• No results found

2 Onderzoeksbenadering

2.1 Opzet

Zoals ik in de inleiding heb aangegeven wordt in het algemeen wetenschap gezien als het startpunt van kennisontwikkeling. Om iets toe te kunnen voegen aan het be- staande inzicht in de verbinding tussen kennis en praktijk, ga ik in dit onderzoek uit van een samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k. Dit samenspel impli- ceert dat er ook andere manieren zijn om kennis te ontwikkelen, namelijk door erva- ringen en het eigen denken van mensen. Bovendien houdt een samenspel in dat de ene manier van kennisontwikkeling niet belangrijker is dan de andere.

Zoals Hosking en Pluut (2010) aangeven, heeft dit als mogelijke consequentie dat in een onderzoek de ethiek en relevantie daarvan niet worden bepaald door de weten- schap, maar gevormd worden in een doorgaande dialoog met degenen die in het on- derzoek betrokken worden.

Reflexivity now can be discoursed in relation to the multiple local conventions, norms and interests of the various participating “forms of life.” This introduces an ethical aspect con- cerning relations between these “forms”: whilst equal co-construction is assumed in princi- ple, in practice one form might dominate others. So, for example, the scientific “form of life” often achieves power over other local community-based rationalities. Continuing this theme, the possibility of different but equal relations introduces a possible reconstruction in which reflexivity becomes a matter of ongoing dialogues throughout the research process. In this

32

view, reflexivity becomes a relational process in which ethics and relevance are variously constructed in relation to the (differing) particularities of the communities whose “traces” are implicated. (Hosking & Pluut, 2010 p. 62)

Door op deze manier naar onderzoek te kijken, is volgens Hosking en Pluut de identi- teit van de onderzoeker en de onderzochten niet strikt gescheiden, maar meer open en vloeiend. De onderzoeker wordt gezien als iemand die in een onderzoek een be- paalde deskundigheid inbrengt, die niet meer waard is dan de expertises die andere betrokkenen aan het onderzoek kunnen bijdragen. Aldus is onderzoek niet gericht op het vaststellen van generaliseerbare kennis die losstaat van de praktijk, maar op een doorgaand proces waarvan het verloop mede wordt bepaald door inbreng van lokale kennis en gemeenschappelijke reflectie op identiteiten en relaties in het onderzoek.

In this radical reconstruction, reflexivity: is no longer oriented towards generalizable knowledge that is distinct from practice; is neither an individual activity nor a matter of in- dividual ethics; and is no longer a matter of looking back on a finished process. Instead it becomes an ongoing relational process of “turning back” on the construction of the ”inquiry.” Reflexive dialogues, directed at the research process, can open up new ways of going on to- gether by mobilizing local knowledges and communally reflecting on research identities and relations. (Hosking & Pluut, 2010 p. 71)

De focus van mijn onderzoek op het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k raakt op die manier verweven met de onderzoeksopzet. Wat dit onderzoek zegt over de betekenis van kennis kan niet los gezien worden van wat deze betekenis zegt over het onderzoek. Om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden beroep ik me daarom niet alleen op Kennis met een grote K, maar breng ik ook kennis met een kleine k in stelling; zowel mijn eigen als die van anderen. Daarnaast wordt mijn onderzoek niet gestuurd door theorie, maar gebruik ik ook inzicht uit de praktijk om mijn onder- zoek richting te geven. Ik relateer dit inzicht aan de theorie in plaats van dat ik aan de theorie hypotheses of verwachtingen ontleen, die in de praktijk worden getoetst.

2.1.1 Empirische cyclus

In de opzet van mijn onderzoek heb ik me laten leiden door de empirische cyclus van De Groot (1994). Hoewel de manier waarop hij deze cyclus voor de wetenschap invult, louter gericht is op Kennis met een grote K, biedt deze wel aanknopingspunten om de verschillende onderdelen van mijn onderzoek met elkaar te verbinden. De cyclus maakt duidelijk hoe de onderdelen zich tot elkaar verhouden en op welke manier de aaneenschakeling leidt tot een diepgaander inzicht.

De empirische cyclus ligt volgens De Groot ten grondslag aan alle vormen van leren, waarmee elk organisme de wereld om zich heen exploreert en zich daaraan aanpast. Het uitgangspunt van deze cyclus is de situatie zoals die zich aan een organisme voor- doet. Dit baseert daarop een reactie. Door het effect dat deze reactie op de situatie heeft, verandert het organisme zijn voorstelling van de werkelijkheid. Dat kan al op een hele basale wijze, waarbij het organisme zich niet bewust is van dit proces, en de uitkomst van het proces met name blijkt uit het veranderen van gedrag.

33

2

Bij wetenschappelijk onderzoek vindt deze cyclus volgens De Groot op een hoger ni- veau plaats, waarbij iemand beseft wat er gebeurt en daar rekenschap van kan geven, zoals het doel dat hij of zij voor ogen heeft en de middelen die gekozen zijn om iets te onderzoeken. De empirische cyclus resulteert bovendien bij wetenschappelijk onder- zoek niet in een gedragsverandering, maar beweringen die kunnen worden vastgelegd en overgedragen door middel van taal.

De activiteiten van de wetenschapsbeoefenaar kunnen dus in eerste instantie worden gezien als een speciaal geval van de diverse manieren waarop het (menselijke) organisme de werke- lijkheid exploreert en zich eraan aanpast, of: haar eigenaardigheden leert hanteren. (Groot, 1994 p. 1)

Het doel van de wetenschap is volgens De Groot de werkelijkheid te verklaren, te voor- spellen en te beheersen. Om dat te bereiken onderscheidt wetenschap zich volgens hem van andere manieren van kennisverwerving door “een strakkere doelgerichtheid, de meer systematische behandeling en consequente handhaving van logisch-metho- dologische normen” (Groot, 1994 p. 29). De normen waaraan een wetenschappelijk on- derzoek moet voldoen, zijn volgens De Groot deels ongeschreven en impliciet.

Men kan dit het beste omschrijven als een ongeschreven code, een systeem van impliciete normen, met bijbehorende methoden, die binnen de groep van serieuze wetenschapsbeoefe- naars als min of meer vanzelfsprekend worden aanvaard. (Groot, 1994 p. 26)

Of een onderzoek voldoet aan deze code wordt beoordeeld door het forum van ter zake kundige wetenschapsbeoefenaars. De Groot stelt dit niet voor als een groep of com- missie, maar als een over de wereld en in de tijd verspreid forum van vertegenwoor- digers van een bepaalde wetenschap. Het is daardoor volgens hem goed mogelijk dat wetenschappers onderling van mening verschillen of een onderzoek wel of niet aan de eisen voldoet. Evenmin sluit De Groot uit dat na verloop van tijd een aanvankelijk standpunt van het forum, niet juist blijkt te zijn. De geschiedenis leert echter volgens hem dat eventuele dwalingen vroeg of laat door het forum worden gecorrigeerd. De Groot trekt daarmee een scherpe grens tussen wat wel en geen wetenschappelijke kennis is. Zoals ik hiervoor heb beschreven, zie ik in dit onderzoek wetenschap niet als een vorm van kennisontwikkeling die losstaat van de praktijk. Dit sluit aan op de kritiek van Van Strien (1986) op de manier waarop De Groot de kwaliteit van onderzoek laat toetsen door louter wetenschapsbeoefenaren. Volgens Van Strien leidt dit tot een rolverdeling waarin mensen uit de praktijk nog wel vragen aan de wetenschap kunnen stellen, maar het oplossen daarvan voorbehouden wordt aan wetenschappelijk ge- schoolde deskundigen. Dat betekent volgens hem dat deze oplossingen worden geba- seerd op “alles wat men onder vakgenoten op grond van systematisch onderzoek, denkwerk en theorievorming over mensen en maatschappelijke constellaties kan zeg- gen” (Strien, 1986 p. 28). Voor fundamenteel onderzoek dat gericht is op theorievor- ming, voldoet dit volgens Van Strien nog wel. Wanneer onderzoek echter bedoeld is om te helpen bij een verandering van een praktijksituatie, dan wordt de geldigheid van de uitkomsten voor een belangrijk deel bepaald door de mensen om wie het gaat. Zij zijn immers in staat om wat over hen gezegd wordt, teniet te doen of zich juist in te

34

zetten om mogelijkheden te benutten. In praktijkgerichte wetenschap komen de uit- komsten daardoor niet voort door te praten over mensen, maar met mensen.

Menselijke subjecten “praten terug” en zijn in staat het over hen gezegde ongedaan te maken of zich juist in te zetten bepaalde mogelijkheden waar te maken. Wanneer ze de intentie hier- toe meedelen wordt dit opnieuw voorwerp van “praten over”, dat aanleiding kan vormen tot nieuwe interpretatie van buitenaf. Maar steeds blijft er het subject, dat weer een stap verder dan het meegedeelde kan gaan. (Strien, 1986 p. 29)

2.1.2 Exploratief en interpretatief onderzoek

De invulling die De Groot geeft aan de empirische cyclus in de wetenschap, stelt het formuleren en toetsen van hypothesen centraal. Ook hij erkent echter dat het niet al- tijd mogelijk is meteen hypothesen te stellen. Vaak moeten volgens hem eerst een paar stappen worden gezet voordat een mogelijke verklaring aan de werkelijkheid kan wor- den getoetst.

Men verwaarloost te vaak wat er buiten het laboratorium, op die terreinen van het gewone leven, waarop in de werkelijkheid voorkomt wat men onder laboratoriumcondities wil on- derzoeken, door systematisch beschrijven en analyseren te vinden valt. (Groot, 1994 p. 314)

Die stappen kunnen bestaan uit een exploratief onderzoek of een interpretatief on- derzoek. In dit onderzoek combineer ik beide (zie figuur 1).

Het eerste deel van dit onderzoek heeft vooral een exploratief karakter. Volgens De Groot leent deze benadering zich voor het onderzoeken van een breed aandachtsge- bied waarvoor weinig bruikbare theorie bestaat, maar waar een onderzoeker wel een

Hoe doet het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k zich voor bij medewerkers in de gehandicaptenzorg en hoe kan inzicht in dit samenspel bijdragen

aan het beter omgaan met handelingsverlegenheid?

Exploratiefonderzoek Interpretatiefonderzoek

Welke inzichten kunnen het complexiteitsden- ken en normatieve pro-

fessionalisering geven in het samenspel tus-

sen kennis met een grote en een kleine k,

in het bijzonder voor de (gehandicapten)

zorg?

Kan het medewerkers in de gehandicapten- zorg helpen om om te

gaan met handelings- verlegenheid, wanneer

zij deze bekijken van- uit het perspectief van

het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k? Zo ja,

hoe? Wat kenmerkt mede-

werkers die goed over- weg kunnen met com-

plexe situaties? Welke betekenis geven medewerkers die goed overweg kunnen met complexe situaties, aan

kennis? Wat zijn kenmerken

van situaties in de ge- handicaptenzorg waarin medewerkers handelingsverlegenheid

ervaren? Hoe gaan medewerkers

om met situaties waarin zij handelings- verlegenheid ervaren?

Analyse van ob-

servaties Interviews Literatuur- studie Coöperatief on- derzoek Figuur 1: onderzoeksontwerp

35

2

gerichte belangstelling heeft voor bepaalde typen samenhangen met bijbehorende ideeën en betrekkelijk vage verwachtingen.

De onderzoeker gaat wel uit van zekere verwachtingen, van een min of meer vaag theoretisch raam, hij is gericht op het vinden van bepaalde soorten samenhangen in zijn materiaal, maar deze zijn niet in de vorm van scherp gestelde (toetsbare) hypothesen vooraf door hem gefor- muleerd, zodat ze ook niet in eigenlijke zin getoetst kunnen worden. (Groot, 1994 p. 322)

Zoals ik in de inleiding heb aangegeven, ontbreekt volgens mij een adequate verklaring voor de kloof tussen kennis en praktijk en zoek ik in dit onderzoek naar een nieuwe invalshoek die uitgaat van het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k. Ik begin het onderzoek door deze invalshoek te exploreren aan de hand van een ana- lyse van observaties van interacties tussen medewerkers en cliënten in situaties waarin handelingsverlegenheid wordt ervaren, en door middel van interviews met medewerkers die juist goed met dergelijke situaties kunnen omgaan. De bevindingen werk ik met behulp van theorie uit in een voorstelling van hoe medewerkers omgaan met handelingsverlegenheid en wat de betekenis van kennis daarbij is.

Het tweede deel van het onderzoek is erop gericht inzicht te krijgen in de redenen achter deze voorstelling en hoe dit inzicht medewerkers kan helpen om beter om te gaan met handelingsverlegenheid. Dit deel heeft een interpretatief karakter. Kenmer- kend aan een interpretatieve benadering is volgens De Groot dat verschillende gege- vens met elkaar in verband worden gebracht aan de hand van een bepaalde zienswijze of theorie die volgens de onderzoeker van toepassing is op deze gegevens.

Kenmerkend is steeds, dat een bestaande verzameling van gegevens, kwalitatieve of kwanti- tatieve onderzoek-uitkomsten of directe observaties in onderling verband gebracht worden door ze proberenderwijs af te leiden uit een bepaalde hypothese of theorie, (of opvatting of visie), die door de onderzoeker op het gegeven materiaal van toepassing wordt geacht. (Groot, 1994 p. 325)

Ook dit deel bestaat uit twee studies. In de eerste studie relateer ik de bevindingen van het voorgaande deel van mijn onderzoek aan het complexiteitsdenken en normatieve professionalisering. Aan de hand van literatuur beschrijf ik wat mogelijke patronen en motieven zijn, die inzicht geven in waarom medewerkers op een bepaalde manier met handelingsverlegenheid omgaan.

De Groot wijst erop dat de uitkomsten van interpretatief onderzoek altijd dubieus en tentatief van karakter zijn. Dit kan betrekking hebben op de keuze van het materiaal dat bij het onderzoek wordt betrokken, de aanvaardbaarheid van de interpretatie of beide. Dat geldt ook voor dit onderzoek. Bij de keuze van de bronnen waarop ik me in de literatuurstudie baseer, heb ik me laten leiden door de mate waarin deze aankno- pingspunten bieden om inzicht te krijgen in het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k en de betekenis daarvan voor het omgaan met handelingsverle- genheid. Mijn uitgangspunt was het kritisch complexiteitsdenken, maar ik heb daar andere bronnen bij betrokken, die deze benadering aanvullen en verdiepen. Daardoor is een zekere willekeur in de keuze van de bronnen onvermijdelijk. Bovendien sluit ik niet uit dat naast mijn interpretatie van deze bronnen, ook andere interpretaties mo- gelijk zijn.

36

Om de empirische cyclus rond te maken, moeten volgens De Groot uitkomsten van exploratief en interpretatief onderzoek daarom nog worden getoetst. Dat doe ik ook. Echter niet zoals De Groot stelt, door aan de uitkomsten voorspellingen te ontlenen en op basis van nieuw empirisch materiaal na te gaan in hoeverre deze voorspellingen uitkomen, maar door samen met medewerkers in de gehandicaptenzorg na te gaan in hoeverre deze kennis betekenis voor hen heeft in het omgaan met de opgaven waar- mee zij in hun werk te maken hebben. Op die manier wil ik invulling geven aan het ‘praten met’, dat volgens Van Strien nodig is om uitkomsten van wetenschappelijk on- derzoek te verbinden aan de praktijk.

Aldus maak ik in dit onderzoek eerst een voorstelling van hoe medewerkers omgaan met handelingsverlegenheid, onderzoek ik aan de hand van literatuur wat daarvan de achtergrond is en beproef ik vervolgens samen met een aantal medewerkers wat de betekenis van deze interpretatie is voor het samenspel tussen kennis met een grote en een kleine k en het omgaan met handelingsverlegenheid in hun praktijk. Hoewel ik daarmee niet volledig de invulling van de empirische cyclus van De Groot volg, maak ik in dit onderzoek zo wel de cirkel rond.