• No results found

Grondrecht als gecodificeerde ethische norm

4.2. De beperkingen van het auteursrecht

4.2.1. Openbare veiligheids en citaatbeperking

In het Painer arrest wordt een beroep gedaan op de openbare veiligheids- en citaatbeperking door de krant Der Standard. Eva Maria Painer is van beroep portretfotograaf en heeft van Natascha Kamphusch in haar kinderjaren portretfoto’s gemaakt. Kamphusch is in 1998 ontvoerd en wist in 2006 te ontsnappen. Dit was destijds belangrijk nieuws. De portretfoto’s zijn gebruikt door onder meer de krant Der Standard om verslag te doen van de ontsnapping. Het Hof van Justitie overweegt dat portretfoto’s beschermde werken kunnen zijn.227 Painer vordert op basis van de auteursrechtinbreuk een reproductie- en distributieverbod van de foto’s en een passende vergoeding voor de reeds geleden schade. De krant doet een beroep op een tweetal beperkingen, namelijk ‘het gebruik van een auteursrechtelijk beschermd werk in belang van de openbare

222 Overweging 31 considerans ARI.

223 Artikel 13 Modellenrichtlijn; artikel 20 Modelverordening; artikel 5 lid 2 Merkenrichtlijn; artikel 6 Merkenrichtlijn; artikel 9 lid 1

sub c Merkverordening; artikel 12 Merkenverordening.

224 Sentleben 2004, p. 22-32; Guibault 2002, p. 29-56. 225 Overweging 32 considerans ARI.

226 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 16.

227 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 94; onder verwijzing naar artikel 6 Richtlijn 93/98/EEG

van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende de harmonisatie van de beschermingstermijn van het auteursrecht en van bepaalde naburige rechten (PbEG 1993, L 290/9) waarin het werkbegrip voor foto’s is geharmoniseerd.

Pagina 41

veiligheid’ (sub e) en het ‘citaatrecht’ (sub d). Allereerst wordt ingegaan op de openbare veiligheidsbeperking en vervolgens de citaatbeperking.

De openbare veiligheidsbeperking - artikel 5 lid 3 sub e ARI

3. De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

e) het gebruik ten behoeve van de openbare veiligheid of om het goede verloop van een administratieve, parlementaire of gerechtelijke procedure of de berichtgeving daarover te waarborgen;

Het Hof van Justitie overweegt ten aanzien van de openbare veiligheidsbeperking als volgt. De lidstaten hebben enerzijds een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van de wijze waarop een beperking wordt geïmplementeerd, maar anderzijds zijn lidstaten gebonden aan de meer restrictieve uitleg van beperkingen. Er moeten namelijk vijf cumulatieve voorwaarden in acht worden genomen:228 (i) de implementatie moet voldoen aan het evenredigheidsbeginsel (proportionaliteit en subsidiariteit); (ii) het uitgangspunt van een hoog beschermingsniveau voor de rechthebbende; (iii) rechtszekerheid ten gunste van de rechthebbende; (iv) een enge uitleg van beperkingen op exclusieve rechten. Tot slot als een soort van overkoepelende voorwaarde moet er ook zijn voldaan aan (v) de drie-stappen-toets, inhoudende dat beperkingen slechts in bepaalde bijzondere gevallen mogen worden toegepast, mits deze geen afbreuk doen aan de normale exploitatie van een werk en de rechtmatige belangen van de auteursrechthebbende niet onredelijk schaadt.229

Dit betekent volgens de rechter dat een ruimere uitleg van de beperking is uitgesloten. In die zin heeft de beperking niet tot doel media te beschermen, want het is niet aan hen om het doel van openbare veiligheid na te streven. Het initiatief om zo’n foto te verspreiden moet altijd bij de bevoegde nationale autoriteiten liggen. Nadrukkelijk overweegt het Hof van Justitie dan ook als volgt:

“die bepaling [heeft] enkel tot doel de openbare veiligheid te beschermen en betreft … niet de afweging tussen bescherming van de intellectuele eigendom en persvrijheid.”230

Sterker nog, het Hof van Justitie overweegt dat een beperking op de vrijheid van meningsuiting juist gerechtvaardigd kan worden ten behoeve van de openbare veiligheid. Het primaat ligt dus duidelijk bij de overheid. Geerts overweegt dat ‘hulpvaardige’ persmedia, die op eigen initiatief een foto publiceren, geen beroep kunnen doen op de openbare veiligheid, want er is altijd overleg met de bevoegde autoriteiten noodzakelijk.231 Tot slot merkt de rechter op dat dit niet altijd een concrete, actuele en uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteiten hoeft te zijn. Er bestaat dus een soort overleg en coördineerplicht wanneer de media een beroep wil doen op deze beperking.232 Van belang is om te concluderen dat het Hof van Justitie bij een beroep op de

228 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 101-110. 229 Zie over de drie-stappen-toets uitgebreid: Sentleben 2004.

230 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 114.

231 Annotatie P.G.F.A. Geerts, IER 2012/16 bij Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard). 232 Annotatie M.M.M. Eechhoud, AMI 2012/2 bij Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard).

Pagina 42

‘openbare veiligheidsbeperking’ het Handvest of grondrechten niet van belang acht. Het Handvest heeft dus geen externe invloed op de reikwijdte en uitoefening van auteursrecht bij alle beperkingen.

De citaatbeperking - artikel 5 lid 3 sub d ARI

3. De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

d) het citeren ten behoeve van kritieken en recensies en voor soortgelijke doeleinden, mits het een werk of ander materiaal betreft dat reeds op geoorloofde wijze voor het publiek beschikbaar is gesteld, indien de bron — waaronder de naam van de auteur — wordt vermeld, tenzij dit niet mogelijk blijkt en het citeren naar billijkheid geschiedt en door het bijzondere doel wordt gerechtvaardigd;

Vervolgens gaat het Hof van Justitie in op de citaatbeperking. De nationale rechter vraagt zich af of de citaatbeperking ook van toepassing is wanneer het persartikel waarin wordt geciteerd niet zelf een beschermd werk is. Deze vraag wordt logischerwijs bevestigend beantwoord, maar het is de redenering die dit antwoord interessant maakt.233 Het Hof van Justitie overweegt dat bij de toepassing van de ARI overweging 31 van considerans van belang is, waarin het volgende staat:

“Er moet een rechtvaardig evenwicht van rechten en belangen worden gewaarborgd tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en tussen de verschillende categorieën rechthebbenden en gebruikers van beschermd materiaal.”

De rechter overweegt vervolgens dat er enerzijds vanuit wordt gegaan dat beperkingen eng moeten worden uitgelegd, maar dit anderzijds niet wegneemt dat er bij de uitlegging er voor moet worden gezorgd dat de nuttige werking van de uitzondering behouden blijft en het doel ervan wordt geëerbiedigd.234 De rechter gaat in op de achterliggende strekking van de citaatbeperking:

“Met artikel 5, lid 3, sub d … moet een rechtvaardig evenwicht tussen het recht op vrije meningsuiting van de gebruikers van een werk of ander materiaal en het aan de auteurs toegekende reproductierecht worden bereikt. Dat rechtvaardig evenwicht wordt in casu verzekerd door de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting van de gebruikers te privilegiëren ten opzichte van het belang van de auteur, zich te kunnen verzetten tegen de reproductie van passages uit zijn reeds rechtmatig voor het publiek toegankelijk gemaakte werk, waarbij die auteur wel het recht wordt gewaarborgd dat in beginsel zijn naam wordt vermeld.”235

Er wordt benadrukt dat de citaatbeperking een rechtvaardig evenwicht waarborgt tussen de vrijheid van meningsuiting en de belangen van de auteur. De vrijheid van meningsuiting prevaleert namelijk ten behoeve van de persfunctie, waardoor het publiek kennis kan nemen van de foto. Belangrijk hieraan is dat de vrijheid van meningsuiting ten grondslag ligt aan de

233 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 134-136. 234 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 133. 235 Hof van Justitie EU 1 december 2011, C-145/10 (Painer/Standard), par. 134-135.

Pagina 43

citaatbeperking en dat de uiting in die zin beschermd is. Wel lijkt het conflict nog geïnternaliseerd, want de citaatbepaling is in die zin de belichaming van de balans tussen de vrijheid van meningsuiting en de belangen van de rechthebbende. De daadwerkelijke invloed van het Handvest op de citaatbeperking wordt opengelaten. Het is niet uitgesloten dat dit grondrecht in de toekomst een meer nadrukkelijke rol gaat spelen bij de uitleg van het rechtvaardige evenwicht.

4.2.2. Parodiebeperking

Het Hof van Justitie heeft de mogelijkheden van de vrijheid van meningsuiting namelijk in

Deckmyn ten aanzien van een andere beperking gekenschetst.236 Deckmyn is een politicus en verspreid op de nieuwjaarsreceptie van de stad Gent een kalender, waarop de burgemeester Daniël Termont van Gent is afgebeeld terwijl hij muntstukken uitstrooit aan mensen met een andere culturele of etnische achtergrond. De afbeelding lijkt op de voorzijde van het Suske & Wiske album “De Wilde Weldoener”, dat Willy van Vandersteen in 1961 heeft gecreëerd. De erven van Vandersteen vorderen staking van het gebruik van deze tekening door Deckmyn, omdat er sprake zou zijn van inbreuk op de auteursrechten. Deckmyn beroept zich vervolgens op de parodiebeperking, op basis waarvan de tekening wel zou zijn toegestaan. De parodiebeperking wordt geharmoniseerd door de ARI.

Parodiebeperking - artikel 5 lid 3 Sub k ARI

3. De lidstaten kunnen beperkingen of restricties op de in de artikelen 2 en 3 bedoelde rechten stellen ten aanzien van:

k) het gebruik voor karikaturen, parodieën of pastiches;

De vraag is of Deckmyn zijn door Suske & Wiske ‘geïnspireerde’ parodie moet worden toegestaan. De voorkant van de “De Wilde Weldoener” is immers een beschermd werk. Deze uitspraak wordt gedaan in een zekere politieke setting. De cartoon illustreert namelijk het beleid van de burgemeester van Gent ten aanzien van niet-autochtone burgers. Vandaar het niet geheel onlogische beroep door Deckmyn op de parodiebeperking. Het Hof van Justitie gaat eerst in op de vraag wat nu precies een ‘parodie’ eigenlijk is:

“… de wezenlijke kenmerken van een parodie erin bestaan dat, enerzijds, een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen met het bestaande werk en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven.”237

De parodie hoeft op zichzelf niet origineel te zijn, want er hoeft niet sprake te zijn van een ‘nieuw werk’ dat zich dermate onderscheid van origineel.238 Duidelijke verschillen met het originele werk zijn voldoende. Dus niet alleen parodieën op een werk zijn geoorloofd, maar ook parodieën met een auteursrechtelijk werk. Bij deze laatste vorm is het originele werk als het ware het middel om kracht bij te zetten aan de parodiërende boodschap, maar niet het onderwerp van de

236 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen). 237 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 20. 238 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 21.

Pagina 44

boodschap.239 De vrijheid tot gebruik van werken reikt in die zin ver.240 Dit betekent dat de verdere invulling van het begrip en de reikwijdte ervan worden bepaald door de uitleg van het Hof van Justitie.241

In het licht hiervan herhaalt het Hof van Justitie dat beperkingen op de exclusieve rechten van de auteur eng moeten worden uitgelegd.242 Bij interpretatie en de afweging is van belang dat het nuttig effect van de doelstelling van de parodiebeperking wordt gewaarborgd. Dit is, net zoals de citaatbeperking, het bevorderen van de vrijheid van meningsuiting.243 Dit betekent dat of de afweging een parodie is toegestaan aankomt op het rechtvaardig evenwicht tussen de exploitatiebelangen van de auteur en de vrijheid van meningsuiting van Deckmyn. Uitgebreider geformuleerd dan in geval van de citaatbeperking, overweegt het Hof van Justitie dat:

“de toepassing in een concreet geval van de beperking ten aanzien van de parodie in de zin van artikel 5, lid 3, sub k … dit rechtvaardige evenwicht in acht neemt, moet met alle omstandigheden van het geval rekening worden gehouden.”244

Het Hof van Justitie laat in geval van de parodie dus nadrukkelijk ruimte voor een afweging. Dit is anders dan in Painer, waar het rechtvaardig evenwicht een (geïnternaliseerd) feit leek. In dit geval betreft de boodschap een discriminerende tekening. Van belang hierbij is bovendien het algemeen geldende discriminatieverbod dat sedert is vastgelegd in het Handvest (artikel 21). In zo’n geval heeft de rechthebbende in beginsel een rechtmatig belang om zich te verzetten tegen een dergelijke boodschap.245

De slotsom is dat een uiting die de wezenlijke kenmerken van parodie vertoond, kan worden toegestaan wanneer de parodie een rechtvaardig evenwicht in acht neemt tussen de belangen van de auteur en de vrijheid van meningsuiting van de gebruiker (ic. Deckmyn). Hierbij moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Dus ook een eventueel discriminerende boodschap.246 De afweging tussen het belang van de rechthebbende en de gebruiker van het werk is nadrukkelijker dan in Painer. Voorhoof wijst er terecht op dat de nationale rechter in principe een afweging moet maken of de ‘nabootsing met duidelijke verschillen ten opzichte van het origineel’ humoristisch of spottend is.247 Bij het vinden van een evenwicht moet bovendien rekening worden gehouden met alle ‘omstandigheden van het geval’.

239 Voorhoof, AMI 2014/6, p. 182.

240 De Cock Buning & Van Lingen, AMI 2014/6, p. 192; Annotatie D. Voorhoof, Mediaforum 2014/11-12 bij Hof van Justitie EU 3

september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), p. 298.

241 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 16 242 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 22. 243 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 23-25. 244 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 28.

245 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 26-31; Annotatie D. Voorhoof,

Mediaforum 2014/11-12 bij Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), p. 299 gaat in

op het feit hoe het Hof van Justitie in feite morele rechten hier harmoniseert.

246 Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en Vrijheidsfonds/Vandersteen), par. 33-35.

247 Annotatie D. Voorhoof, Mediaforum 2014/11-12 bij Hof van Justitie EU 3 september 2014, C-201/13 (Deckmyn en

Vrijheidsfonds/Vandersteen), p. 296.

Pagina 45