• No results found

Organisatie

In document Liberale samenwerking in Europa (pagina 50-63)

2.4 Balans

3.3.5 Organisatie

Nadat in maart 1976 in Stuttgart de ELDR was opgericht en de ontwerpstatuten waren aangenomen, werd in de jaren tachtig de organisatie van de partijfederatie een paar keer aangepast als gevolg van een aantal problemen waar ze mee te maken kreeg. Deze moeilijkheden kwamen vooral na de Europese verkiezingen van 1979 aan het licht. Daarvoor was de partijfederatie nog te druk bezig geweest met de voorbereidingen voor die verkiezingen.

Vooral de moeizame samenwerking tussen de lidpartijen van de ELDR bleef problemen opleveren. Verschillende keren werden er maatregelen genomen om de onderlinge contacten te verbeteren. Als eerste kwamen vanaf 1980 de liberale fractievoorzitters twee keer per jaar bijeen om nauwer te kunnen samenwerken met de Europarlementariërs en hun activiteiten beter te coördineren. Bovendien wilde de

150 Voerman en Van de Walle, Met het oog op Europa, 62, 63; Vrijheid en democratie, juni/juli 1989.

partijfederatie op deze wijze de contacten met fracties in de nationale parlementen bevorderen. Daarnaast bracht de ELDR voortaan ieder kwartaal Présence Libérale uit, een tijdschrift dat was bedoeld als liberaal forum om gedachten en ideeën met elkaar uit te wisselen.152 De federatie hoopte wellicht dat hierdoor de partijen meer met elkaar in contact kwamen en meer naar elkaar toe zouden groeien.

Dat de bovenstaande maatregelen niet voldoende waren bleek echter al snel. De VVD ergerde zich in 1981 aan de contacten die de Duitse en Britse liberalen onderhielden met D66 en de Britten stoorden zich op hun beurt weer aan de contacten tussen de Franse liberalen en de Britse conservatieven.153 De Fransen behoorden binnen de ELDR tot de rechtervleugel, terwijl de Liberal Party, zoals we al hebben gezien, meer aan de linkerkant stond. Dat de Fransen uitgerekend met de grootste concurrent van de Liberal Party, de conservatieven, nauwe betrekkingen onderhield was de Britten een doorn in het oog. Hetzelfde gold voor de contacten van de FDP en de Liberal Party met D66, en de VVD. Laatstgenoemde was als regeringspartij in Nederland vaak aangevallen door oppositiepartij D66 en was dan ook niet blij met de betrekkingen die haar Europese federatiegenoten met de sociaalliberalen onderhielden. De heterogene samenstelling van de ELDR bleef dus problemen opleveren. Om in de toekomst dergelijke wrijvingen te voorkomen, wijzigde de federatie in 1982 haar statuten. De commissie die dit voorbereidde, stond onder voorzitterschap van Talsma, terwijl Korthals Altes hierin als vertegenwoordiger namens het hoofdbestuur van de VVD zitting had.Na de statutenwijziging waren lidpartijen verplicht alvorens ze officiële contacten aangingen met partijen die geen lid van de ELDR waren en uit een ander land kwamen, te overleggen met de lidpartij uit het betreffende land. Daarnaast werd bepaald dat partijen uitsluitend met het gezamenlijk opgestelde verkiezingsprogramma de verkiezingen in mochten gaan. In 1979 was dit al gebeurd, maar pas nu werd het statutair vastgelegd.154

In december 1983 bereidde dezelfde commissie een nieuwe statutenwijziging voor. De Griekse liberale partij had al enkele malen een congres van de ELDR bijgewoond en besloot nu definitief van de federatie lid te worden. Ook de Spaanse Partido Reformista Democratico (PRD) en de Portugese PSD waren al bij een aantal congressen aanwezig geweest, maar hadden nog geen beslissing over een eventuele toetreding genomen. Het congres creëerde voor de partijen daarom de positie als officiële ‘observer’ (waarnemer), zodat ze wel toegang en spreekrecht op congressen

hadden, maar niet mee mochten stemmen.155 Uiteindelijk zouden beide partijen, nadat

Spanje en Portugal in 1986 lid werden van de Europese Gemeenschap, tot de ELDR toetreden. Als gevolg van deze uitbreiding werd in april van dat jaar de term ‘reform’ aan de naam van de partijfederatie toegevoegd. Voortaan heette ze de Federation of European Liberal, Democratic and Reform Parties of the European Community

152 Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’, Jahrbuch der Europäischen Integration 1980 (Bonn 1981) 255-264, aldaar 258.

153 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

1981 (Bonn 1982) 347-359, aldaar 352, 355.

154 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

1982 (Bonn 1983) 263-274, aldaar 266; Jaarverslag 1981, VVD, 60.

155 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

(ELDR).156 Deze toevoeging gaf het karakter van de diverse lidpartijen beter weer en zo zouden ook andere partijen zich met de liberalen verwant kunnen gaan voelen. Niet iedere lidpartij wenste echter de term ‘reform’ te hanteren. Omdat de toevoeging moeilijk naar het Nederlands te vertalen was koos ook de VVD ervoor de oude benaming te blijven gebruiken.157

Een volgende maatregel ter verbetering van de onderlinge contacten kwam na

de Europese verkiezingen van 1984. Het ELDR-bestuur besloot de

campagnecommissie na de verkiezingen door te laten gaan als activiteitencommissie. Deze commissie organiseerde op initiatief van de Haya van Somerenstichting, het opleidingsinstituut van de VVD, begin 1986 een seminar over de organisatie, structuur en het management van liberale partijen. De diverse lidpartijen konden over dit onderwerp veel van elkaar leren en het was bovendien een ideale gelegenheid om elkaar beter te leren kennen. De VVD hield een verhaal over de wijze van campagnevoering, kadertrainingen en financiering. Ofschoon de partijen vanaf de oprichting van de federatie op het jaarlijkse congres bijeenkwamen, was het pas de eerste keer dat ze over dit onderwerp spraken. De opzet bleek geslaagd. De partijen spraken de wens uit dat dergelijke bijeenkomsten in de toekomst vaker zouden worden georganiseerd.158 Verder zouden de liberale partijleiders minstens tweemaal per jaar voor overleg bijeen komen, wat de ontwikkeling van de partijorganisatie ten goede moest komen en het gewicht van de ELDR zou moeten verzwaren.159 In de praktijk opereerde de liberale fractie in het Europees Parlement nog steeds relatief autonoom ten opzichte van de federatie. De ELDR was financieel gezien zelfs voor een groot deel afhankelijk van de Europese fractie. Het streven was echter dat de ELDR, zoals bij de EVP inmiddels het geval was, hét platform voor liberale ministers van de diverse lidstaten van de EG en voor de liberale fractie in het Europees Parlement zou

worden.160 De inspanningen van de ELDR om de wederzijdse betrekkingen tussen de

lidpartijen te verbeteren leken enig effect te hebben. Langzamerhand kwamen er meer overlegorganen om de verschillende werkzaamheden van de lidpartijen op Europees niveau te coördineren en te sturen.

Ook binnen de VVD werd gewerkt aan de verbetering van de contacten met de federatie. De partij belastte vanaf eind 1977 één lid van het dagelijks bestuur speciaal met het onderhouden van deze contacten én met het stimuleren van de belangstelling binnen de partij voor de Europese politiek.161 Om het contact tussen de delegatie in het Europees Parlement en de eigen achterban te versterken stelde de VVD na de verkiezingen van 1984 de zogenoemde Eurocontactgroep in. Dit was een

156 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

1986/87 (Bonn 1987) 279-287, aldaar 281; Von Gehlen, Europaïsche Parteiendemokratie?, 253.

157 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

1985 (Bonn 1986) 275-285, aldaar 277; Jaarverslag 1986, VVD (Den Haag 1987) 82; We hebben geen

aanwijzingen kunnen vinden dat dit niet door de ELDR werd toegestaan. Kennelijk werd het gebruik van de oude benaming door de partijfederatie geaccepteerd.

158 Seminar on organization and management of Liberal and Democratic Parties, 26 november 1985, DNPP, archief VVD, Algemene correspondentie, verslagen van de Executive e.d. 1982-1983, 1985, 1987-1988, Stukken betreffende de ELD(R), 1976-1988; Vrijheid en democratie, 18 februari 1986, 17.

159 Al eerder werden in het verband van de LI ook liberale partijleidersbijeenkomsten gehouden.

160 R. Hrbek, ‘Die europäischen Parteienzusammenschlüsse’ in: Jahrbuch der Europäischen Integration

1985 (Bonn 1986) 275-285, aldaar 276, 277.

overlegorgaan bestaande uit vertegenwoordigers van alle kamercentrales, Europarlementariërs en genodigden waaronder de secretaris-buitenland, VVD-leden van het Europees Comité van de Regio’s en overige liberale Statenleden met Europa in hun portefeuille. Voorheen kreeg elk van de Europese Parlementsleden een aantal kamercentrales toegewezen dat ze regelmatig moest informeren over wat er zich op het Europese niveau allemaal afspeelde. De Europarlementariërs konden dan op hun beurt weer gebruikmaken van eventuele ideeën die ze vanuit de afdelingen te horen kregen. Dit systeem werkte echter niet goed. De reistijd was voor de VVD-leden in het Europees Parlement veel te lang om de vergaderingen van alle achttien kamercentrales bij te kunnen wonen. Verder werden de statuten gewijzigd, waardoor voortaan een vertegenwoordiger van de Europese fractie met adviserende stem de vergaderingen

van het hoofdbestuur mocht bijwonen.162 De belangstelling voor Europa was binnen de

VVD niet altijd even groot. Daarom probeerde het hoofdbestuur met deze maatregelen de contacten tussen de partijtop, de achterban en de Europarlementariërs te verbeteren.

De samenwerking tussen de verschillende lidpartijen van de ELDR verliep in de jaren tachtig dus nog niet optimaal en de eerste pogingen van het ELDR-bestuur om dit te verbeteren hadden niet direct effect. Een aantal partijen ergerde zich aan elkaars contacten met concurrerende partijen, zodat de partijfederatie het nodig achtte de statuten te wijzigen. Later, nadat er door middel van de activiteitencommissie en de partijleidersbijeenkomsten meer overleg en coördinatie was gekomen, leerden de partijen elkaar beter kennen wat een positief effect had op de onderlinge verhoudingen. In de theorie van Niedermayer bezat de ELDR vanaf haar oprichting een aantal kenmerken aan de hand waarvan we de mate van integratie van de partijfederatie konden afleiden. Tot aan het einde van de jaren tachtig kwamen hier geen nieuwe elementen bij. Op de schaal van Niedermayer schoof de liberale partijfederatie dan ook niet verder op richting integratie. Hoewel dit stadium in de jaren tachtig door geen enkele Europese partijfederatie bereikt werd, waren de liberalen en christendemocraten hier volgens Niedermayer echter wel dichter bij dan de socialisten.163 De Britse en Deense sociaaldemocratische lidpartijen stonden afwijzend tegenover Europese integratie. Wellicht dat dit een oorzaak was voor de in vergelijking beperkte mate van organisatie van de socialistische partijfederatie. Binnen de ELDR waren maar weinig tegenstanders van Europese integratie, wat een reden kan zijn voor de relatief grotere autonomieafdracht van haar lidpartijen.

De VVD liet binnen het Europees partijverband regelmatig van zich horen en plaatste na de oprichting van de ELDR de partijfederatie en de Eurodelegatie beter in de organisatie van de partij. Eerst gebeurde dit in de vorm van het lid van het dagelijks bestuur dat speciaal belast was met het onderhouden van de Europese contacten. Later kwam er de zogenoemde Eurocontactgroep waardoor de Europarlementariërs van de VVD rechtstreeks in contact kwamen te staan met de VVD-achterban. Bovendien won de Europese delegatie binnen de partij aan gewicht doordat een

162 Vrijheid en democratie, 6 november 1984, 10; Statuten en huishoudelijk reglement 1985, VVD (Den Haag 1985); E. van Rooyen, De Europeanisering van belangengroepen en politieke partijen in Nederland (Amsterdam 2009) 151, 152.

vertegenwoordiger met adviserende stem toegang kreeg tot de vergaderingen van het hoofdbestuur.

3.3.6 D66

Anders dan de VVD had D66 zich niet aangesloten bij een Europese partijfederatie. De sociaalliberalen deden in 1979 als onafhankelijke partij aan de verkiezingen mee. Hoewel ze het besluit over deelname pas in het voorjaar van 1978 namen, was de partij eind 1977 al begonnen met het opstellen van een Europees verkiezingsprogramma. De paragrafen van het Beleidsprogramma 1977-1981 waarin de Europese samenwerking ter sprake kwam, dienden hiervoor als basis. Nadat op het najaarscongres van 4 en 5 november 1978 de leden het programma geamendeerd hadden, werd de definitieve tekst vastgesteld. D66 ging er vanuit dat dankzij de Europese verkiezingen het integratieproces een sterkere politieke dimensie zou krijgen, wat uiteindelijk zou leiden tot de vorming van echte Europese politieke partijen.164

Toen het programma klaar was, moest nog een lijsttrekker gezocht worden. Vanwege het besluit pas na de verkiezingen al of niet aansluiting te zoeken bij een fractie in het Europees Parlement, verliep dit heel wat minder soepel. Oud-partijleider Hans van Mierlo en oud-staatssecretaris Brinkhorst zagen in eerste instantie het lijsttrekkerschap wel zitten. Van Mierlo gaf aan dat hij meer voelde voor toetreding tot de socialistische fractie, terwijl Brinkhorsts voorkeur, zoals we eerder al zagen, uitging naar aansluiting bij de ELDR. Van Mierlo vond de te vormen ‘vierde stroming’, die partijleider Jan Terlouw voorstond, ‘nogal een naïeve droomconstructie’.165 Toen hij ontdekte dat het merendeel van de partij zijn standpunt niet deelde, trok hij zich echter terug. Brinkhorst, die op dat moment in de Tweede Kamer zat, twijfelde vanwege zijn loyaliteit aan de Kamerfractie eveneens over zijn kandidatuur en besloot ook terug te treden. Omdat beide kopstukken een uitgesproken mening hadden over aansluiting bij een bepaalde fractie, en er door de partij over dit punt geen besluit was genomen, keerde de discussie hierover telkens terug. Uiteindelijk werd oud-staatssecretaris van Financiën Aar de Goede als relatief onbekende tot lijsttrekker aangewezen.166

Tijdens de campagne gaf De Goede aan dat hij aansluiting bij een van de bestaande partijfederaties op dat moment absoluut ongewenst vond. Hij was blij dat D66 in haar Europese programma geen compromissen had hoeven sluiten. Daarin lag bij de verkiezingen de kracht van de partij, aldus De Goede.167 D66 had echter net als de VVD moeite de achterban voor de verkiezingen te enthousiasmeren. Op drie georganiseerde campagne-instructiebijeenkomsten waren in totaal slechts 120 partijleden af gekomen. Voor campagneleider Jan Veldhuizen was dit een goede reden de achterban nog eens op te roepen het belang van de Europese verkiezingen te

164 Democraat, februari 1978, 11; Verslag vergadering hoofdbestuur, 29 december 1977, DNPP, archief D66, Hoofdbestuur/Dagelijks bestuur 1970-1990, januari – maart 1978; Europees programma 1979, D66 (z.p. 1979) 3.

165 Van der Land, Tussen ideaal en illusie, 159.

166 Van der Land, Tussen ideaal en illusie, 159-161; Voerman en Van de Walle, Met het oog op Europa, 33, 34.

erkennen en mee te helpen in de verkiezingsstrijd.168 Uiteindelijk behaalde D66 op 7 juni 1979 twee zetels. De negen procent van de stemmen die de partij kreeg was ruim twee keer zoveel als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1977 en ze was dan ook uitermate tevreden met het behaalde resultaat.169

Ook na de verkiezingen sloot D66 zich niet aan bij een al bestaande fractie, ze zat bij de zogenoemde niet-ingeschrevenen in het Europees Parlement. Wel waren er contacten met onder meer de Britse liberalen en de Duitse FDP, allebei ELDR-leden. Brinkhorst bleef zich eveneens bezighouden met het zoeken naar geschikte partners in Europa. Tijdens een spreekbeurt in Zeeland maakte hij kenbaar dat D66 in Europa meer wilde gaan samenwerken met de links georiënteerde Britse liberalen en sociaaldemocraten.170

Hoewel D66 niet ontevreden was met haar onafhankelijke positie, staakte ze de zoektocht naar Europese geestverwanten dus niet. Integendeel, het congres van 13 en 14 november 1981 riep in een resolutie nogmaals op te komen tot de zo gewenste

‘vierde stroming’.171 De pogingen die D66 daartoe samen met liberale en/of

progressieve partijen uit Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Denemarken en Italië verschillende malen deed, bleven echter veelal vruchteloos. Pas vlak voor de Europese verkiezingen van 1984 ging de partij een lijstverbinding aan met de Franse MRG en de Deense RV. In eigen land wees D66 een lijstverbinding met de

PvdA en met de ‘Groen-Kleinlinkse’ samenwerking tussen de PPR, PSP en CPN af.172

Op het najaarscongres van 1983 stelde D66 het Europese

verkiezingsprogramma voor de verkiezingen van 1984 vast en koos de partij de zittende Europarlementariër Doeke Eisma als lijsttrekker. De Goede had zich niet beschikbaar gesteld voor een nieuwe termijn.173 Net als in 1979 gingen de sociaalliberalen als onafhankelijke partij de verkiezingen in. Ze namen op het congres van april 1984 wel een nieuwe resolutie aan waarin stond dat de partij direct na de verkiezingen alles in het werk moest stellen om een fractie te vormen met gelijkgezinde partijen in het Europees Parlement.174 Dit bleek uiteindelijk echter niet nodig te zijn. D66 verloor bij de verkiezingen fors en raakte beide zetels in het Europees Parlement kwijt.175 In de jaren tot de volgende Europese verkiezingen in 1989 was D66 Europees gezien niet erg actief. Als gevolg van het verlies van alle zetels stond de vorming van een ‘vierde stroming’ op een laag pitje. Wel zette de partij, om te voorkomen dat ze ‘op Europees niveau geheel geïsoleerd raakte’, een kleine, maar fundamentele stap in de richting van de ELDR door in oktober 1986 tot de LI toe te treden.176 Met deze toetreding werd aan een belangrijke voorwaarde om van de ELDR lid te worden voldaan. Dat D66 in 1986 al

168 Democraat, april 1979, 11.

169 Lucardie, ‘Greep uit de politieke gebeurtenissen in Nederland gedurende het jaar 1979’, 146.

170 Beide partijen hadden al nauwe banden met elkaar en in 1983 en 1987 deden ze in Engeland gezamenlijk aan de verkiezingen mee. Dit zou in 1988 leiden tot een fusie, waarna ze de Liberal Democrats gingen heten; Curtice, ‘Great Britain – social liberalism reborn?’, 108.

171 Democraat, april 1981, 12; Democraat, september 1981, 10-12; Democraat, december 1981, 8.

172 Democraat, 17 mei 1984, 4; D66 Hoofdbestuursresolutie ivm. eventuele “groene” samenwerking met het oog op de Europese verkiezingen 1984, DNPP, archief D66, D66 EP 1984.

173 Democraat, december 1983, 16.

174 Democraat, april 1984, 3.

175 Voerman en Van de Walle, Met het oog op Europa, 51.

daadwerkelijk van plan was tot de liberale partijfederatie toe te treden lijkt echter onwaarschijnlijk. Zoals hieronder namelijk duidelijk wordt ging de partij door met de zoektocht naar geestverwante partijen om een vierde stroming in de Europese politiek te vormen.

Toen de Europese verkiezingen van 1989 dichterbij kwamen, besloot D66 een nieuwe poging te wagen een paar zetels in het Europees Parlement te halen. Al in 1988 had de Adviesraad besloten dat D66 ook nu moest streven naar de vorming van een progressief-liberale fractie met geestverwante partijen als de Spaanse CDS, de Deense Radikale Venstre en de Griekse Democratic Renewal. Mocht dit mislukken omdat die partijen toch zouden besluiten zich bij de ELDR-fractie te voegen, dan was voor D66 aansluiting bij de ELDR eveneens een goede optie. De Europese liberale fractie zou in dat geval een zodanige inkleuring krijgen dat D66 zich daarin thuis zou kunnen voelen en dat een eventuele toetreding dan wél naar de achterban te verdedigen was, aldus het congres van februari 1989.177 Op het congres werd de diplomaat Jan-Willem Bertens als lijsttrekker gekozen. Bertens was binnen de partij relatief onbekend, maar gedroeg zich alsof zijn uitverkiezing slechts een formaliteit was geweest wat bij sommige partijleden weerstand opriep.178

Het resultaat van de verkiezingen was voor D66 enigszins teleurstellend. De partij haalde slechts één zetel, terwijl ze op nog een zetel had gehoopt. Gezien de uitslag was de Spaanse CDS de belangrijkste kandidaat om die nieuwe Europese fractie mee te vormen. Toen die partij echter besloot toch niet met D66 in zee te gaan en zich aansloot bij de ELDR, bleef voor Bertens weinig keuze over. Hij kon als eenmansfractie in het Europees Parlement gaan zitten of zich eveneens aansluiten bij de ELDR. Als eenmansfractie zou Bertens vrijwel geen invloed kunnen uitoefenen en zeer weinig spreektijd krijgen, waardoor hij voor de tweede optie koos. Hoewel zijn toetreding tot de liberale Eurofractie werd gesteund door D66, sloot hij zich slechts op persoonlijke titel aan. Vanwege het lidmaatschap van de VVD trad D66 nog niet als partij tot de liberale partijfederatie toe.179

Vanaf de eerste Europese verkiezingen in 1979 probeerde D66 steeds haar ideaal van een ‘vierde stroming’ met geestverwante partijen te vormen. Dit lukte echter geen

In document Liberale samenwerking in Europa (pagina 50-63)