebben voor de hervormingen binnen de pensioensector en de veranderingen aangebracht binnen de andere uittredingsvoorzieningen, maar ook voor specifieke maatregelen ten voordele van oudere werkenden. De uiteenzetting van die verschillende handelwijzen kan van pas komen tijdens het Belgisch debat.