• No results found

Organisatieomgeving van de LEC’s

In document Samenwerking in ontwikkeling (pagina 81-87)

4. Edukans en de Lokale Expertise Centra’s

4.6 Organisatieomgeving van de LEC’s

De omgevingsfactoren van de LEC’s hangen sterk samen met hun ontstaanswijze. De LEC’s onderscheiden zich van de uitvoerende partnerorganisaties omdat zij door Edukans zijn opgericht en een intermediaire positie tussen Edukans en de uitvoerende partners innemen. Vanwege deze ontstaanswijze en de taken die zij voor Edukans uitvoeren is, ondanks hun onafhankelijkheid, hun inhoudelijke focus grotendeels bepaald door Edukans. De belangrijkste technologische aspecten van de LEC’s zijn hun intermediaire rol en expertise over het onderwijsveld en programma’s ter verbetering van het onderwijs in de landen waar zij opereren (Edukans respondent 1, 26 februari 2013; Edukans respondent 3, 5 maart 2013; ELECU respondent 1, 1 maart 2013; DEC respondent 1, 20 maart 2013). Ondanks dat de LEC’s dezelfde taken en verantwoordelijkheden hebben, verschillen zij sterk in capaciteit en expertise. LEC’s verschillen onder andere in het aantal medewerkers dat bij hen werkzaam is en de onderwijs inhoudelijke expertise en ervaring met lobby activiteiten die medewerkers en bestuursleden van de LEC’s hebben (Edukans respondent 1, 26 februari 2013; Edukans respondent 4, 4 maart 2013).

De economische organisatieomgeving van de LEC’s is nauw verbonden met hun ontstaanswijze. De LEC’s zijn met financiering van Edukans opgezet om taken voor Edukans uit te voeren. De taken die LEC’s voor Edukans uitvoeren worden eveneens door Edukans gefinancierd. EEDF, ELECU en LECK zijn momenteel voor hun inkomsten volledig afhankelijk van Edukans. Naast Edukans ontvangen zij geen financiële middelen van andere noordelijke NGO’s, institutionele donoren of particulieren. DF heeft de afgelopen jaren met financiering van andere partijen een aantal kleine projecten en consultancy opdrachten uitgevoerd. Nog steeds is DF voor meer dan negentig procent van haar inkomsten afhankelijk van Edukans. DEC is voor ongeveer zestig procent van haar inkomsten afhankelijk van Edukans. De overige veertig procent van haar inkomsten zijn afkomstig van andere donoren, waaronder de Wereldbank, Plan International en Kindernothilfe (Edukans z.j.3; DEC respondent 1, 20 maart 2013; EEDF respondent 1, 13 maart 2013; DF respondent 1, 6 maart 2013; ELECU respondent 1, 1 maart 2013; LECK respondent 2, 12 maart 2013). Omdat eenzijdige financiering van Edukans resulteert in een kwetsbare positie van de LEC’s, heeft Edukans in 2012 een traject uitgevoerd om de fondsenwervingcapaciteit van de LEC’s te versterken. Tot nog toe is alleen DEC geslaagd in het differentiëren van haar inkomsten. Er wordt verwacht dat de andere LEC’s hier de komende jaren ook aan gaan werken (Edukans

respondent 1, 26 februari 2013; Edukans respondent 4, 4 maart 2013; Edukans respondent 8, 28 maart 2013).

Net als bij Edukans is bij de LEC’s sprake van een grote samenhang tussen de economische en politieke organisatieomgeving. De LEC’s zijn deels afhankelijk van de MFS subsidies die de Nederlandse overheid, via financiering van de IA en C4C alliantie, aan Edukans beschikbaar stelt. Met ingang van MFS II ontvangt Edukans minder MFS financiering dan voorheen. Hierdoor is de financiering van onderwijsprogramma’s en de LEC’s onder druk komen te staan (Edukans, 2010b). Bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking zijn echter een wereldwijde trend. Door de economische crisis en Europese schuldencrisis zien zuidelijke NGO’s hun financiering teruglopen, mede omdat hun noordelijke donoren minder financiële middelen tot hun beschikking hebben (OECD, 2013). De beleidshervormingen die de Nederlandse overheid naar aanleiding van het WRR rapport ‘Minder pretentie, meer ambitie’ heeft doorgevoerd, heeft grote invloed gehad op DF en het onderwijsprogramma in India. Doordat India van de landenlijst werd geschrapt, mag Edukans geen MFS financiering meer besteden in India. Om deze reden wordt het onderwijsprogramma van Edukans in India, inclusief de financiering van DF, in de periode 2011-2013 afgebouwd. Wel zoekt Edukans naar andere manieren om de samenwerking met DF in India voort te zetten door DF bijvoorbeeld te ondersteunen in fondsenwerving activiteiten (MinBuZa, 2011; Edukans respondent 4).

Naast de politieke organisatieomgeving van noordelijke donoren hebben ook de nationale en lokale politieke omgeving van LEC’s invloed op hun werkzaamheden. Het belang dat overheden hechten aan onderwijs en aan een kritisch maatschappelijk middenveld, zijn van grote betekenis voor de LEC’s. In de vijf landen waar de LEC’s opereren hebben overheden het verbeteren van onderwijs op de publieke agenda staan. In de jaren negentig werd in Ethiopië, Oeganda en Malawi het recht op onderwijs wettelijk vastgelegd (ELECU, 2012b; EEDF, 2012; Federal Democratic Republic of Ethiopia, 1995). In 2002 werd het recht op universeel primair onderwijs in India vastgelegd in de grondwet en in 2010 in Kenia (Ministry of Law and Justice, 2002; Republic of Kenya, 2010). Daarnaast hebben de regeringen van de vijf landen de MDG’s ondertekend en de EFA doelstellingen vertaald naar nationaal beleid (UNESCO, 2011). Vooral de Ethiopische en Keniaanse overheid hebben veel financiële middelen vrijgemaakt voor onderwijs. In 2010 besteedde de Ethiopische overheid 25,4 procent van haar uitgaven aan onderwijs, in Kenia was dat 17,2 procent (Wereld Bank,

2010). Zie tabel 4.2 voor een overzicht van de overheidsuitgaven aan onderwijs in 2010, in de landen waar de LEC’s opereren. Nederland is in de tabel opgenomen als referentiepunt.

De afgelopen decennia is de toegang tot onderwijs in de vijf landen verbeterd (UNESCO, 2012). Ondanks de inspanningen van regeringen en NGO’s is de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende en gaan nog niet alle kinderen naar school. De LEC’s geven verschillende redenen waarom hun overheden niet in staat zijn universeel kwalitatief onderwijs te realiseren. Het gebrek aan financiële middelen, onvoldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel en corruptie zijn in alle vijf de landen in meer of mindere mate van invloed op de implementatie van het onderwijsbeleid (DEC, 2011; DF, 2011; ELECU, 2012b; EEDF, 2012; LECK, 2011). In tabel 4.3 worden de posities van de vijf landen in de Corruptie Perceptie Index (CPI) weergegeven. In deze index worden staten op basis van het gepercipieerde corruptieniveau geclassificeerd. Met name in Kenia (ranking 139) en Oeganda (ranking 130) wordt veel corruptie ervaren, maar ook in de andere landen hebben corruptie en nepotisme vergaande gevolgen voor beleidsimplementatie (Transparency International, 2012). Toenemende decentralisatie van de publieke dienstverlening worden door de LEC’s in India, Oeganda, Malawi en Kenia genoemd als reden voor de matige implementatie. Door decentralisatie zijn lokale overheden verantwoordelijk geworden voor de implementatie van het onderwijsbeleid. Lokale overheden hebben veelal onvoldoende middelen en capaciteit, en door corruptie en patronage komen vrijgemaakte middelen niet altijd op de scholen terecht (DF, 2011; ELECU, 2012b; EEDF, 2012; LECK, 2011). DF gaf zelfs aan dat het hervormen van administratieve structuren en het instellen van goede verantwoordingsmechanismen noodzakelijk zijn om het onderwijsbeleid succesvol te kunnen implementeren (DF, 2011).

Omdat de LEC’s geregistreerd zijn als onafhankelijke lokale NGO’s, is het voor hen essentieel dat publieke autoriteiten een sterk maatschappelijk middenveld belangrijk vinden. De bewegingsruimte van LEC’s om hun missie na te streven wordt beïnvloed door het democratische gehalte van de landen waarin zij opereren en nationale wetgeving voor NGO’s. Hoewel alle vijf de landen formeel gezien democratisch zijn, loopt het democratische gehalte en de invloed die NGO’s kunnen uitoefenen sterk uiteen. De Democratie Index (DI) geeft een overzicht van het democratisch gehalte van bijna alle landen ter wereld. Van de vijf landen scoort Ethiopië met positie 123 van de 167 landen het laagst in de DI. Gevolgd door Kenia (ranking 104) en Oeganda (ranking 94) (The Economist Intelligence Unit, 2012). Zie tabel 4.2 voor een overzicht van de rangordes.

Tabel 4.3: Publieke uitgaven aan onderwijs

Indicatoren Indi

a Ethiopië Kenia Oeganda Malawi Nederland Publieke uitgaven aan onderwijs

in percentage van de totale overheidsuitgaven in 2010

10,5 25,4 17,2 15,0 12,1 11,5 (2009)

Publieke uitgaven aan onderwijs in percentage van het bruto binnenlands product in 2010

3,3 4,7 6,7 3,3 4,4 5,9 (2009)

Corruptie Perceptie Index 2012. (176 landen zijn opgenomen in de CPI)

94 116 139 130 88 9

Democratie Index 2012. (167 landen zijn opgenomen in de DI)

38 123 104 94 75 10

Bron: Wereld Bank (2010), Transparency International (2012), The Economist Intelligence Unit (2012)

De Ethiopische autoriteiten hebben het recht op vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering sterk ingeperkt. In 2009 werd door de Ethiopische regering een proclamatie aangenomen waardoor non-profit organisaties, die meer dan tien procent van hun inkomsten ontvangen uit het buitenland, werden verboden activiteiten uit te voeren op het gebied van mensenrechten en het publieke bestuur (ICNL, 2013a). Dit heeft grote gevolgen gehad voor de lobby activiteiten van DEC en de uitvoerende partnerorganisaties. In Malawi werd in 2001 een NGO wet aangenomen waardoor NGO’s werden verplicht zich te registreren. Deze wet heeft de bewegingsruimte van NGO’s in Malawi aan banden gelegd (EEDF, 2012). Kenia, Oeganda en India hebben geen specifieke wetgeving die de bewegingsruimte of activiteiten van NGO’s beperkt. De Oegandese autoriteiten passen wel retorische en intimiderende tactieken toe om activiteiten van NGO’s op het gebied van mensenrechten en publiek bestuur te beperken (ICNL, 2013b). In India werd in 2010 de ‘Foreign Contributions Regulation Act’ (FCRA) aangenomen waardoor de toegang tot buitenlandse financiering voor Indiase NGO’s werd ingeperkt (USIG, 2012).

De legitimiteit van de LEC’s wordt op verschillende manieren gewaarborgd. Hierbij worden morele legitimiteit, juridische legitimiteit, inputlegitimiteit en feedbacklegitimiteit onderscheiden. Allereerst ontlenen de LEC’s legitimiteit aan hun samenwerking met Edukans. Edukans heeft hen opgezet en zij voeren werkzaamheden uit voor Edukans (Edukans, z.j.3). DEC ontleent tevens legitimiteit aan de overige donoren waarvoor zij onderwijsprogramma’s uitvoeren. Morele legitimiteit ontlenen de LEC’s aan hun visie en missie. Net als Edukans beroepen de LEC’s zich hierbij op het recht van kinderen op onderwijs en de MDG’s en EFA doelstellingen. Juridische legitimiteit ontlenen de LEC’s aan hun officiële registratie als NGO conform de nationale wetgeving in de verschillende landen. Voor deze registratie moeten zij

voldoen aan de eisen die in de nationale NGO wetgeving worden opgelegd (LEC’s respondenten). De reputatie van LEC’s bij de doelgroepen die zij direct en indirect wensen te bereiken zijn eveneens van belang voor de legitimiteit van de LEC’s. De meningen van de doelgroepen vormen de input- en feedbacklegitimiteit van de LEC’s.

4.7 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn de organisatiekenmerken en organisatieomgeving van Edukans en de LEC’s weergegeven om de samenwerkingspraktijk beter te kunnen begrijpen. De missie, visie, kernwaarden en doelgroep van Edukans en de LEC’s komen grotendeels overeen. Edukans en de LEC’s steven allen naar het vergroten van de kwaliteit en toegang tot onderwijs voor kansarme kinderen en jongeren en zien onderwijs als investering en middel voor ontwikkeling. Het hebben van een gedeelde missie, visie en doelgroep is onderdeel van de wederkerigheid, de wederzijdse afhankelijkheid, in de samenwerking tussen Edukans en de LEC’s. Deze overeenkomsten komen logischerwijs voort uit de ontstaanswijze van de LEC’s. Doordat Edukans de LEC’s heeft opgericht, heeft zij grote invloed gehad op de doelstellingen, en taken die de LEC’s uitvoeren. Edukans heeft er wel voor gekozen om met zelfstandige LEC’s te gaan samenwerken. Zij zijn dus autonoom en stellen hun eigen strategische plannen, procedures en beleid op. In de praktijk worden de LEC’s beïnvloed door Edukans die tevens hun voornaamste financier is.

Voor de financiering van hun activiteiten zijn Edukans en de LEC’s voor een groot deel afhankelijk van institutionele donoren, in het bijzonder de Nederlandse overheid. Het E4A programma wordt gezien als de basisprogramma’s in de focuslanden waar Edukans werkt. Dit programma wordt grotendeels gefinancierd met MFS subsidies van de Nederlandse overheid. Ook het C4C programma wordt met MFS subsidies gefinancierd. Door de beleidsveranderingen die de Nederlandse overheid doorvoerde zijn de MFS subsidies al afgenomen en is het onzeker of deze na 2015 nog beschikbaar zijn. Door de reorganisatie in marktteams en deelname aan de ICCO coöperatie tracht Edukans meer te focussen op fondsenwerving om haar inkomsten veilig te stellen. De LEC’s worden ook gestimuleerd om hun inkomsten te diversifiëren. Wat opvalt, is dat DEC er goed in slaagt om andere fondsen en programma’s aan te wenden. De overige LEC’s zijn nog voor bijna honderd procent afhankelijk van Edukans’ MFS financiering wat hen in een kwetsbare positie brengt.

De verschillen tussen de LEC’s komen niet alleen voor op het vlak van financiering. De LEC’s verschillen sterk in het aantal jaren dat zij operatief zijn en in grote. DEC en DF zijn als eerste opgezet en om deze reden hebben zij ook als meer tijd gehad om hun eigen

organisaties te ontwikkelen. Met name DEC is er in geslaagd om de samenwerking aan te gaan met andere partijen wat heeft geresulteerd in een groei van haar personeelsbestand. ELECU en EEDF bestaan nog maar twee tot drie jaar en hebben sinds begin 2013 wat meer capaciteit omdat zij beide een programma manager hebben aanganomen. Zij staan nog aan het begin wat betreft de samenwerking met Edukans en de ontwikkeling van hun eigen organisaties.

In document Samenwerking in ontwikkeling (pagina 81-87)