• No results found

Dit onderzoek zal verbanden proberen te leggen tussen een aantal ondernemingsfactoren en risicoverslaggeving. Daarnaast zal in dit onderzoek een vergelijking worden gemaakt tussen de jaren 2007, 2008 en 2009 om zo de invloed van de financiële crisis op de risicoverslaggeving te bepalen. Hierbij zal 2008 als ‘hoogtij’ crisisjaar worden gebruikt. In paragraaf 4.2 van dit hoofdstuk zal de steekproef en de manier van data verzamelen worden besproken. Daarna zal in paragraaf 4.3 worden aangeven hoe de ondernemingsfactoren zullen worden gemeten. Vervolgens zal er in paragraaf 4.4 aandacht besteed worden aan het feit hoe de omvang van de risicoverslaggeving wordt bepaald. Tot slot zal in paragraaf 4.5 worden besproken hoe de hypothesen worden getest.

4.2 Steekproef en dataverzameling

De steekproef voor dit onderzoek bestaat uit 117 Nederlandse niet financiële beursgenoteerde (AEX en AMX) ondernemingen. De ondernemingen binnen de steekproef komen in grote mate overeen met de steekproeven uit eerder onderzoek naar risico management en risicoverslaggeving, waaronder het onderzoek van Linsley & Shrives (2006). De reden voor het niet meenemen van financiële ondernemingen in de steekproef is dat deze ondernemingen aan speciale regelgeving zijn onderworpen, bijvoorbeeld Basel II, daarom wordt verwacht dat zij op een andere manier rapporteren over risicomanagement (Bessis, 2002). Voor elke onderneming binnen de steekproef wordt er data verzameld voor de jaren 2007, 2008 en 2009. Ofwel per jaar bestaat de steekproef uit 39 ondernemingen. Om zo conclusies te kunnen trekken over ‘niet’ crisisjaren het ‘hoogtij’ crisisjaar. De data wordt verzameld door het raadplegen van de jaarverslagen, dit wordt gedaan aan de hand van een checklist (zie bijlage 1).

De dataverzameling moet valide zijn en derhalve voldoen aan de eisen die worden gesteld aan het doen van inhoudelijk onderzoek. De eisen die door Krippendorff (1980, 2004) worden onderscheiden zijn stabiliteit, accuratesse en reproduceerbaarheid. In dit onderzoek wordt de stabiliteit gewaarborgd, doordat er één persoon de data verzameld.

De accuratesse wordt gewaarborgd door het woorden tellen over te laten aan de computer, de tekst van de risicoverslaggeving zal naar Word worden gekopieerd waarna de computer de woorden telt. De accuratesse voor het aantal te tellen risico’s zal worden gewaarborgd, door een risico alleen mee te tellen wanneer het risico expliciet in de tekst wordt genoemd. Wanneer er impliciet naar een risico wordt verwezen zal dit niet als risico geteld worden. De reproduceerbaarheid wordt gewaarborgd door de opgestelde checklist en de procedure voor het tellen van het aantal woorden. Doordat er bij de dataverzameling de checklist moet worden gebruikt zal een andere onderzoeker tot dezelfde resultaten komen.

4.3 Ondernemingsfactoren

Voor dit onderzoek zijn de ondernemingsfactoren de grootte van de onderneming, het risicoprofiel van de onderneming en wel of geen beursnotering in de Verenigde Staten van belang. Door het raadplegen van de jaarverslagen kan eenvoudig worden bepaald of een onderneming een beursnotering heeft in de Verenigde Staten, omdat dit in de jaarverslagen dient te worden vermeld. De variabele, wel of geen beursnotering in de Verenigde Staten, zal als dummy-variabele in de regressie worden gebruikt.

De grootte van de onderneming zal worden bepaald door twee maatstaven te gebruiken namelijk de omzet en de totale balanswaarde. Deze twee maatstaven zijn ook in eerdere onderzoeken gebruikt. De omzet als maatstaf is gebruikt door Linsley & Shrives (2006), de totale balanswaarde als maatstaf voor de grootte van de onderneming is gebruikt door Ahmed & Courtis (1999). In overeenstemming met de eerdere onderzoeken zullen de maatstaven voor grootte van de onderneming worden omgezet naar hun natuurlijke logaritme. Dit wordt gedaan omdat de verschillen in omzet en totale balanswaarde redelijk groot zijn, door logaritmen te gebruiken worden extreme waarden afgevlakt.

Grootte onderneming = LN (omzet)

Om het risicoprofiel van een onderneming te bepalen zijn veel mogelijkheden beschikbaar, bijvoorbeeld de beta-factor, ‘market to book value’ en de qui-score. Voor dit onderzoek daarentegen zal in navolging van Linsley & Shrives (2006) en Ahmed & Courtis (1999) de leverage van de onderneming als maatstaf voor het risicoprofiel worden genomen. De leverage van een onderneming wordt bepaald door het totaal aan schulden te delen door het totaal aan eigen vermogen, dit wordt in dit onderzoek gedaan per jaareinde. Leverage kan gebruikt worden als maatstaf voor het risicoprofiel van een onderneming, omdat ondernemingen met in verhouding meer schulden ten opzichte van het eigen vermogen risicovoller zijn, dus een hoger risicoprofiel hebben, dan ondernemingen met in verhouding minder schulden ten opzichte van het eigen vermogen.

Risicoprofiel onderneming = Totale schulden / totaal eigen vermogen 4.4 Omvang risicoverslaggeving

Om voor dit onderzoek verbanden te kunnen leggen dient de omvang van de sectie risicoverslaggeving te worden bepaald. In het onderzoek van Linsley & Shrives (2006) is dit gedaan door het aantal zinnen te tellen. In dit onderzoek zal echter de omvang van de sectie risicoverslaggeving worden bepaald door het aantal woorden te tellen. Er is niet gekozen voor het aantal zinnen, omdat dit met de hand zou moeten gebeuren. Het met de hand tellen van het aantal zinnen in de risicoverslaggeving brengt het risico met zich mee dat het uiteindelijke aantal onnauwkeurig is. Om de accuratesse (Krippendorff, 1980, 2004) te waarborgen wordt het aantal woorden geteld, door de sectie risicoverslaggeving te kopiëren en in Word te plakken waarna de computer het aantal woorden telt. Deze manier van tellen is accurater dan het met de hand tellen van het aantal woorden. Binnen dit onderzoek is alleen voor de sectie risicoverslaggeving gekozen, omdat in de code Tabaksblat de aanbeveling wordt gedaan om verslaggeving met betrekking tot risicomanagement in één paragraaf op te nemen. Daarnaast zorgt de keuze voor alleen de sectie risicoverslaggeving voor een betere vergelijkbaarheid tussen de verschillende jaarverslagen.

Naast de omvang van de sectie risicoverslaggeving dient voor de hypothesen het aantal genoemde risico’s te worden bepaald. Dit gedaan worden door het aantal benoemde risico’s met de hand te tellen. De accuratesse voor het aantal te tellen risico’s zal worden gewaarborgd, door een risico alleen mee te tellen wanneer het risico expliciet in de tekst wordt genoemd. Wanneer er impliciet naar een risico wordt verwezen zal dit niet als risico geteld worden. Door deze regel consistent toe te passen zal de accuratesse worden gewaarborgd.

Aantal risico’s = SOM (aantal expliciet genoemde risico’s) 4.5 Toetsing hypothesen

Om mogelijke verbanden tussen de grootte van de onderneming, het risicoprofiel van de onderneming en wel of geen beursnotering in de Verenigde Staten en risicoverslaggeving te onderzoeken zullen de in hoofdstuk 3 opgestelde hypothesen statistisch worden getest. Deze statistische testen zullen met behulp van het programma SPSS 16.0 worden uitgevoerd.

De hypothesen H1a, H1b, H2a en H2b zullen worden getest door een enkelvoudige regressie analyse uit te voeren. De hypothesen H3a en H3b zullen worden getest door een enkelvoudige regressie analyse uit te voeren waarin een dummy-variabele is opgenomen. Bij elk van deze regressie analyses zijn de ondernemingsfactoren de onafhankelijke variabelen en de omvang van de sectie risicoverslaggeving/het aantal genoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving de afhankelijke variabelen. Elke hypothese zal afzonderlijk getest worden voor de jaren 2007, 2008 en 2009. Het significantie niveau waarop getest zal worden bedraagt α0,05. Om de totale invloed van deze ondernemingsfactoren op de omvang van de sectie risicoverslaggeving/het aantal genoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving zal tot slot nog een ‘multivariate’ regressie analyse met behulp van al deze variabelen worden uitgevoerd. Voordat deze ‘multivariate’ regressie analyse mag worden uitgevoerd dient er eerst naar de onderlinge relaties tussen de onafhankelijke variabelen te worden gekeken. De onderlinge correlatie tussen deze variabelen mag niet te hoog zijn, omdat dit anders de kwaliteit van het

regressie model negatief zou beïnvloeden. Om de onderlinge afhankelijkheid te bepalen zal allereerst een multicollineariteit test worden uitgevoerd. Wanneer de waarden van de ‘Pearson Correlation’ na uitvoeren van deze test lager zijn dan 0,6 kan geconcludeerd worden dat de onderlinge afhankelijkheid van een dusdanig laag niveau is, waardoor de variabelen in de ‘multivariate’ regressie mogen worden gebruikt.

Voor de hypothesen H4a en H4b dient er een vergelijking gemaakt te worden tussen de omvang van de sectie risicoverslaggeving / het aantal genoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving tussen de crisisjaren 2008 en 2009 en het ‘niet’ crisisjaar 2007. Er moet worden bepaald of de omvang van de sectie risicoverslaggeving/het aantal genoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving in de jaren 2008 en 2009 significant groter/hoger is dan in het jaar 2007. Om dit empirisch te testen zal een ‘paired samples T-test’ worden uitgevoerd waarbij het significantie niveau op α 0,05 ligt.

5. Resultaten