• No results found

4 Gebruik van kennis in complexe situaties

5.3 Professionele kennis en complexiteit

5.3.2 Complexe responsieve processen

Volgens Sennett leren mensen complexiteit te hanteren door manieren te vinden om met weerstand om te gaan. Daarbij maken ze gebruik van zowel expliciete als stilzwij- gende kennis. Sennett benadrukt door zijn focus op vakmanschap met name de wijze waarop professionals elk hun eigen werk hebben. Daardoor blijft de rol van organisa- ties bij de ontwikkeling van kennis onderbelicht. Ik ga daarom daar nu verder op in. Ik baseer me daarbij op de theorie van complexe responsieve processen van de eco- noom Ralph Stacey.

Stacey (2001) vraagt zich af hoe het komt dat beleidsmakers en managers naarstig blij- ven proberen een organisatie naar hun hand te zetten, terwijl keer op keer blijkt dat de ontwikkeling van organisaties niet te voorspellen is. Dat heeft volgens Stacey te maken met de manier waarop naar de ontwikkeling en toepassing van kennis in orga- nisaties wordt gekeken. Hij geeft aan dat deze manier gebaseerd is op het systeemden- ken en impliciet twee benaderingen gebruikt om ontwikkelingen binnen een organi- satie te verklaren.

De eerste is de formatieve benadering, waarin uitgegaan wordt van zelforganisatie. Ontwikkelingen in een organisatie ontstaan volgens deze benadering door interacties tussen medewerkers. Die interacties zelf zijn niet beheersbaar en te voorspellen, maar daarin zijn volgens de formatieve benadering wel vaste patronen te herkennen. Door deze te bestuderen kunnen de principes achter het gedrag van medewerkers bloot worden gelegd op basis waarvan toekomstige ontwikkelingen kunnen worden voor- speld (Svensson & Wood, 2011).

Dit zou in de heersende opvatting volgens Stacey (2001) managers en beleidsmakers in staat stellen om de ontwikkeling van een organisatie te bepalen. Dat is echter alleen mogelijk wanneer deze mensen los staan van de organisatie en in plaats van te hande- len volgens vaste patronen, daarin zelf keuzes kunnen maken. Hierin schuilt volgens Stacey een rationele benadering, waarin de toekomst niet zoals in de formatieve be-

102

nadering vastligt, maar wordt ontworpen door de keuzes die mensen maken. Die keu- zes hebben betrekking op de doelen van de organisatie en de manier waarop aan die doelen wordt gewerkt (Svensson & Wood, 2011).

De heersende opvatting over kennis in organisaties plaatst daarmee volgens Stacey (2001) de leiding van een organisatie apart van de rest van de organisatie. De leiding bepaalt volgens de rationele benadering de koers van de organisatie, terwijl de mede- werkers handelen volgens vaste patronen op basis waarvan hun gedrag en de ontwik- keling van de organisatie te voorspellen en te sturen zijn. Stacey acht het echter on- mogelijk dat een leiding zich volledig kan onttrekken aan de dynamiek binnen een organisatie.

This becomes very clear when one considers the prescriptions since they mainly have to do with designing systems of one kind or another by individuals who stand outside the systems and choose their designs. The choices arise in dialogue that employs metaphor and analogy as well as rational reasoning but there is little explanation of the origin of creativity within that dialogue. (Stacey, 2001 p. 29)

Bovendien geven de rationele en formatieve benadering geen verklaring voor het ont- staan van nieuwe kennis. De enige verklaring die de heersende opvatting daarvoor volgens Stacey kan geven, is dat die kennis al onbewust en verborgen in hoofden van mensen aanwezig is en zich als nieuwe kennis openbaart op het moment dat zij het zich bewust worden en delen met anderen.

Within its own terms this systems view does not, indeed cannot, explain how completely novel knowledge arises. It simply assumes that it arises as tacit knowledge in the heads of some individuals, or exists in a common pool of meaning, and the explanation starts from there. (Stacey, 2001 p. 28)

Kennis als interactie

Om de tekortkomingen van de hoofdstroom in het denken over kennisontwikkeling in organisaties te overstijgen, zoekt Stacey naar een andere benadering van kennis. In navolging van de Amerikaanse wetenschapper George H. Mead stelt Stacey dat bete- kenissen niet in het hoofd van individuen ontstaan, die zij vervolgens aan anderen overdragen, maar in de interactie tussen hen. Mensen gebruiken bijvoorbeeld gebaren die een betekenis uitdrukken, maar die betekenis komt pas naar voren, wanneer een ander daarop reageert. Een betekenis ontwikkelt zich op die manier in een wisselwer- king tussen het verleden (het gebaar) en de toekomst (de reactie). Dat is een continu proces. Elk gebaar of andere communicatieve daad is een reactie op een voorgaande daad, die weer een reactie is op een daad daarvoor et cetera. Zowel de daad als de re- actie worden op die manier bepaald door een hele geschiedenis van acties en reacties die daaraan voorafgegaan zijn en vormen een aanleiding voor weer volgende acties en reacties.

Mead argued that meaning does not lie in the gesture alone but in the social act as a whole. In other words, meaning arises in the responsive interaction between actors. Meaning does not arise first in each individual, to be subsequently expressed in action. Meaning is not transmitted from one individual to another but, rather, arises in the interaction between

103

5

them. Meaning is not attached to an object, or stored, but perpetually created in the interac- tion. (Stacey, 2001 p. 78-79)

Een tweede principe dat Stacey aan Mead ontleent, is dat mensen de aanleg hebben om te begrijpen wat een ander voelt, omdat we in staat zijn hetzelfde te voelen. Als iemand bijvoorbeeld iets aan een ander duidelijk wil maken met een bepaald gebaar, dan maakt de ander zich een voorstelling van wat die persoon daarmee bedoelt op ba- sis van wat hij of zij zelf zou voelen als hij of zij die beweging maakt. In de interactie die vervolgens ontstaat, kan die interpretatie worden bevestigd of kan blijken dat de ander het gebaar niet goed heeft begrepen. Dat inzicht gebruikt iemand vervolgens om de ander beter aan te voelen. Naarmate iemand meer ervaring krijgt in de interactie met anderen vanuit verschillende rollen en te maken krijgt met verschillende reacties, des te meer raakt deze persoon bedreven om acties van een ander te interpreteren en te begrijpen wat aan een bepaalde daad is voorafgegaan.

Deze ontwikkeling van het vermogen van mensen om zich in anderen in te leven, maakt het ook mogelijk om te anticiperen op een reactie van een ander. Alvorens men- sen iets doen, maken ze een voorstelling van hoe de ander op een bepaalde actie zou kunnen gaan reageren en stemmen daar dan hun gedrag op af.

The whole social act, that is, meaning, can be experienced in advance of carrying out the whole act, opening up the possibility of reflection and choice in making a gesture. Further- more, the one responding has the same opportunity for reflecting upon, and so choosing, for the range of responses. The first part of a gesture can be taken by the other as an indication of how further parts of the gesture will unfold form the response. In this way, the two can indicate to each other how they might respond to each other in the continuous circle in which a gesture by one calls forth a response from another, which is itself a gesture back to the first. (Stacey, 2001 p. 83)

Uitgaande van deze principes stelt Stacey dat kennis niet in de hoofden van mensen zit, maar voortdurend gereproduceerd en veranderd wordt in een interactief proces in jezelf, met anderen en met de materiële wereld. Kennis is daarom volgens Stacey niet een ‘ding’ of een systeem, maar een doorgaand en actief proces binnen en tussen mensen. Kennis ontstaat en wordt gedeeld en veranderd in interacties. Ze wordt niet opgeslagen, maar werkt door in wat mensen doen in volgende interacties.

Mead maakt volgens Stacey met deze principes duidelijk dat het denken en handelen van mensen onvoorspelbaar is en er in de interactie tussen mensen ieder willekeurig moment zich onverwachte veranderingen kunnen voordoen. De zienswijze van Mead geeft volgens hem echter geen verklaring voor hoe het mogelijk is dat ondanks dat mensen zich willekeurig kunnen gedragen en reageren, zij er toch in slagen om samen te leven en te werken.

Complexe systemen

Volgens Stacey kunnen inzichten in de organisatie en het gedrag van complexe sys- temen helpen om te begrijpen hoe ondanks dat het gedrag van mensen niet vastligt, er toch sprake kan zijn van enige mate van samenhang. Hij ontleent deze inzichten

104

aan onderzoek naar complexe adaptieve systemen. Deze systemen worden geken- merkt door een groot aantal actoren, die op elkaar reageren op basis van een aantal regels. Die regels gelden niet voor het hele systeem, maar kunnen voor elke actor ver- schillend zijn. Er is sprake van een voortdurende interactie tussen actoren, waarbij actoren zich aan elkaar aanpassen door hun regels te veranderen onder invloed van hoe een andere actor reageert. De interactie is niet-lineair: regels worden willekeurig aangepast en overgenomen, waardoor een grote variatie ontstaat aan regels verspreid over het systeem. Dit sluit aan op de manier waarop ook Morin en Cilliers naar com- plexiteit kijken.

Volgens Stacey laten onder meer computersimulaties zien, dat in dit soort systemen ondanks dat er geen ontwerp van het geheel is, er spontaan samenhangende patronen ontstaan die zich over het hele systeem uitstrekken. De ontwikkeling en de aard van deze patronen zijn afhankelijk van verschillende factoren, waaronder het aantal en de sterkte van de verbindingen tussen actoren, de mate waarin actoren van elkaar ver- schillen en de energiestroom binnen het systeem. De ontwikkeling van patronen kan stabiel, cyclisch of willekeurig zijn.

In de ontwikkeling van een systeem kan een situatie worden onderscheiden waarin sprake is van patronen die zowel stabiel als instabiel zijn. Dit wordt de rand van chaos genoemd. Omdat in die situatie de verscheidenheid tussen actoren toeneemt, wordt het systeem gevoeliger voor veranderingen, waardoor nieuwe patronen kunnen ont- staan. Welke patronen ontstaan en hoe die zich ontwikkelen, is niet te voorspellen. Inzichten over complexiteit laten hiermee volgens Stacey zien dat mits er voldoende verbindingen zijn tussen de actoren, zelforganiserende interactie het vermogen heeft om spontaan samenhangende patronen te ontwikkelen. Ook leidt Stacey hieruit af dat wanneer actoren voldoende van elkaar verschillen, er nieuwe patronen kunnen ont- staan.

If one takes this view of the emergence of coherent patterns of relating in the process of relating, then there is no need to look for the causes of coherent human action in concepts such as deep structures, archetypes, the collective unconscious, transcendental wholes, com- mon pools of meaning, group minds, the group-as-a-whole, transpersonal processes, mental models, and so on. Instead, one understands human relating to be inherently pattern form- ing. (Stacey, 2001 p. 93)

Transformatieve benadering

De combinatie van stabiliteit en variatie leidt ertoe dat we weliswaar de toekomst niet kunnen voorspellen, maar dat we met onze ervaringen uit het verleden wel een voor- stelling kunnen maken van waar de toekomst ons mogelijk brengt. Op basis hiervan stelt Stacey tegenover de tweeslachtige formatieve en rationele benadering in het den- ken over kennis in organisaties een transformatieve benadering. Hierin is sprake van een beweging richting een toekomst die voortdurend wordt geconstrueerd door de be- weging zelf. Wat er op een moment gebeurt, komt voort uit wat er aan vooraf is ge- gaan, waardoor we daar een voorstelling van kunnen maken. Daarbij moeten we er echter rekening mee houden, dat een ontwikkeling ook een onverwachte wending kan krijgen. Dat betekent dat wanneer zich dat voordoet, we erop moeten inspelen, waarbij

105

5

we zowel gebruik maken van wat we al weten, als zoeken naar nieuwe betekenissen voor wat we nog niet weten.

Here, the movement of human action is toward an unknown future, that is, a future which is under perpetual construction by the movement of human action itself. The reason for the movement of human action is to express continuity and transformation of individual and collective identity and difference at the same time. The movement of human action is, there- fore, fundamentally paradoxical in that it both sustains identity (the known, sameness, con- tinuity) and, at the same time, it creates the novel, that is, variations that have never been there before (the unknown, difference, discontinuity). The process of human action is that of perpetual reproduction of identity, with the potential of transformation. There is no optimal, mature or final state, only the perpetual construction of the known and the unknown, at the same time. The future is unknowable but yet recognizable. (Stacey, 2001 p. 163)

Behalve dat er overeenkomsten zijn tussen complexe systemen en interacties van mensen in organisaties, zijn er volgens Stacey ook wezenlijke verschillen. Hij waar- schuwt daarom om de vergelijking niet te ver door te trekken. De benadering van com- plexe adaptieve systemen is nog steeds gebaseerd op het systeemdenken, waar Stacey juist afstand van wil nemen. In deze benadering worden interacties in tijd en ruimte afgezonderd, terwijl menselijke interacties een doorgaand proces vormen (Stanley, 2009). Daarnaast is het in het geval van interacties van mensen absoluut niet mogelijk om vergelijkbaar met een computerprogrammeur van buitenaf deze te ontwerpen en te sturen. Niemand kan zich buiten de interactie plaatsen. Stacey (2001) spreekt daarom van complexe responsieve processen, waarin het individu, de groep, de orga- nisatie en de samenleving met elkaar verweven zijn. Welk niveau het belangrijkst is en de ander bepaalt, is niet aan de orde. Het individu bestaat uit een interactief proces dat zich stil en verborgen afspeelt in een lichaam, net zoals ook een groep, een orga- nisatie en een samenleving interactieve processen zijn, maar dan publiekelijk en vaak door middel van taal tussen verschillende mensen. Het individuele en het sociale ver- wijzen daarmee niet meer naar twee gescheiden niveaus, maar zijn een aanduiding van de schaal waarop naar een proces wordt gekeken.

Sociale verhoudingen

Mensen ordenen en verbinden volgens Stacey hun afzonderlijke gedachten in thema's, die min of meer constant zijn. Daarmee geven we volgens Stacey de niet-lineaire ont- wikkeling van ons denken een lineair karakter. De ontwikkeling van thema´s gebeurt in interacties binnen mensen zelf en tegelijkertijd tussen mensen. Mensen ontwikke- len hun denken dus nooit geïsoleerd, maar worden beïnvloed door anderen. Aldus ont- staan patronen in het denken, die mensen met elkaar gemeen hebben. Omdat thema's echter nooit op exact dezelfde manier door mensen worden overgenomen en ontwik- keld, ontstaat variatie. Vanwege die variatie blijven mensen elkaar uitnodigen en uit- dagen met andere zienswijzen en kunnen binnen thema's veranderingen optreden en nieuwe thema's ontstaan. Of en hoe dit zich ontwikkelt, is onvoorspelbaar.

Mensen verschillen in de mate waarin zij een rol spelen in de ontwikkeling van bete- kenissen en thema's. Dit is afhankelijk van in hoeverre zij in interacties betekenissen

106

ter discussie stellen of nieuwe betekenissen introduceren. Mensen nemen in de com- municatie altijd een positie in en anticiperen op hun volgende actie. Dit wordt mede bepaald door macht. Macht is in communicatie volgens Stacey onvermijdelijk. Wan- neer iemand immers in een interactie de ‘beurt’ neemt, kan een ander dat niet. Macht kan zowel een positieve als een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van het denken. Iemand kan macht gebruiken om nieuwe betekenissen in te brengen of be- staande ter discussie stellen, maar ook om te belemmeren dat anderen dat doen.

Power is constraint that excludes some communicative actions and includes others. However, at the same time, power enables. The process of turn-taking/turn-making is both enabling and constraining at the same time and it therefore immediately establishes power differences in which some people are "in" and others are "out". (Stacey, 2001 p. 149)

Behalve macht speelt volgens Stacey ook angst een rol bij de ontwikkeling van kennis. Een basale angst is volgens Stacey dat men afgezonderd of uitgesloten wordt, omdat het kan betekenen dat je je identiteit verliest. Wanneer mensen hier bang voor zijn, zijn ze geneigd de geldende betekenissen in een groep te accepteren en te ondersteu- nen.

Vooral bij veranderingen in organisaties spelen macht en angst een belangrijke rol, omdat deze gepaard gaan met wijzigingen in de positie van mensen. Tegelijkertijd ont- wikkelen zich juist dan nieuwe betekenissen, doordat bestaande thema's ter discussie worden gesteld en nieuwe gecreëerd. Op die manier zijn volgens Stacey creativiteit, angst en macht inherent aan elke verandering in een organisatie.

Mensen zijn zich meestal niet bewust van de invloed van macht en angst op processen. Men realiseert zich wel dat er binnen een organisatie groepen zijn en wie daar wel en niet bij horen. Maar men beseft vaak niet dat dit gebeurt om bestaande machtspatro- nen in stand te houden, waardoor ook hun angst voor veranderingen onbewust is. Mensen die beseffen dat relaties kunnen veranderen, die accepteren dat deze veran- deringen door niemand gecontroleerd kunnen worden en die rekening houden met onverwachte ontwikkelingen, kunnen volgens Stacey beter met angst en veranderin- gen omgaan dan anderen. Dit sluit nauw aan bij de stelling van Morin dat mensen om met onzekerheid om te kunnen gaan, vertrouwen moeten ontwikkelen dat onver- wachte ontwikkelingen niet alleen je plannen in de war kunnen gooien, maar ook op- lossingsmogelijkheden kunnen bieden, die niet op voorhand zijn te voorzien. Organi- saties zouden zich in hun aandacht voor de ontwikkeling van kennis daarom volgens Stacey met name moeten richten op aspecten die daarvoor van belang zijn, zoals ver- trouwen in elkaar, zelfvertrouwen en een persoonlijk evenwicht in wat een medewer- ker moet geven en ontvangt.

Symbolen

Symbolen spelen in de interacties in complexe responsieve processen een centrale rol. In navolging van Mead vat Stacey symbolen niet op als iets dat een betekenis van zich- zelf heeft, maar iets waarvan de betekenis gevormd wordt in een interactie.

I understand this to mean that a gesture is thrown together with a response and together they “stand for,” or better still, constitute a meaning. Mead rejected the notion that symbols

107

5

are independent of their meaning and said that they could not lie outside the field of action. (Stacey, 2001 p. 149)

Ook bij het ontwikkelen en overdragen van kennis wordt gebruik gemaakt van sym- bolen. Stacey onderscheidt drie soorten symbolen: protosymbolen, significante sym- bolen en gestolde symbolen.

Protosymbolen hebben betrekking op gevoelens. We kunnen die maar ten dele direct waarnemen bij onszelf of bij een ander, maar we zijn vaak wel in staat om een veran- dering in onze eigen lichamelijke gesteldheid of van die van een ander op te merken (door bijvoorbeeld wat we zien, geluiden, aanraking, geur en smaak) en te koppelen aan een gevoel dat we kennen. We doen dat meestal zonder dat we ons daarvan bewust zijn.

The key point is that humans seem to be biologically capable of selecting from an array of stimuli (images, sounds, touches, smells and tastes) impinging on the body, directly perceiv- ing the amodal time/space qualities of that selection, and combining, matching, or even fus-