• No results found

Haaksbergerveen en Langelose Veen (24,25) (buiten grenzen waterschap) 24 Haaksbergerveen

Bijlage 9 Beschrijving transect Hazelbekke

1 Algemeen

Het natuurgebied ‘Hazelbekke’ ligt aan de oostrand van de stuwwal van Ootmarsum en omvat onder meer een diep ingesneden zogenaamde ‘rietebeek’, de Hazelbeek, die hier ontspringt. Met uitzondering van het brongebied is het dal van de Hazelbeek begroeid met Elzenbos. Dwars op het dal is in zuid-noord richting een transect uitgezet (figuur1). Meer naar het westen liggen enkele natte lagere gebieden met bossen en hooilanden, die echter niet zijn onderzocht (het transect eindigt bij het begin van deze laagte).

Figuur 1 Hoogteligging onderzoeksgebied variërend van ruim 52 m (wit, links) tot ruim 68 m. +NAP (zwart, rechts).

In het transect zijn op 7 plekken boringen uitgevoerd. Per boring zijn de volgende gegevens verzameld:

- beschrijving bodemopbouw en aanwezigheid hydromorfe kenmerken - veldschatting GHG en GLG voor huidige en referentiesituatie - pH op een aantal diepten (mbv van pH-papiertjes)

- aanwezigheid vrije kalk (druppelen met zoutzuur) - grondwaterstand tijdens veldwerk

- grondwatersamenstelling (laboratoriumbepaling op basis van watermonster) - beknopte vegetatiebeschrijving

176 Alterra-rapport 801

In het dal zelf zijn nog enkele aanvullende boringen uitgevoerd om het grondwaterstandsverloop nauwkeuriger te kunnen bepalen.

In de volgende paragrafen wordt een beschrijving gegeven van het transect. Voor de interpretatie van de aangetroffen bodempatronen is gebruik gemaakt van de geologische beschrijving van Ebbers en van het Loo (1992) en van Rijnders en Hofstede (1981).

2 Geologie en bodem

De stuwwal van Ootmarsum is gevormd in de voorlaatste ijstijd (Saalien) en bestaat voor een belangrijk deel uit gestuwde tertiaire klei. In een latere fase van de ijstijd werd de stuwwal ‘overreden’ door een nieuwe ijsstroom die de stuwwal heeft gladgeschoren en bedekt met een laag keileem. In de volgende ijstijd (Weichselien) trad een sterke erosie op waarbij onder meer het dal van de Hazelbeek werd uitgesleten. In het laat-glaciaal is op de keileem lokaal nog dekzand afgezet. In het transect zijn deze afzettingen goed herkenbaar. Het beekdal is deels opgevuld met verspoelde keileem en dekzand, die echter slecht te onderscheiden is van de niet verspoelde keileem. Onderin deze laag komen grindrijke afzettingen voor. Bovenop het verspoelde materiaal ligt een dunne veenlaag (ca 1 dm). Het veen is echter zeer slap (derrie-achtig) en heeft geen herkenbare structuur. Het lijkt zeker niet op het veen dat volgens Beernink (1924) hier ‘trilde als een spiraalveren matras’.

De bodem op de stuwwal aan het begin van het transect is een gooreerdgrond met een matig dikke minerale eerdlaag (pZn23). Deze is ontwikkeld in sterk lemig, zeer fijn keizand dat op 190 cm – mv. overgaat in tertiaire klei. Het tweede punt ligt langs de bovenrand van het beekdal en is ontwikkeld in glauconiethoudende tertiaire klei die hier aangesneden is. Hierop komt een dun laagje veraard veen voor. De bodemeenheid is een tertiaire kleigrond (KT). Deze zijn niet verder onderverdeeld. De omgeving van het boorpunt was tijdens de opname in november 2002 erg nat. Hier treedt waarschijnlijk grondwater uit. Het voorkomen van roest tot 200 cm – mv. wijst echter ook op diepere grondwaterstanden in de zomer. Dit is het enige profiel waar kalk is aangetroffen. Vanaf 120 cm – mv. komt kalkhoudend materiaal voor, vanaf 200 cm is het kalkrijk. Profiel 3 is ontwikkeld in verspoelde keileem met een zanddekje (zKX). Dit is een dalopvulling die vanaf 90 cm – mv. overgaat in de tertiaire ondergrond. Bovenin het profiel komt een dunne, drabbige moerige laag voor. Het vierde profiel bevindt zich op de noordelijke flank van het dal en bestaat tot 150 cm – mv. geheel uit een dalopvulling van verspoeld keizand met grind. Hierin komt een 10 cm dikke Ah-horizont voor, waardoor het profiel tot de vlakvaaggronden (Zn23) gerekend wordt. Het grondwater kwam hier hoog in het profiel, waardoor het zwak lemige keizand moeilijk uit te boren is. Tot 150 cm – mv. is roest aangetroffen, hetgeen wijst op diepere grondwaterstanden in de zomer. De profielen 5 en 6 liggen beide op een stuwwalplateau tussen het beekdal en de laagte in het noorden. Hier komen bruine enkeerdgronden (bEZ23) voor die ontwikkeld zijn is zeer sterk lemig dekzand en keizand. Tussen 100 en 140 cm gaat dit over in keileem. In punt 5 kwam vanaf 210 cm – mv. tertiaire klei voor. Het laatste punt, aan het begin van de laagte bestaat tot 130 cm – mv. uit keileem en keizand en daaronder uit tertiaire klei. Hierin is een 15 cm dikke minerale eerdlaag ontwikkeld.

Figuur 2 Overzicht Hazelbekke met ligging transect.

Figuur 3 Dwarsprofiel in noord-zuid richting aan de hand van het transect. Aangegeven zijn grondsoort, bodem- pH, ontkalkingsdiepte en grondwaterstanden ten tijde van het veldwerk.

0 100 200 300 400 500 600 700 800 0 50 100 150 200 250 300 7 6 5 4 3 2 1 Hazelbeek N Z 6.0 5.0 4.5 4.5 5.5 7.5 7.0 3.5 4.0 4.0 4.0 4.0 4.5 4.5 5.0 4.0 grind tertiare klei keileem dekzand Hazelbekke x ontkalkingsdiepte x ? ? 5.0 3.0 4.0

colluviaal zand / leem veen maisakker grasland Elzenbos grasland nat hooiland

178 Alterra-rapport 801

De vegetatie ter plekke was vrij open, hetgeen doet vermoeden dat het profiel recent is afgeplagd. De bovengrond is roestig, met een ijzerrijke laag van 40 tot 60 cm – mv. Dit wijst op duidelijke kwelstroom vanaf het aangrenzende plateau.

3 Vegetatie

Ter plekke van het transect is het beekdal begroeid met Elzen met een soortenarme ondergroei van Brandnetel, Ruw beemdgras en Robertskruid. Langs de beek komen ook Bittere veldkers en Kleine watereppe voor. Iets oostelijker ontspringt de beek in een komvormige laagte die recent is afgeplagd en die door Lichthart en Piek (1975) wordt omschreven als een veldrusvegetatie rijk aan Rietorchissen en verder met Echte koekoeksbloem, Dotterbloem, Grote ratelaar en Moerasrolklaver. [recente informatie?]

Figuur 4 Elzenbos in het dal van de Hazelbeek Op de voorgrond door het midden stroomt de beek.

Aan de noordzijde eindigt het transect in een nat hooiland, dat gezien het open karakter van de begroeiing waarschijnlijk vrij recent is afgegraven of afgeplagd en nog een redelijk voedselrijk karakter heeft met naast niet meer goed herkenbare (want kort afgemaaide) Juncus-soorten soorten als Kruipende boterbloem, Hennegras en Kale jonker. Wat verder naar het westen (niet bezocht) liggen oudere soortenrijke natte hooilanden met volgens Lichthart en Piek soorten als Ronde zegge, Pluimzegge, Draadzegge, Breedbladige orchis, Moerasvaren, Dotterbloem en Bosbies.

Rond 1924 was voor zover uit de beschrijving van Beernink op te maken het beekdal van de Hazelbeek nog open van structuur en kwamen alleen aan de rand elzen, eiken en berken voor. Genoemd worden soorten als Parnassia, Kale jonker, Bronkruid, Waternavel, Moerasviooltje, Kleine watereppe, Watereppe en Moeraszoutgras. Door Westhoff (in Westhoff en Jansen 1990) worden Parnassia en Moeraszoutgras niet meer genoemd. Wel worden voor de bronplek nog Draadrus, en voor het beekdal zelf nog Grote keverorchis en Brede orchis genoemd.

0 100 200 300 400 500 600 700 800 0 50 100 150 200 250 300 7 6 5 4 3 2 1 Hazelbeek GHGref GHGact GLGref GLGact

Figuur 5 Overzicht grondwaterstand tijdens veldwerk en geschatte referentiegrondwaterstanden

4 Hydrologie en zuurgraad

In figuur 5 wordt een overzicht gegeven van de grondwaterstand tijdens het veldwerk en de op grond van bodemkenmerken en aanvullende kenmerken geschatte referentie-grondwaterstanden. De GHG is door de aanwezigheid van roest goed in te schatten. De GLG is echter veel lastiger te bepalen omdat er sprake is van een zeer geleidelijke overgang waarbij tot diep in het profiel nog roestvlekken te vinden zijn. Dit heeft deels te maken met het lemige karakter van de ondergrond: door de grote capillaire opstijging en de geringe bergingscapaciteit kan de grondwaterstand in droge zomers zeer diep weg zakken. In de zuidelijke maïsakker (punt 1) is de situatie nog complexer omdat hier vanaf een diepte van twee meter de hoeveelheid roest juist weer toeneemt. Mogelijk is hier vanaf enig moment in het voorjaar sprake van schijngrondwaterspiegels waarbij boven de kleilaag grondwater oppervlakkig afstroomt naar het dal en onderin de kleilaag het water naar onderen wegzijgt. Van een freatische grondwaterstand is daarbij geen sprake meer omdat er meerdere punten in het profiel vochtspanningen gelijk aan de atmosferische druk kunnen optreden.

De grondwaterstanden zijn ten opzichte van het verleden mogelijk iets gedaald, maar de daling is zeer gering (minder dan 2 dm).

In het grootste deel van het transect is de bodem tot op grote diepte ontkalkt en is de bodem zuur, met pH-waarden rond de 4 (in de maïsakker door bekalking in de bovengrond iets hoger). Alleen in het beekdal zelf is de ondergrond nog kalkhoudend en is sprake van neutrale pH’s (rond de 7).

In het noordelijke deel van het transect is het grondwater van regenwaterkomst. Het is zacht en tamelijk zuur water (tabel 3). In het beekdal van de Hazelbeek is sprake van toestroming van tamelijk hard water met een hoge pH. Naast bicarbonaat is echter vrij veel chloride en sulfaat aanwezig, die wijst op verontreiniging vanuit de aangrenzende maïsakker. Bij de punten 2 en 3 was tijdens de monstername een duidelijke ‘rotte eieren’ lucht te ruiken, duidend op de anaërobe afbraak van organisch materiaal (rotting) gepaard gaande met de vorming van waterstofsulfide. Meest waarschijnlijke oorzaak is dat het aanwezige organische materiaal wordt afgebroken onder invloed van nitraat en sulfaat die met het lokale grondwater worden aangevoerd (en die bij afwezigheid van zuurstof fungeren als oxidatoren). Of ook de slappe, derrie-achtige structuur van de bodem hieraan ook kan worden geweten is onzeker. Westhof geeft voor het in 1944 iets benedenstrooms gelegen elzenbos ook de aanduiding “Quellflur, dikke zwarte brei waar je in wegzakt’.

Tabel 3 Analyseresultaten grondwatermonsters

Punt Ec pH K Na Ca Cl SO4 HCO3

[uS] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l] [mg/l]

Punt 01 319.0 7.7 14.3 7.8 32.9 21.1 52.1 22.2

Punt 02 385.0 8.5 7.2 14.2 62.4 21.9 64.7 126.5

180 Alterra-rapport 801 Punt 03 663.0 8.4 4.9 11.6 136.5 36.7 246.1 102.9 Punt 04 331.0 4.5 3.3 8.7 41.4 10.8 25.9 0.0 Punt 05 92.2 5.7 0.2 2.9 10.1 3.0 17.7 0.6 Punt 06 84.6 6.6 0.0 2.9 5.7 2.2 12.7 8.2 Punt 07 221.0 5.1 3.0 11.7 13.5 15.5 65.2 0.6

5 Conclusies over veranderingen in waterhuishouding

Op grond van de transectgegevens kan worden geconcludeerd dat de grondwaterstand niet of slechts in geringe mate is gedaald. Wel heeft de toestroming van nitraat- en sulfaatrijk water van de hogergelegen gronden waarschijnlijk geleid tot de (anaërobe) afbraak van veen en een sterke eutrofiëring van de bodem.

6 Literatuur

Bernink, J.B. 1924. Ook nog Twente. Twentsch Dagblad Tubantia en Enschedé. 3e

blad van vrijdag 13 sept 1924.

Coops, A., M. van Oosten, W, Vervoort, J. Wilcke en V. Westhoff. Excursie-rapport Hazelbekke, 15 mei 1964.

Ebbers, G. en H. van het Loo, 1992. Bodemkaart van Nederland 1:50.000. Toelichting bij kaartblad 28 Oost – 29 Almelo-Denekamp.

Lichthart R.H. en H. Piek, 1975. Beheersrichtlijnen Hazelbekke. Vereniging voor Natuurmonumenten, ’s Graveland,

Rijnders, Hans en Peter Hofstede, 1981. Inventarisatie en beheer van het Hazelbekke. Verslag afstudeeropdracht, HBCS Velp.

Westhoff, V. en A.J.M. Jansen, 1990. Vegetatiegegevens uit de jaren veertig van noordoost-twente.