• No results found

1.8 ‘Het omvallen van de Ziektewet’

2. De Nederlandse glastuinbouw in perspectief

2.3 Ontwikkeling en structuur werkgelegenheid

Een eerste constatering met betrekking tot de werkgelegenheid in de glastuinbouw is dat deze zich atypisch heeft ontwikkeld in vergelijking met de Nederlandse werkgelegenheid in zijn geheel. Nadat de werkgelegenheid in het Nederlandse bedrijfsleven in de jaren vijftig en zestig een continue groei had laten zien, vindt rond 1970 een kentering plaats en loopt de werk- gelegenheid in het begin van de jaren tachtig in het algemeen verder terug. De werkgelegen- heid in de glastuinbouw toont echter juist een tegengestelde tendens. Vanaf begin jaren zeventig tot en met begin jaren negentig is de werkgelegenheid steeds toegenomen. Sindsdien is de werkgelegenheid stabiel gebleven. Tabel 2.7 laat de ontwikkeling van de werkgelegenheid voor de gehele tuinbouwsector zien in arbeidsjaren.25

Tabel 2.7. Ontwikkeling werkgelegenheid en de inzet van niet-regelmatige arbeidskrachten in tuinbouw (in arbeidsjaren).

Totale werkgelegenheid Inzet niet regelmatige arbeid

1992 67.483 6.156 1993 66.813 6.195 1994 64.898 5.465 1995 63.989 6.329 1996 64.293 7.435 1997 61.635 7.034 1998 66.696 7.300 1999 62.476 7.134 2000 69.100 9.196 2001 66.682 9.525 2002 65.896 10.565 Bron: CBS landbouwtellingen

Ten opzichte van 1992 is de totale werkgelegenheid in de tuinbouw in 2002 gezakt van onge- veer 67.500 naar 65.900 arbeidsjaren. De inzet van niet regelmatige arbeid is in dezelfde periode echter sterk gestegen van ongeveer 6.200 arbeidsjaren in 1992 naar circa 10.600 arbeidsjaren in 2002. De niet-regelmatige arbeid bestaat grotendeels uit uitzend- en inleen- krachten.

Volgens Vermeulen e.a. (2001: 5) zet de totale glastuinbouw in 1998 ongeveer 4.160 arbeids- jaren in via uitzendbureaus en loonbedrijven. In 2000 zou dit aantal zijn opgelopen tot zo’n 7.440 arbeidsjaar. Ook anderen constateren dat de inzet van uitzend- en inleenkrachten in de glastuinbouw in de jaren negentig sterk is toegenomen. Terwijl het aantal glasgroenten- en glasbloemenbedrijven daalt, stijgt het volume van uitzend- en inleenarbeid in deze subsec- toren. Volgens Warmerdam et al. (2003: 8) steeg de omvang hiervan bij

glasgroentenbedrijven van 1.877 arbeidsjaren in 1998 naar 3.981 arbeidsjaren in 2000. Bij de glasbloemenbedrijven nam de uitzend- en inleenarbeid in dezelfde periode toe van 2.266 naar 3.600 arbeidsjaren Dit is een stijging van respectievelijk 112% en 59%. Daarbij blijft de totale arbeidsinzet redelijk constant, zodat geconcludeerd kan worden dat vaste arbeid wordt vervangen door losse arbeid.

2.3.1 Arbeidsbezetting per bedrijf

Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, is het aantal bedrijven in de glastuinbouw als gevolg van schaalvergroting danig afgenomen. Omdat de werkgelegenheid redelijk op peil blijft, leidt dit tot een hogere arbeidsbezetting per bedrijf. Figuur 2.7 toont de ontwikkeling van de arbeids- bezetting gemiddeld per bedrijf voor de verschillende teelttakken in de laatste decennia.

0.00 1.00 2.00 3.00 4.00 5.00 6.00 7.00 1980 1985 1990 1995 2000

Arbeidsbezetting (in arbeidsjaar

)

Glasgroentebedrijf Snijbloemenbedrijf Potplantenbedrijf Glastuinbouwbedrijf Figuur 2.7. Ontwikkeling van de arbeidsbezetting in de glastuinbouw (in arbeidsjaren). Bron: PBG, 2000: 18

Uit Figuur 2.7 komt naar voren dat voor de gehele glastuinbouw de gemiddelde arbeids- bezetting is gestegen van 3,29 arbeidsjaren in 1982 tot 5,82 arbeidsjaren in 1999. Dit komt overeen met een jaarlijkse toename van 2,9%. De ontwikkeling van de werkgelegenheid in de verschillende teelttakken laat de volgende verschillen zien. De arbeidsbezetting voor het gemid- delde glasgroentebedrijf is in dezelfde periode gestegen van 3,30 naar 6,01 arbeidsjaren; een jaarlijkse stijging van 3,5%. De arbeidsbezetting van het gemiddelde potplantenbedrijf is gestegen van 3,75 in 1982 naar 6,44 in 1999. Dit komt overeen met een gemiddelde stijging van 3,4%. Voor het gemiddelde snijbloemenbedrijf is de arbeidsbezetting het minst gestegen; van 3,72 arbeidsjaren in 1982 naar 5,37 arbeidsjaren in 1999 (2,1% per jaar).

2.3.2 Samenstelling personeelsbestand

Volgens een bestuurder van Agrarisch Groen van FNV Bondgenoten zijn er momenteel zo’n kleine 80.000 werknemers direct in dienst van tuinders. Daarnaast werken er binnen tuinbouw- bedrijven allerlei tijdelijke inleenkrachten, meestal via uitzendbureaus of handmatige agrarische loonbedrijven. Deze bestuurder meent dat het bij deze gelegenheidsarbeiders en inleen- krachten ook nog eens gaat om circa 80.000 personen. Hij schatte verder dat van deze inleenkrachten 60% tot 70% werkzaam is in de glastuinbouw van Zuid-Holland. Van het werk dat in de tuinbouw moet worden verricht, stelt men vanuit de vakbond vast dat ongeveer 20% bestaat uit specialistische werkzaamheden die vaak worden gedaan door een kern van vaste (Nederlandse) werknemers en dat de overige 80% bestaat uit productiewerk waarvoor weinig of geen opleiding is vereist.

Volgens cijfers van het EIM zouden in 2000 in de totale primaire tuinbouw ruim 75.000 werk- nemers in vaste of tijdelijke dienst zijn van tuinders. De verdeling daarvan is als volgt:

Tabel 2.8. Aantal werkzame personen (in tijdelijke en vaste diens ) in de primaire tuinbouw in zijn geheel en in de glasgroenten en de glasbloemen afzonderlijk, in 2000.

t Totaal primaire tuinbouw waarvan: glasgroenten waarvan: glasbloemen

absoluut % absoluut % absoluut %

Aantal werknemers 75.597 100 15.659 100 29.029 100

waarvan: in tijdelijke dienst 11.103 15 2.410 15 2.846 10

waarvan: in vaste dienst 64.494 85 13.249 85 26.183 90

Bron: Eim, 2001, bewerking door ITS (Van Warmerdam et al., 2003: 9)

Kijken we naar de achtergronden van de werknemers in vaste dienst, dan zijn voor 1998 en 2000 de volgende gegevens beschikbaar met betrekking tot dienstverband, geslacht, etnische afkomst, leeftijd en opleiding:

Tabel 2.9. Kenmerken van de werknemers in vaste dienst in de primaire tuinbouw in zijn geheel en in de glasgroenten en de glasbloemen afzonderlijk, in 1998 en 2000.

Totaal primaire tuinbouw waarvan: glasgroenten waarvan: glasbloemen

Totaal aantal werknemers in 2000 64.494 13.249 26.183

jaar: 1998 2000 1998 2000 1998 2000

% fulltime (32 uur of meer p.w.) 80% 77% 92% 91% 83% 76%

% vrouw 37% 39% 33% 35% 39% 39%

% allochtoon 10% 12% 16% 17% 11% 13%

% ouder dan 45 jaar 22% 17% 27% 14% 23% 17%

% met hooguit lbo 69% 67% 69% 71%

Bron: Eim, 2001, bewerking door ITS (Van Warmerdam et al., 2003: 10)

Uit Tabel 2.8 en 2.9 komt naar voren dat de overgrote meerderheid van werknemers (die direct bij een tuinder in dienst zijn) geen tijdelijk maar een vast dienstverband hebben en dat er onder deze vaste krachten veel laaggeschoolden zijn. Voor de glasgroenten en glasbloemen geldt dat circa 70% hooguit lager beroepsonderwijs heeft gevolgd. Er werkt verder een aanzienlijk aantal vrouwen en in de periode 1998-2000 is het aandeel oudere werknemers fors gedaald (vooral in de glasgroenten). Het aantal allochtone werknemers is in deze periode licht gestegen.

In het kader van de Arbeidsradar Glastuinbouw is in 2002 een enquête afgenomen onder 322 glastuinbouwbedrijven in verschillende regio’s. Daarbij werd per regio ook gevraagd naar de inzet van vreemd personeel. Voor het Westland leverde dit de volgende resultaten op (Van Warmerdamet al., 2003: 16-18, 79-80):

x Driekwart van de bedrijven (74%) had vaste krachten in dienst; gemiddeld was in deze bedrijven sprake van 5,2 vaste kracht. Doorgaans hadden deze werknemers een contract van meer dan 32 uur per week.

x 61% van de bedrijven maakte gebruik van tijdelijke arbeidskrachten, waarbij per bedrijf gemiddeld sprake was van 2,7 tijdelijke kracht.

x Bijna 70% van de tuinbouwbedrijven maakte gebruik van inleenarbeid; bij eenderde deel van deze bedrijven maakte de inleenarbeid 50% of meer van de personeelscapaciteit uit; bij de helft van deze bedrijven was het aandeel van de inleenarbeid op het totaal van de personeelscapaciteit 25% of minder.

x Driekwart van de bedrijven werkte met scholieren of studenten en bij 40% van deze bedrijven maakten deze gelegenheidskrachten 10% of meer van de personeelscapaciteit uit.

Vergelijkend met de andere regio’s van de enquête (Aalsmeer, De Kring en Noord-Limburg/ Zuidoost-Brabant) merken de onderzoekers op dat in het Westland relatief veel (26%) bedrijven werden aangetroffen zonder vast personeel. Daarnaast stelde men vast dat tuinbouwbedrijven waar de inleenarbeid 50% of meer van de personeelscapaciteit uitmaakte, in het Westland meer voorkwamen dan in de andere regio’s (Van Warmerdamet al., 2003: 18).