• No results found

Overzicht archiefgegevens over vroegere vegetatie NR GEBIEDSNAAM

1 Aamsveen 2 Achter de Voort 3 Agelerbroek 4 Hunenborg 5 Voltherbroek 6 Bergvennen 8 Beuninger Achterheide 9 Beuninger Achterveld 10 Punthuizen 11 Stroothuizen 12 De Borkeld en Elzenerveld 13 Buurserzand 14 Molterheurne 15 Eerde 16 Egheria/Elfterheurne 17 Engbertsdijkvenen 18 Enterveen 19 Fayersheide 20 Handijksmeeden 21 Gammelkeveld 22 Gravenbos NR GEBIEDSNAAM 23 Grevenmaat 26 Haagse bos 27 Haarlergrafveld 28 Hazelbekke 29 Hengelvelde, De Scholte 30 Hoge Venterink 31 Kloppersblok 32 Kuipersberg 33 Lemelerberg 34 Lemselermaten 35 Lindermaten 36 Mokkelengoor 37 Mosbeek 38 Ommer boswachterij 39 Reutum 40 Roderveld 41 Rossumermeden 42 Schiphorst moerasterrein 44 Smalenbroek 45 Smoddebos 46 Snakenburgerheide NR GEBIEDSNAAM 47 Springendal 48 Stroomesch 49 Vassergrafveld en -hei 50 De Wildernis 51 Witte veen 52 Friezenberg

1 Aamsveen

Het Aamsveen is een hoogveencomplex even ten zuidoosten van Enschede. Het is een restant van een veel groter hoogveen dat zich tot ver over de grens uitstrekte, tot tezamen duizenden hectaren in Westfalen en Overijssel. Verreweg het grootste gedeelte daarvan lag in Duitsland. In 1956 was het Nederlandse aandeel zo’n 120 à 150 ha groot (Keizer, 1956). In het hoogveen ontspringt, ongeveer aan de rijksgrens, de Glanerbeek. De beek loopt naar het noordoosten, via Glanerbrug naar de Dinkel ten zuiden van Losser. De beek vertoont enkele zeer fraaie meanders, die verschillende geologisch interessante lagen aansnijden (GEA-werkgroep, 1975). De beek had oorspronkelijk zijn voornaamste voeding uit kwel vanuit Duitsland, en voerde daarom weinig van het voor het hoogveen belangrijke water af. Sinds die kwelstromen in Duitsland waren afgetapt is het peil van de Glanerbeek belangrijk lager, en hebben de watergangen meer of minder invloed op de waterhuishouding van het Aamsveen (Anonymusb).

Tot in de zestiger jaren werd er turf gewonnen, waarbij de natuurlijke ruggen werden gebruikt voor het drogen van de turf, en de plassen vrijwel direct weer hoogveengroei vertoonden (Rodnig et al., 1959). De concessies werden uitgegeven door Domeinen, die het hele gebied in eigendom had (met de bedoeling het in tijden van werkeloosheid te ontginnen als werkverschaffings-project) (Keizer, 1956).

Floristisch valt het gebied in drie delen uiteen: het hoogveen, de heide en de beek. Van de beek kan gezegd worden dat in de jaren ‘50 de begroeiing bijzonder ruig en ondoordringbaar was, met soorten als Sleedoorn, Vuilboom, wilgen en andere struiken (Keizer, 1956). Langs de beek lagen vochtige graslanden, met soorten als Bosrus (Juncus acutioflorus), Biezenknoppen, Kale jonker en Sterzegge. Ook vertegenwoordigers van voedselrijke omstandigheden als Moerasspirea, Koninginnekruid en Valeriaan werden hier aangetroffen. Iets verder van de beek volgde een vochtige, matig voedselrijke zone met grasland-soorten als Pijpestrootje, Blauwe knoop, Kleine valeriaan en de Breedbladige orchis. Daarna volgden de heischrale graslanden op de hogere gedeelten, die als vrij soortenrijk werden beschreven. Hierin stonden graslandsoorten als Pijpestrootje, maar ook soorten van de natte heide als Dopheide, Klokjesgentiaan en Welriekende nachtorchis. Op de hoogste stukken was een droge heide aanwezig, waarvan soorten als Stekelbrem, Valkruid en Gevlekte orchis, en droogteminnaars als Schapengras en Bochtige smele genoemd worden. Daar waar waterstagnatie plaats vond was de heide natter (soorten als Veenbies, Veenpluis en Blauwe zegge), waarin ook de overgang naar het hoogveen werd gemaakt gezien het voorkomen van Sphagnum soorten.

Dit hoogveen kende verschillende vegetatie-typen: op de onvergraven stukken, die sterk waren uitgedroogd, kwam een vochtige struikheidegemeenschap voor met Struikheide, Dopheide, Lavendelheide, Pijpestrootje, Eenarig wollegras en Veenpluis (Anonymusa). Daarnaast waren er vergraven terreinen, en afhankelijk van de diepte

van afgraven en de nabijheid van in cultuur gebrachte gebieden waren ze meer of minder soortenrijk. Aan de oostzijde van de beek bevonden zich relatief diepe veenputten, waar hernieuwde veenvorming plaatsvond. Hierin waren soorten als Veenpluis, Eenarig wollegras maar vooral Waterveenmos (Sphagnum cuspidatum) belangrijk. In de meer oppervlakkig vergraven gedeelten kwamen naast de soorten van de veenputten ook Lavendelheide, Snavelzegge en Ronde zonnedauw voor. Op afgeplagde stukken waren Snavelbies en de daarbij behorende soorten als Kleine

106 Alterra-rapport 801

zonnedauw en Moeraswolfsklauw te vinden. Op de hoogste delen van het afgegraven veen trad Struikheide op samen met Rode en Blauwe bosbes, Berk, Wilg, Vuilboom, Lijsterbes e.d.

De vegetaties van de westelijke uitlopers van het Aamsveen waren floristisch het meest waardevol. Omdat de veenpakketten dunner worden was de overgang van heide- naar beekdallandschap bijzonder fraai. Er was hier een hogere soortenrijkdom, en er was een neiging tot dichtgroeien met bos. Met behulp van lichte beweiding of gecontroleerd branden werd dit voorkomen, hetgeen resulteerde in een gevarieerd landschap. En daarmee komen we terug bij de beek, die in de winter de laagste delen onder water zette, hetgeen tot gevolg had dat hier Water-aardbei, Schildvrucht- ereprijs en Waternavel naast Kruipend struisgras en Pijpestrootje voorkwamen (Rodnig et al., 1959; TWN, 1960).

Literatuur

Anonymusa, z.j. (vóór 1959), - Natuurwaardebeschrijving Aamsveen, Staatsbosbeheer

Anonymusb, z.j. (na 1992), - Waterkarakterbeschrijving plas Aamsveen, Préconcept

Waterschap Regge en Dinkel

Twentse Werkgroep voor Natuurbescherming (TWN), 1960, - Het Aamsveen, onvervangbaar natuurterrein. Natuurhistorisch Museum, Enschede

Gea werkgroep, 1975. – Gea projecten in Overijssel: Glanerbeekdal. RIN, afdeling Geografie Keizer, J.W., 1956, - Het Aamsveen, een der hoogveengebieden aan de oostgrens. De Levende Natuur 59/8: 175 – 178

Rodnig, Bol, Faber, C.C. van Leeuwen en H. Gaasenbeek, 1959. – Inventarisatierapport Aamsveen. Staatsbosbeheer

2 Achter de Voort

Achter de Voort is een boscomplex langs het Kanaal Almelo – Nordhorn, ± 3km ten zuiden van Ootmarsum. Het was een loofhoutcomplex van grote natuurweten- schappelijke waarde, waarin verschillende bostypen waren vertegenwoordigd. Fraai ontwikkeld kwamen hier o.a. voor het vochtige en het drassige Eiken-Haagbeuken bos, met talrijke zeldzame plantesoorten, zoals Slanke sleutelbloem, Boswederik, Heelkruid en Eenbes (Anonymusa, C.K., 1954). In de kruidlaag werden 27 soorten

aangetroffen, waaronder Gulden boterbloem, Heksenkruid, Eenbes en Slanke sleutelbloem (Doing Kraft, 1955). Volgens een uitgebreid inventarisatierapport van 1960, waarin 11 opnamen van nat naar droog worden beschreven, werden in de kruidlaag met name in de nattere gebieden en langs het kanaal de grootste variatie aan soorten aangetroffen (32, 31, 35 en 38 soorten per opname), waarin de bovengenoemde bijzondere soorten voorkwamen. Desalniettemin werd gesteld dat “door de invloed van het kanaal de bodem natter is geworden, hetgeen de vegetatie niet ten goede is gekomen” (Gaasenbeek, 1961).

Literatuur

Anonymusa, z.j., - Natuurwaardebeschrijving Achter de Voort en Loumanskamp,

Staatsbosbeheer

Anonymusb, 2000 – Bijlage 3: Bodemprofielbeschrijvingen. Kiwa-rapport

C.K. 1954, - Gebiedsbeschrijving t.b.v. ruilverkaveling Ageler Esch, Staatsbosbeheer Doing Kraft, H., 1955. – Inventarisatierapport Achter de Voort, Staatsbosbeheer. Gaasenbeek, H., 1961. - Inventarisatierapport Achter de Voort, Staatsbosbeheer. N.J.N., 1957, - Soortenlijsten planten en vogels Achter de Voort en Loumanskamp, Staatsbosbeheer