• No results found

HOOFDSTUK 3 ROL VAN DE NOTARIS BIJ EEUWIGDUREND OPSTALRECHT VOOR VOLUMEBOUW

3. Overdracht van het eeuwigdurend opstalrecht

179. De opstalhouder heeft de bevoegdheid om het opstalrecht te vervreemden. In beginsel is de opstalhouder niet gehouden de toestemming van de grondeigenaar te verkrijgen of hem hiervan op de hoogte te brengen. Wanneer in de vestigingsakte dus niets wordt bepaald omtrent de overdracht van het eeuwigdurend opstalrecht, dan mag ervan worden uitgegaan dat de opstalhouder over deze bevoegdheden beschikt252.

249 N. CARETTE, “Principe (art. 1165 B.W.) relativiteit en tegenwerpbaarheid”, in E. DIRIX en A. VAN OEVELEN (eds.), Bijzondere

overeenkomsten. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2007, losbl., 7; S.

DEMEYERE, “Erfpachtrecht vestigen: wat met canonverplichting?”, De Juristenkrant 2016, afl. 323, 16.

250 N. CARETTE en S.SNAET, “Gewijzigd appartementsrecht: impact op statuten en overdracht kavel”, Not.Fisc.M. 2019, (174) 177. 251 V. SAGAERT, “Het goederenrecht als open systeem van verbintenissen? Poging tot een nieuwe kwalificatie van de vermogensrechten”, TPR 2005, 1013;

62

3.4.1 Overdracht van schuldvordering

180. Bij overdracht van het eeuwigdurend opstalrecht is het de bedoeling dat de nieuwe opstalhouder in de rechten en verplichtingen van de oorspronkelijke opstalhouder treedt. Dit is belangrijk voor de goede werking van het meervoudig grondgebruik.

181. Echter, indien de opstalhouder samen met zijn opstalrecht ook vorderingsrechten ten opzichte van de grondeigenaar mee overdraagt, bepaalt het artikel 3:6 NBW dat de titularis van het zakelijk gebruiksrecht (oorspronkelijke opstalhouder) hoofdelijk gehouden blijft met de overnemer (nieuwe opstalhouder) voor de persoonlijke verbintenissen die de tegenprestatie voor de vestiging van dit recht vormen en na de overdracht opeisbaar zijn (bijvoorbeeld de betaling van het solarium). Voor de verbintenissen die eerder opeisbaar worden, is uiteraard de overdrager (oorspronkelijke opstalhouder) als enige gehouden.

Dit artikel is van aanvullend recht, bijgevolg kunnen de partijen ervan afwijken in de vestigingsakte. Dit valt echter af te raden, omdat de overdracht van schuld zonder toestemming van de schuldeiser (grondeigenaar) tot gevolg kan hebben dat een schuldenaar (oorspronkelijke opstalhouder) zich van zijn schulden kan ontdoen en de schuldeiser kan opzadelen met een minder solvabele debiteur253.

Het is daarom aangewezen om van de akte van overdracht, een driepartijenovereenkomst te maken waarin zowel de overdrager als de overnemer en de grondeigenaar partij zijn. In de overeenkomst worden alle rechten en verplichtingen overgedragen aan de overnemer (nieuwe opstalhouder), de grondeigenaar geeft toestemming betreffende de overdracht en ontslaat vervolgens de overdrager (oorspronkelijke opstalhouder) van zijn persoonlijke verbintenissen (zoals betaling van het solarium).

Op die manier kan de grondeigenaar zelf de solvabiliteit van de nieuwe opstalhouder beoordelen en vervolgens beslissen of hij de overdragende opstalhouder ontslaat van zijn hoofdelijkheid.

Deze wijze van overdracht vereist dan wel de toestemming van drie partijen, maar biedt de meeste rechtszekerheid aan de partijen.

3.4.2 Kwalitatieve werking van verbintenissen?

182. Voor er sprake was van een nieuw Burgerlijk Wetboek en meer bepaald van artikel 3:6 NBW, bestond er onenigheid in de rechtsleer omtrent het al dan niet gebonden zijn van de nieuwe opstalhouder (derde) door verbintenissen tussen de oorspronkelijke opstalhouder (schuldenaar) en de grondeigenaar (schuldeiser) in het kader van een zakenrechtelijke verhouding.

253 Om die reden staat het Belgische recht afwijzend tegenover schuldoverdracht (Cass. 26 september 2003, Pas. 2003, 1487;

63 Het relevante artikel 1690 OBW moest in acht worden genomen om de overdracht aan de grondeigenaar tegenwerpelijk te maken. De overdracht of de vervreemding ontsloeg de schuldenaar (oorspronkelijke opstalhouder) niet van zijn persoonlijke verbintenisrechtelijke relatie met de schuldeiser (grondeigenaar), die van de oorspronkelijke opstalhouder betaling van de periodieke vergoeding (solarium) kon blijven eisen254. Overdracht van schuld was eigenlijk niet mogelijk zonder akkoord van de schuldeiser.

183. Nochtans bestond een strekking in de rechtsleer die van oordeel was dat verbintenissen in het kader van een zakenrechtelijke verhouding (met name tussen grondeigenaar en opstalhouder) kwalitatief waren255. Met andere woorden dat de verbintenis wordt gekoppeld aan een hoedanigheid met betrekking tot een goed, zodat de schuld ook overgaat op rechtsopvolgers onder bijzondere titel van een schuldenaar. Daarbij bestond wel discussie over het al dan niet volmaakt karakter van de kwalitatieve verbintenis. Met andere woorden of de overdragende opstalhouder al dan niet bevrijd was van zijn schuld.

Om de verbintenissen en verplichtingen van de opstalhouders permanent afdwingbaar te maken, konden deze, onder meer volgens TIMMERMANS256, in de akte worden opgenomen als kwalitatief werkende opstalverhoudingen. Daarbij zou dan vermeld worden dat latere rechtsverkrijgers propter rem257kwalitatief gebonden zijn door de in de akte vermelde rechten en plichten. Op die manier zou de nieuwe opstalhouder gehouden zijn de in de akte vervatte regels na te komen. Bovendien zou de nieuwe opstalhouder, wanneer hij opnieuw het recht zou vervreemden, een vergelijkbare doorgeefplicht aan zijn opvolger op zich nemen. TIMMERMANS ging er dus vanuit dat de vergoedingsplicht een volmaakt kwalitatieve verbintenis was, waarbij de oorspronkelijke opstalhouder was bevrijd.

STORME258 en SAGAERT259 stelden dat hoewel dit toen niet uitdrukkelijk door de wet werd geregeld, impliciet uit meerdere regels kon worden afgeleid dat verbintenissen in het kader van een zakenrechtelijke verhouding (met name tussen grondeigenaar en opstalhouder) kwalitatief zijn. Volgens STORME aanvaardt de rechtspraak meer bepaald het kwalitatief karakter van verbintenissen die uit hun aard inherent worden geacht aan het zakelijk recht. Dit was volgens STORME en SAGAERT zeker het geval voor de verplichting van de opstalhouder om een vergoeding (solarium) te betalen. Deze verplichting wordt bij de vestiging van het

254 H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1953, 598 nr. 704; A. VAN OEVELEN, “Actuele ontwikkelingen inzake het recht van erfpacht en het recht van opstal” in X., Het Zakenrecht absoluut niet een rustig bezit.

XVIII° Postuniversitaire cyclus Willy Delva 1991-1992, Antwerpen, Kluwer, 1992, 331.

255 M.E. STORME, Verbintenissenrecht, 2018, 124, www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/recyclageverbintenissenrecht.pdf; V.SAGAERT, “Het goederenrecht als open systeem van verbintenissen? Poging tot een nieuwe kwalificatie van de vermogensrechten, TPR 2005, (983) 1004-1009.

256 R. TIMMERMANS, “Horizontale splitsing in volumepercelen, het aantrekkende complement van appartementseigendom”, Not.Fisc.M. 2005, afl.7, (205) 214.

257 Dat de vordering en verplichting vastgehecht worden aan de hoedanigheid van houder van een bepaald zakelijk recht. 258 M.E. STORME, Verbintenissenrecht, 2018, 124, www.law.kuleuven.be/personal/mstorme/recyclageverbintenissenrecht.pdf. 259 V. SAGAERT, “Het goederenrecht als open systeem van verbintenissen? Poging tot een nieuwe kwalificatie van de vermogensrechten, TPR 2005, (983) 1004-1009.

64 recht bepaald en zou vanaf dan kwalitatief zijn, dit wil zeggen dat ze overgaat op de rechtsverkrijgers van de oorspronkelijke opstalhouder, althans voor de periode vanaf de overgang van dat recht.

Volgens CARETTE260 ging het standpunt dat het om een volmaakt kwalitatieve verbintenis zou gaan, te ver en zou de vergoedingsplicht een onvolmaakt kwalitatief karakter hebben. De oorspronkelijke opstalhouder zou op basis van de vestigingsakte gehouden blijven tot betaling van het solarium, tenzij hij daarvan door de grondeigenaar wordt ontslagen. Op die wijze zou het niet mogelijk zijn om de grondeigenaar zonder zijn toestemming een minder solvabele opstalhouder op te dringen. Wanneer het opstalrecht zou worden overgedragen, dan zou de nieuwe opstalhouder medeaansprakelijk zijn voor de periodieke vergoeding te rekenen vanaf het tijdstip van de overdracht. Werd de oorspronkelijke opstalhouder niet ontslagen van zijn verplichting tot betaling van het solarium dan zou hij samen met de nieuwe opstalhouder in solidum gehouden zijn tot betaling van de periodieke vergoeding261.

De opvatting die CARETTE verdedigt, leunt het dichtste aan bij wat de wetgever in artikel 3:6 NBW heeft bepaald.

184. Over de precieze gevolgen van de zakelijke werking langs de passiefzijde van een kwalitatieve verbintenis bestond dus geen eensgezindheid in de rechtsleer262. Zo was het onzeker of deze schuldoverdracht op de rechtsverkrijger onder bijzondere titel van rechtswege volmaakt was, met andere woorden of de overdrager door de overdracht werd bevrijd dan wel samen met de nieuwe opstalhouder gehouden bleef.

185. Doordat het nieuw goederenrecht hieromtrent een duidelijke regeling treft, is het dan ook vanzelfsprekend dat de notaris de meest rechtszekere weg kiest. Kwalitatieve verbintenissen worden tot op heden niet erkend in het Belgische recht. Zich beroepen op deze opvattingen, biedt dan ook geen rechtszekerheid aan de verschillende partijen.

186. In het kort: Indien de vestigingsakte geen specifieke regeling voorziet, zal de overdracht van het eeuwigdurend opstalrecht mogelijk zijn, maar zal de oorspronkelijke opstalhouder ingevolge artikel 3:6 NBW hoofdelijk gehouden blijven ten opzichte van de grondeigenaar voor de persoonlijke verbintenissen die als tegenprestatie voor de vestiging van het eeuwigdurend opstalrecht gelden en na de overdracht opeisbaar worden. De grondeigenaar kan de oorspronkelijke opstalhouder wel bevrijden van de deze

260 N. CARETTE, Erpacht en Opstal, Antwerpen, Intersentia, 2017, 103 en 40.

261 N. CARETTE, Erpacht en Opstal, Antwerpen, Intersentia, 2017, 41; V. SAGAERT, Goederenrecht, V in Beginselen van Belgisch

Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2013, 569, nr. 706.

262 V. SAGAERT, “Het goederenrecht als open systeem van verbintenissen? Poging tot een nieuwe kwalificatie van de vermogensrechten”, TPR 2005, (983) 1006, nr. 23.

65 hoofdelijkheid door tussen te komen in de akte tot overdracht van het eeuwigdurend opstalrecht en de overdrager te ontslaan van zijn verplichting tot betaling van het solarium.

66

BESLUIT

187. Voor het stapelen van eigendomsrechten waarbij het gaat om een complex en heterogeen onroerend geheel dat verschillende autonome volumes omvat, is de invoering van het eeuwigdurend opstalrecht uiteraard innoverend. Deze rechtsfiguur laat een optimaler en een meer gemengd grondgebruik toe buiten de hypothese van de appartementsmede-eigendom. Het dwingende regime bij de appartementsmede- eigendom dreigde immers de commercialisering van een project te bemoeilijken, waardoor deze rechtsfiguur zich niet voor elk bouwproject leent.

Ook andere alternatieve constructies die werden opgezet ter omzeiling van de maximumtermijn van het opstalrecht, volstonden niet. Deze constructies boden geen rechtszekerheid en praktijkjuristen kunnen zich natuurlijk niet permitteren om bouwprojecten te laten steunen op onzekere juridische fundamenten. Met de invoering van het eeuwigdurend opstalrecht voor volumebouw geeft de wetgever dan ook voor het eerst antwoord op de vraag van de praktijk naar een rechtszekere manier om een eeuwigdurende horizontale eigendomssplitsing door te voeren, zonder gebruik te moeten maken van de streng gereguleerde appartementsmede-eigendom.

188. De wetgever heeft met de invoering van één artikel in de wet het eeuwigdurend opstalrecht mogelijk gemaakt. De algemene bepalingen van het opstalrecht zijn slechts van aanvullend recht. Op die manier biedt de wetgever naast rechtszekerheid dus ook meer contractsvrijheid.

Maar, de grote flexibiliteit die partijen krijgen om bij het vestigen van een eeuwigdurend opstalrecht hun contractuele relatie volledig naar goeddunken te moduleren, is niet zonder gevaar. Wanneer de contractuele relatie niet goed of niet op voldoende wijze wordt geregeld zal de contractuele vrijheid mogelijks niet tot het gewenste effect (o.a. minder discussie) leiden. Dit laatste kan nieuwe obstakels creëren zoals geschillen en impasses. Om dit te vermijden is dus een omstandige contractuele regeling een noodzaak. Daarbij zal een grote rol weggelegd zijn voor de notaris.

De notaris zal in samenspraak met de partijen een zo volledig mogelijke regeling dienen uit te werken in de vestigingsakte, die de vorm zal aannemen van een basisakte. Hij zal de partijen moeten wijzen op zaken waar ze mogelijks niet aan hebben gedacht. De moeilijkheden en de onvolmaaktheden die zich voordeden/voordoen inzake de appartementsmede-eigendom, kunnen hierbij als voorbeeld dienen.

189. De opstalwet die in 2014 een eerste verduidelijking onderging, biedt door de integratie in het nieuw Burgerlijk Wetboek, een bijkomende rechtsfiguur. Doch deze biedt zeker niet voor elke situatie een oplossing. Zo kan geen eeuwigdurend opstalrecht worden gevestigd wanneer het louter en alleen woongelegenheid betreft. Er moeten immers meerdere volumes tot stand worden gebracht met onderscheiden functies.

67 In gevallen zoals uiteengezet onder randnummer 41 e.v. waarbij het enkel gaat om woonaangelegenheid, kan dus geen eeuwigdurend opstalrecht spelen. Desgevallend moeten de partijen nog steeds werken met erfdienstbaarheden van overbouw en steun of zal de notaris een appartementsmede-eigendom moeten creëren.

Deze keuze van de wetgever om het eeuwigdurend opstalrecht enkel in welbepaalde situaties van toepassing te verklaren, benadrukt opnieuw de taak/ rol van de notaris. Wanneer hij is aangesteld in een dossier, bijvoorbeeld betreffende een overdracht van een onroerend goed, moet hij nagaan of de constructie die wordt opgezet door middel van deze overdracht van (een deel van) een onroerend goed, geen juridische precaire situatie veroorzaakt. In dat geval moet hij de partijen wijzen op/waarschuwen voor deze situatie. Bovendien moet hij een rechtsfiguur adviseren die juridische zekerheid biedt aan de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen. Dit kan bijvoorbeeld een gedwongen mede-eigendom zijn of een erfdienstbaarheid van overbouw en steun waaraan een accessoir opstalrecht is gekoppeld dat eeuwigdurend is, maar evengoed een andere rechtsfiguur die beter aansluit bij de bedoeling van de partijen.

190. De duurbeperking werd voor één volledig nieuwe situatie, met name de volumebouw, opgeheven. De twee andere situaties van opstalrecht waarin geen duurbeperking wordt opgelegd, namelijk opstalrecht voor doeleinden van openbaar domein alsook accessoire opstalrechten gekoppeld aan een eeuwigdurend hoofdrecht, werden reeds aanvaard door rechtsleer en rechtspraak vóór de wettelijk verankering in het nieuw Burgerlijk Wetboek. Evenwel moet erop worden gewezen dat de wetgever bij de wettelijke verankering duidelijker had kunnen zijn op vlak van de voorwaarden bij de definitie van doeleinden voor openbaar domein. Zeker omtrent het einde van die doeleinden. Desaffectatie van de goederen zorgt ervoor dat niet meer wordt beantwoord aan het doeleinde van openbaar domein. Hierdoor wordt het recht voor herziening vatbaar en zal de maximumduur van 99 jaar in werking treden vanaf de desaffectie., waardoor het eeuwigdurend opstalrecht toch een einde zal kennen.

191. Ondanks een opstalrecht eeuwigdurend kan zijn, speelt net zoals bij alle andere zelfstandige opstalrechten de bevrijdende verjaring. Het eeuwigdurend opstalrecht zal dus eindigen indien aan het opstalrecht geen inhoud wordt gegeven binnen 30 jaar. Dit zou immers de bedoeling van de rechtsfiguur teniet doen. Verder kan het eeuwigdurend karakter ook eindigen door een rechterlijke uitspraak. Echter, dat zal slecht het geval zijn indien het opstalrecht al voor minstens 99 jaar bestaat en het recht ieder nut heeft verloren. Hetgeen zoals uiteengezet, niet veelvuldig zal voorkomen.

192. Bovendien bestaat het risico op een rechterlijke herziening. Vanaf het onroerend geheel niet meer aan de voorwaarden zou voldoen voor de volumebouw dat wordt beoogd in artikel 3:180, tweede lid, 2e NBW. De rechter kan dan beslissen dat het opstalrecht in duur wordt beperkt tot 99 jaar.

68 193. Het eigendomsrecht dat voortvloeit uit een eeuwigdurend opstalrecht biedt hierdoor minder zekerheid dan het eigendomsrecht dat niet voortvloeit uit een eeuwigdurend opstalrecht. Terwijl het eeuwigdurend opstalrecht kan verjaren, kan het eigendomsrecht dat niet. Bovendien kan het ook niet worden afgeschaft (wanneer het geen nut meer zou hebben), laat staan dat het herzien kan worden door een rechter.

Opdat burgers zeker zouden zijn van hun eigendom voortvloeiende uit een eeuwigdurend opstalrecht, moet het complex en onroerend geheel aan de voorwaarden voor een eeuwigdurend opstalrecht blijven beantwoorden. Daarnaast zal inhoud moeten worden geven aan dat opstalrecht zodat het alvast niet kan verjaren en bovendien moet het opstalrecht steeds een nut behouden. De eigenaar van een onroerend goed zal, ingevolge een eeuwigdurend opstalrecht, dus een minder absoluut eigendomsrecht hebben dan de eigenaar van een onroerend goed waarbij het eigendomsrecht niet voortvloeit uit een eeuwigdurend opstalrecht.

194. Vervolgens worden enkele bedenkingen gemaakt betreffende de nieuwe wetgeving. Onder meer betreffende de kadastrale en hypothecaire registers die op heden onvoldoende aangepast zijn aan de mogelijkheid om eigendomsrechten te stapelen. Het huidige tweedimensionale karakter van deze registers schept immers geen duidelijk beeld van een meervoudig grondgebruik. Een aanpassing ervan dringt zich dan ook op. Bovendien kan een deel van de kost van de landmeter worden vermeden indien de overheid haar verantwoordelijkheid op zich zou nemen om deze registers te actualiseren. Tot zolang, zal de basisakte van uitermate belang zijn om de verschillende volumes op zich, alsook ten opzichte van elkaar, te visualiseren.

196. Concluderend kan worden gesteld dat de rechtsfiguur van het eeuwigdurend opstalrecht rechtszekerheid biedt bij het stapelen van eigendom, hetgeen een eeuwigdurende horizontale eigendomssplitsing teweegbrengt tussen de grond en de volumes. De wetgever laat de partijen daarbij vrij om hun contractuele relatie op maat te maken en biedt zoals gevraagd een soepeler wettelijk kader aan, al is het wel een zeer beperkt wettelijk kader, dat van aanvullend recht is. De algemene bepalingen zijn dan ook op twee handen te tellen. Of deze constellatie ook rust zal bieden voor de verschillende partijen, hangt onder meer af van een goede contractuele regulering. Waarbij de notaris, als onpartijdig juridisch deskundige, alweer een grote taak te vervullen heeft.

69

BIBLIOGRAFIE

WETGEVING

Wet 16 maart 1803 tot regeling van het notarisambt, Bull., 258, nr. 2440. Wet 21 maart 1804 Burgerlijk Wetboek, BS 3 september 1807.

Wet 10 januari 1824 over het recht van opstal, Journal officiel du royaume des Pays-Bas, 1824, nr. 13. Hypotheekwet 16 december 1851, BS 22 december 1851.

Wet 25 april 2014 houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 14 mei 2014, 39.045.

Decreet van 15 mei 2009 betreffende de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, BS 20 augustus 2009 (ed. 2),

err., BS 27 juni 2012.

Wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, BS 2 juli 2018.

Wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek, BS 17 maart 2020, 17.753.

Koninklijk besluit tot aanvulling van de identificatieregels van onroerende goederen in een aan hypothecaire openbaarmaking onderworpen akte of stuk, en tot regeling van de voorafgaande neerlegging van een plan bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie en van de aflevering door die algemene administratie van een nieuwe identificatie (KB-PreCad), BS 2 december 2013.

Wetsontwerp houdende diverse bepalingen betreffende Justitie, Parl. St. Kamer 2013-14, nr. 3149/001, 108.

Voorontwerp van wet houdende invoeging van Boek 3 “Goederen” in het Nieuw Burgerlijk Wetboek,

Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3348/001.

Wetsontwerp houdende invoeging van Boek 3 “Goederen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2018-19, nr. 3348/001.

Wetsvoorstel (S. Verherstraeten en P. Goffin) houdende invoeging van Boek 3 “Goederen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Parl.St. Kamer 2019-20, nr. 55-0173/001.

Amendement op Wetsvoorstel houdende invoeging van boek 3 “Goederen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Kamer BZ 2019, nr. 0173/002.

Amendement op Wetsvoorstel tot invoeging van Boek 3 “Goederen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek,

70

FRANSE WETGEVING

Décret du 14 octobre 1955 pour l’application du décret n°55-22 du 4 janvier 1955 portant réforme de la publicité foncière, JORF 16 novembre 1955.

RECHTSPRAAK

Cass. 29 oktober 1959, Pas. 1960, 246. Cass. 19 mei 1988, Arr.Cass. 1987-88; 1230. Cass. 19 mei 1988, RW 1988-89, 572, noot. Cass. 28 januari 2000, Arr.Cass. 2000, 243-247. Cass. 26 september 2003, Pas. 2003, 1487. Cass. 26 september 2003, Arr.Cass. 2003, nr. 457. Cass. 15 december 2006, T.Not. 2008, afl. 2, 104-109.

Cass. 15 december 2006, RW 2007-08, 104, noot M. MUYLLE. Cass. 15 december 2006, Arr. Cass. 2006, 2713.

Cass. 15 december 2006 T.Not. 2008, 104, noot. Cass. 18 mei 2007, RW 2007-08, 736, noot V.SAGAERT. Cass. 23 mei 2013, RW 2013-14, 1460, noot.

Cass. 23 mei 2013, Arr.Cass. 2013, 1268. Cass. 23 mei 2013, Pas. 2013, 1151.

Cass. 12 juni 2014, RW 2014-15, 905, noot V. SAGAERT. Cass. 3 december 2015, RW 2016-17, 1133, noot V. SAGAERT. Cass. 3 december 2015, Arr. Cass. 2015, 2851.

Cass. 6 september 2018, TBO 2019, 315-316. Luik 7 december 1923, BJ 1924, 198.

Brussel 2 april 1980, RNB 1981, 364, noot D.S. Gent 11 mei 1999, T. Agr. R. 1999, 158 Brussel 25 mei 1999, TBBR 2006, 390. Gent 25 april 2007, T. App. 2008, 16-19. Gent 20 juni 2013, T. App. 2013, 55. Gent 17 oktober 2013, RW 2016-17, 426.

Rb. Brussel 5 februari 2010, TBO 2015, 276-288, noot W. BEULENS. Vred. Herentals 17 september 1985, T.Vred. 1987, 100.

Vred. Westerlo 26 november 1986, RW 1986-87, 2178. Vred. Merelbeke, 23 juni 2015, T.Vred. 2017, afl. 3-4, 154-157.

RECHTSLEER

A.

Boeken

BLOCKX, G., LENS, F. en WYNANT, L., Erfpacht, opstal en erfdienstbaarheden, Mechelen, Kluwer, 2006, 354 p.

71 BOUFFLETTE, S., LECOCQ, P., POPA, R. en SALVE, A., Manuel de droit des biens, Tome 2, Droit réels principaux

démembrés Brussel, Larcier, 2016, 549 p.

BOULY, S., Onroerende natrekking en horizontale eigendomssplitsingen, Antwerpen, Intersentia, 2015, 600 p.

CARETTE, N., Erfpacht en opstal, Antwerpen, Intersentia, 2017, 408 p.

CARETTE, N., DEMEYERE, S., MICHIELS, D., SAGAERT, V. en VERHEYE, B., Themis 112 – Vastgoedrecht, Brugge, die Keure, 2020, 218 p.

D’HERDE, M., Onroerende eigendom in drie dimensies, Gent, Uitgeverij Larcier, 2017, 204 p. D’HERDE, M., Onroerende eigendom in drie dimensies, Brussel, Larcier, 2018, 207 p.

DE PAGE, H. en DEKKERS, R, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1942, 618 p. DE STAERCKE, J., Domeingoederenrecht, Antwerpen, Intersentia, 2006, 278 p.

DURANT, I., Droit des biens, Brussel, Bruylant, 2017, 768 p.

HANSENNE, J., Les biens: précis, Luik, Université de Liège, Faculté de droit, 1996, 627 p.

HEYVAERT, A., “Beschouwingen over de afstand van het recht van natrekking en de horizontaal gescheiden onroerende eigendom”, TPR 1964, 340 p.

KLUYSKENS, A. Beginselen van Burgerlijk Recht: Zakenrecht, V, Antwerpen, Standaard Boekhandel, 1940,