• No results found

5.RAAKVLAK ORGANISATIE VAN DE VASTGOEDMARKT EN HERBESTEMMEN: 5 THEMA’S

5.4 HUIDIG VERDIENMODEL

5.4.1 OORSPRONKELIJK EIGENAAR/GEBRUIKER

Grond is een noodzakelijke voorwaarde om tot een herontwikkeling te kunnen komen (Buitelaar et al., 2008). Oorspronkelijk grondeigenaren willen of kunnen vaak niet meewerken aan de herontwikkeling (Buitelaar et al., 2008). Dit hangt onder andere samen met het nemen van verlies, eigenaren moeten anders gaan denken, een voorbeeld is dat in het geval van kantoren eigenaren ook hun verlies moeten nemen, omdat het kantoor niet meer zoveel waard is als ze zelf dachten (D. Stadig, persoonlijke communicatie, 25 maart 2011). Anderzijds kan het ook samenhangen met een afwachtende houding van grondeigenaren wanneer zij weten dat er een herontwikkeling plaats gaat vinden. In het geval van bedrijventerreinen zit voor sommige bedrijfseigenaren zelfs hun pensioen in het vastgoed van het bedrijf. Wanneer er dus onderhandeld gaat worden en de ontwikkelende partij nou net die grondpositie nodig heeft waar het bedrijfspand op staat, kan men dus in de onderhandeling een afwachtende houding aanhouden, om uiteindelijk het maximale er uit te halen.

5.4.2 PROJECTONTWIKKELAAR

Hamel & Prahalad (in Adams, 2004) stellen dat de bedrijven die in de toekomst nog een behoorlijk marktaandeel willen blijven behouden en ook in het bestaan van hun bedrijf op de lange termijn willen voorzien, grootschalige investeringen moeten doen in ‘core competencies’. Immers, de competitie voor de toekomst is wezenlijk anders dan de competitie voor het heden (Hamel & Prahalad, in Adams, 2004). Geen enkel bedrijf moet daarom ook de toekomst zien als een simpele extrapolatie van het heden (Hamel & Prahalad, in Adams, 2004). Bij core

competencies gaat het om “a set of differentiated skills, complementary assets, and routines that provide the basis for a firm’s competitive capacities and sustainable advantage in a particular business.” (Teece et al., in Adams, 2004).

Wanneer we weten dat er een shift heeft plaatsgevonden van greenfield naar brownfield ontwikkeling, betekent dit ook dat dit bedrijven vraagt om andere kennis. Immers, de drie belangrijkste core competencies waren in het geval van woningbouw bij greenfield ontwikkeling de kennis om eigendom konden controleren door de aankoop van grond, kennis van het bij elkaar krijgen van de benodigde vergunningen en kennis over het in de markt zetten van de ontwikkelde gebieden (Adams, 2004). Deze core compentencies bepalen misschien nog wel de competitie van nu, maar zijn voor later niet meer actueel. Brownfield herontwikkeling wordt nu vooral beschouwd als meer problematisch en risicovol dan de nieuwe ontwikkelingen op greenfields. Daarom zijn het nu vooral gespecialiseerde bedrijven of dochterondernemingen van de grote ontwikkelaars die zich begeven op het veld van de herontwikkeling van brownfields (Adams, 2004).Op de langere termijn zullen de grotere bedrijven echter nu echt moeten gaan investeren in hun core competencies, om niet door de wat kleinere ontwikkelaars die nu al zijn gespecialiseerd in de herontwikkeling van brownfields te worden ingehaald (Adams, 2004).

58 | P a g i n a

5.5 MARKTMACHT

De mate van concurrentie tussen aanbieders van vastgoed, is zoals eerder aangegeven, een belangrijke factor voor een goed functionerende vastgoedmarkt (Buitelaar & Pouls, 2009). Volgens de economische theorie geldt dat hoe groter de mate van marktconcentratie, hoe groter de kans is dat individuele bouwers, woningcorporaties en ontwikkelaars marktmacht kunnen uitoefenen en het aanbod van vastgoed en dus ook de mate van herbestemmen kunnen

beïnvloeden. Met andere woorden: de markt heeft dan een grote invloed op wat er uiteindelijk in de ruimte gerealiseerd wordt. Er is sprake van marktmacht als een bedrijf de prijs kan

verhogen boven de evenwichtsprijs, zonder dat het verlies aan verkopen ertoe leidt dat de winst lager is dan wanneer er tegen die oude marktprijs zou worden verkocht. (Landes & Posner in, Buitelaar & Pouls, 2009). In feite houdt het hebben van marktmacht kort door de bocht in dateen marktpartij zijn eigen plan kan trekken en zich dus onafhankelijk van andere marktpartijen kan gedragen.

Marktmacht en marktconcentratie zijn overigens termen die veelal door elkaar worden gebruikt. In feite staan deze twee termen ook voor hetzelfde fenomeen, maar bezien vanuit een ander perspectief. Bij marktmacht wordt er vanuit het perspectief van de aanbieders gekeken en bij marktconcentratie het perspectief van het aanbod, of de markt als geheel (Buitelaar & Pouls, 2009).

Als laatste heeft dus ook marktmacht zijn impact op de praktijk van herbestemmen en

gebiedsontwikkeling. Zoals uit deze gehele paragraaf blijkt, hebben de terugtrekkende overheid en de voorwaartse integratie van marktpartijen in gebiedsontwikkeling gezorgd voor een eigenlijk nog grotere basis voor marktmacht. Doordat marktpartijen bijvoorbeeld grondposities innemen, betekent dat uiteindelijk een zeer sterke positie aan de onderhandelingstafel met de gemeente, zoals Segeren (2007) al eerder in dit hoofdstuk aangaf. Want marktpartijen zijn gewoon heel erg goed in uitspelen (K. Loeff, persoonlijke communicatie, 15 juli, 2011). “Zeker nu, nouja niet zeker nu, dat deden ze daarvoor ook al, maar dat zie je gewoon, van nouja als er in Breda niet een megabioscoop komt dan zetten wij hem in Tilburg neer.” (K. Loeff, persoonlijke communicatie, 15 juli, 2011). En ook zo verder, want als het vervolgens dan in Tilburg niet kan, gaan marktpartijen weer richting een andere plaats. Wat je dus ziet is dat bestuurders heel gauw verlekkerd worden met musthaves binnen hun gemeentegrenzen, “(…) want anders zijn wij niet hip en dan trekken wij niet en dan dit en dat en zus en zo.” (K. Loeff, persoonlijke communicatie, 15 juli, 2011). De gemeente is daarbij ook nog sterk afhankelijk van marktpartijen voor haar kostenverhaal, mede doordat bij herbestemmen het soms lastig kan zijn om haar kosten te verhalen. Maar dit alles hangt niet alleen samen met de grond, maar bijvoorbeeld ook met de ontwikkelopgaven die er zijn en die gemeenten formuleren, zoals Buitelaar & Segeren (2008) al eerder in dit onderzoek aangaven. Hierdoor kunnen alleen de grotere ontwikkelaars

ontwikkelen, omdat voor de kleinere de opgave gewoonweg niet haalbaar is.

5.6 CONCLUSIES

We hebben in dit hoofdstuk een vijftal factoren beschreven die in de rest van dit onderzoek centraal zullen staan. Dit zijn factoren die specifiek relevant zijn voor de verhouding tussen de Nederlandse structure of building provision en het herbestemmen van bestaand vastgoed. Zo is het gegeven dat de samenwerking moet worden gezocht tussen staat en markt inherent aan de Nederlandse ruimtelijke ontwikkelingspraktijk (en daarmee dus de Nederlandse structure of building provision. Regelgeving en beleid is natuurlijk ook in een land als Nederland van groot belang, we hebben een onderscheid gemaakt naar nationale regelgeving, Europese regelgeving en nationaal beleid. Qua regelgeving is er natuurlijk de meer algemenere regelgeving zoals de

59 | P a g i n a

Wro, het Bro, de WABO en het Bor, in principe zouden deze voldoende moeten zijn om een herbestemming mogelijk te maken, maar dit staat of valt eigenlijk met de medewerking van de gemeente, omdat zij uiteindelijk de autoriteit zijn die beslissen. Toch zijn er ook knelpunten, bijvoorbeeld rondom het omgevingsvergunningvrij bouwen, het toetsen aan de eisen van het Bouwbesluit en tijdelijk herbestemmen. Daarnaast is in dit hoofdstuk naar voren gekomen dat naast de algemene regelgeving er ook specifieke regelgeving is met relatie tot herbestemmen, concreet: de monumentenwetgeving. De crux zit hem op dit terrein vooral in het vastleggen van een status van beschermd monument, of niet. Tevens is er aandacht geschonken aan Europa, want Europese regelgeving lijkt meer en meer van invloed, bijvoorbeeld rondom aanbesteding en staatssteun. Met de decentralisatie is een groot deel van de verantwoordelijkheid voor herbestemmen en monumenten op het niveau van de gemeente komen te liggen, hier gaan zij verschillend mee om. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld vanuit de provincie Brabant initiatieven in de vorm van een revolving fund voor de herbestemming van erfgoedcomplexen. Het verdienen op herbestemmen maakt de praktijk ook lastig, immers, vaak begint men bij herbestemmen al met een behoorlijk tekort, kenmerkend voor het herontwikkelen van

functieveranderingslocaties. Dit heeft bijvoorbeeld ook zijn doorwerking in het kostenverhaal van de gemeente en de mogelijkheden die er zijn per individueel gebouw of complex. Daarnaast is kennis ook van groot belang: marktpartijen moeten investeren in hun competenties om te kunnen gaan herbestemmen, want dit vraag om wezenlijke specialistische kennis. Als laatste is er de marktmacht waarin in relatie tot de Nederlandse structure of building provision al

wetenschappelijk onderzoek is gedaan. Immers door de voorwaartse integratie van marktpartijen en de terugtrekkende overheid is er een zeer sterke onderhandelingspositie gekomen voor marktpartijen. Daarbij zijn het zoals in het theoretisch kader al naar voren kwam, de grotere partijen die allicht nog meer invloed hebben, doordat zij bijvoorbeeld ook in staat zijn om een grondpositie in te nemen. Het vermoeden is dat de invloed van marktpartijen bij

61 | P a g i n a