• No results found

1.8 ‘Het omvallen van de Ziektewet’

2. De Nederlandse glastuinbouw in perspectief

2.6 Technologische innovaties en arbeidsbehoefte

2.7.1 Europese regelgeving: Landbouwbeleid

Voor de tuinbouw geldt een relatief licht regime van het EU landbouwbeleid. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van zware marktordening (i.t.t. bijvoorbeeld het EU beleid voor zuivel, rundvlees, granen en suikerbieten). Er is dus geen garantieprijsmechanisme dat zorgt voor een bodem in de markt. Wel geeft de EU een geringe steun aan het veilingmechanisme (fonds ter compensatie van de telers wier producten doorgedraaid worden teneinde te lage prijzen te voorkomen). Ook is er geen sprake van interventie. Gegeven de bederfelijkheid van de

producten is dit ook niet zo verwonderlijk. Ook in de toekomst is een verzwaring van het landbouwbeleid (sterkere prijsondersteuning) niet waarschijnlijk.

Het bovenstaande betekent niet dat er helemaal geen prijsondersteuning is. Voor een aantal tuinbouwproducten zijn er importbarrières. De hoogte van deze importtarieven, in het bijzonder die in rekening worden gebracht aan de zogenaamde met de EU geassocieerde landen, varieert echter over het jaar. In het algemeen zijn ze laag op het moment dat in de EU (en dus ook Nederland) er weinig eigen productie is. Is het hier hoogseizoen dan zijn de importbeper- kingen relatief hoog. De importheffingen realiseren zo een tweeledig doel. Enerzijds bieden ze in de meest kritieke periode bescherming van de eigen productie in de EU. Anderzijds garan- deren ze een jaarrond aanbod van producten (juist ook in die perioden dat de EU zelf niet kan leveren). Daarmee versterken ze de distributiefunctie en marktpositie van het Westland.

2.8

Enkele conclusies

Concluderend kan worden gesteld dat de tuinbouw een vitale sector is, die haar positie binnen de Nederlandse land- en tuinbouw, althans relatief bezien, goed weet te handhaven. Ondanks dit positieve beeld, lijkt het erop dat met name in het Westland (Zuid-Holland) de druk groter is dan elders (grotere afname van het aantal bedrijven en het areaal). De gemiddelde bedrijfs- grootte blijkt in het Westland en Delft significant hoger te liggen dan elders.

De ontwikkeling van de rentabiliteit (winstgevendheid) laat grote schommelingen zien, met name wat betreft de glasgroenten. Het netto-bedrijfsresultaat laat deze fluctuaties ook zien, maar vertoont tegelijkertijd een stijgende trend. Die groei van het netto-bedrijfsresultaat (in nominale zin) impliceert dat de sector in reële zin haar positie min of meer weet te handhaven. Wordt daarentegen naar het gezinsinkomen uit het bedrijf gekeken, dan valt op dat dit structu- reel negatief is. Dit betekent dat de winstgevendheid zo schraal is dat de tuinders(gezinnen) hun eigen arbeid niet terugverdienen en ook dat de rentabiliteit op het geïnvesteerde eigen vermogen in het bedrijf te wensen over laat. Dit verschijnsel komt ook in andere sectoren van de landbouw regelmatig voor. Niettemin geeft het aan dat er sprake is van een voortdurende druk tot resultaatverbetering en opvoering van de productiviteit. De gesignaleerde bedrijfs- vergroting is daar één van de uitingen van. Met betrekking tot de beide peilperioden in dit onderzoek kan nog worden opgemerkt, dat economisch gezien, de eerste peilperiode (1990) relatief gunstig was, terwijl in de tweede peilperiode (2000) de situatie ongunstig was. Overigens kan worden gesteld dat de tuinbouw het redelijk goed doet in vergelijking met andere sectoren uit de landbouw. Niet alleen is het gezinsinkomen fors positief, ook de gerea- liseerde besparingen zijn positief. Dat laatste betekent dat de tuinbouwsector in het algemeen goed scoort op rentabiliteit en bedrijfscontinuïteit. Dit ondanks het feit dat de concurrentie- positie van de sector onder druk staat. Wel is er veel variatie tussen de bedrijven. Met name kleinschalige en slecht geleide bedrijven realiseren slechte bedrijfsresultaten en in een aantal gevallen zelfs negatieve besparingen. Voor de continuïteit van die bedrijven moet daarom worden gevreesd.

De werkgelegenheid in de Nederlandse glastuinbouw is vanaf begin jaren zeventig tot en met begin jaren negentig steeds toegenomen. Vanaf begin jaren negentig is de werkgelegenheid stabiel gebleven, terwijl het aantal bedrijven gedaald is. De arbeidsbezetting per bedrijf is dan ook de afgelopen jaren sterk gestegen. Daarnaast heeft er zich in de jaren negentig een verschuiving voorgedaan in de structuur van de glastuinbouw van vaste naar losse (inleen) arbeid.

Nederland is één van de belangrijkste exporteurs ter wereld op het gebied van de glasgroenten en snijbloemen. De EU en dan met name Duitsland is de voornaamste exportbestemming, al moet daarbij worden aangetekend dat de export naar Duitsland de laatste jaren aan het afnemen is, zowel in absolute aantallen als procentueel. De Britse afzetmarkt wordt

daarentegen voor Nederland steeds belangrijker. Op het gebied van de glasgroenten is Spanje de grootste concurrent van Nederland. De Spaanse export vindt echter vooral plaats in de maanden december tot en met april, terwijl de Nederlandse export in de zomermaanden zijn piek heeft. De seizoenen dat Spanje en Nederland ‘aan de markt’ zijn, vullen elkaar dus grotendeels aan. Op het gebied van de glasbloemen is Kenia de voornaamste concurrent van Nederland. Ondanks de toegenomen concurrentie blijft Nederland een dominante positie innemen in de internationale bloemenhandel. Concurrentie van buiten de EU heeft overigens in gevoelige perioden te maken met importheffingen vanwege het EU landbouwbeleid, die zeer effectief kunnen zijn.

Wat betreft de ontwikkeling van de arbeidsbehoefte zijn er gelijktijdig twee tendensen waar- neembaar. Allereerst de stijging van de productie per hectare, een ontwikkeling die de arbeids- behoefte per 1000 m2 in de tijd heeft doen toenemen. In de tweede plaats is er sprake van

technologische vernieuwingen die arbeidsbesparend uitwerken. Zij zijn er de oorzaak van dat de hoeveelheid arbeid per eenheid product is gedaald. Waar de intensivering van de productie (per hectare) tegen zijn grenzen lijkt aan te lopen, wordt voor de toekomst verwacht dat de arbeidsbesparende technische ontwikkeling vooralsnog gewoon door zal zetten.

Kijken we naar het sectoraal beleid dan zien we dat de tuinbouw wordt geconfronteerd met een fors aantal regelingen. Deze reflecteren de toenemende maatschappelijke eisen die aan de productie worden gesteld. Een recente verandering is de liberalisering van de energiemarkt. Voor de tuinders creëert deze liberalisering op dit moment een hoop onzekerheid. Naar verwachting moet men rekening houden met een stijging van de energieprijs.

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU is een betrekkelijk licht regime. Het biedt gedurende bepaalde perioden van het seizoen bescherming, in andere perioden is de invoer nagenoeg vrij.

Deel II