• No results found

In dit hoofdstuk zullen hypothesen worden ontwikkeld die moeten helpen bij het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen. De focus van de hypothesen zal liggen op het leggen van een verband tussen de grootte van de onderneming/het risicoprofiel van de onderneming en de omvang van de risicoverslaggeving. Deze hypothesen zullen worden besproken in paragraaf 3.2 en 3.3. Vervolgens zullen er in paragraaf 3.4 hypothesen worden ontwikkeld die verbanden proberen te leggen tussen een beursnotering in de Verenigde Staten en de omvang van de sectie risicoverslaggeving. Daarnaast zullen er in paragraaf 3.5 hypothesen worden ontwikkeld waarbij de mogelijke invloed van de financiële crisis op de omvang van de sectie risicoverslaggeving naar voren komt. Tot slot zal in paragraaf 3.6 deelvraag 5 worden beantwoord.

3.2 De grootte van de onderneming en risicoverslaggeving

Eerdere onderzoeken hebben vaak een positief verband aangetoond tussen de grootte van de onderneming en de hoeveelheid toelichting in jaarverslagen. Firth (1979) en Beattie et al. (2004) hebben dit verband aangetoond voor ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Linsley & Shrives (2006) hebben een positief verband aangetoond tussen de grootte van de onderneming en het aantal risico’s die zijn benoemd in de sectie risicoverslaggeving. Beretta & Bozzolan (2004) hadden dit verband al eerder aangetoond voor Italiaanse ondernemingen. In navolging van Linsley & Shrives (2006) zal voor dit onderzoek de grootte van de onderneming worden bepaald aan de hand van de omzet. Daarnaast zal er nog een tweede maatstaf voor de grootte van de onderneming worden gebruikt, namelijk de totale balanswaarde (Ahmed & Courtis 1999). De volgende hypothesen zullen worden getest:

Hypothese 1a. (H1a) Er is een positief verband aanwezig tussen de omvang van de sectie risicoverslaggeving en de grootte van de onderneming.

Hypothese 1b. (H1b) Er is een positief verband aanwezig tussen het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving en de grootte van de onderneming.

3.3 Het risicoprofiel van de onderneming en risicoverslaggeving

De raad van bestuur van ondernemingen die onderhevig zijn aan grotere risico’s zullen in hun jaarverslagen meer toelichting geven op deze risico’s, omdat zij op deze manier enige rust kunnen creëren bij hun aandeelhouders. Daarnaast zullen de leden van de raad van bestuur van deze ondernemingen een sterke ‘incentive’ hebben om de aandeelhouders en andere ‘stakeholders’ in te lichten op welke manier men deze risico’s probeert te managen (Linsley & Shrives, 2006). Vanuit deze denkwijze zou je kunnen zeggen dat er een positief verband aanwezig is tussen het risicoprofiel van de onderneming en de omvang van de sectie risicoverslaggeving / het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving. Eerdere onderzoeken hebben de ‘leverage’ van de onderneming als maatstaf voor het risicoprofiel van de onderneming genomen (bv. Linsley & Shrives, 2006; Ahmed & Courtis; 1999). De resultaten van eerdere onderzoeken zijn verschillend, zo hebben Malone et al.(1993) wel een verband gevonden. Hossain et al. (1995) daarentegen hebben geen verband gevonden. In dit onderzoek zal in navolging van Linsley & Shrives (2006) en Ahmed & Courtis (1999) ‘leverage’ (totale passiva / eigen vermogen) als maatstaf worden gebruikt om het risicoprofiel van de onderneming te meten. De hypothesen zullen tweeledig zijn, namelijk één hypothese zal een verband proberen te leggen tussen de omvang van de sectie risicoverslaggeving en het risicoprofiel. De andere hypothese zal een verband proberen te leggen tussen het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving en het risicoprofiel. De volgende hypothesen zullen worden getest:

Hypothese 2a. (H2a) Er is een positief verband aanwezig tussen de omvang van de sectie risicoverslaggeving en het risicoprofiel van een onderneming.

Hypothese 2b. (H2b) Er is een positief verband aanwezig tussen het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving en het risicoprofiel van een onderneming.

3.4 Beursnotering in de Verenigde staten en risicoverslaggeving

Buitenlandse ondernemingen die in de Verenigde Staten aan de beurs zijn genoteerd dienen in ‘compliance’ te zijn met de Sarbanes-Oxley Act. Voor Nederlandse ondernemingen die zowel in Nederland als in de Verenigde Staten genoteerd zijn geldt dat zij zowel in ‘compliance’ moeten zijn met de code Tabaksblat als met de Sarbanes-Oxley Act. Zoals beschreven in de literatuursectie hierboven zijn er een aantal overeenkomsten en verschillen tussen beide. De Nederlandse code Tabaksblat focust zich op het gehele interne beheersingssysteem. De Sarbanes-Oxley Act daarentegen focust zich voornamelijk op de betrouwbaarheid van de financiële rapportages met de daarbij behorende ‘internal controls over financial reporting’ (Renes, 2004). Daarnaast dient er volgens de Sarbanes-Oxley Act ‘rule-based’ te worden gerapporteerd en volgens de code Tabaksblat ‘principle-based’. Ondernemingen die in zowel Nederland als de Verenigde Staten aan de beurs genoteerd zijn, dienen dus overeenkomstig met de code Tabaksblat ‘principle-based’ te rapporteren over het gehele interne beheersingssysteem. Daarnaast dienen deze ondernemingen overeenkomstig met de Sarbanes-Oxley Act ‘rule-based’ te rapporteren over de ‘internal controls over financial reporting’. Doordat deze ondernemingen zowel in ‘compliance’ moeten zijn met code Tabaksblat als met de Sarbanes-Oxley Act ligt het in lijn der verwachtingen dat de omvang van de sectie risicoverslaggeving uitgebreider is. Daarnaast dienen deze ondernemingen met betrekking tot de ‘internal controls over financial reporting’ volgens de Sarbanes-Oxley Act met een grotere diepgang te rapporteren, waardoor het eveneens te verwachten valt dat deze ondernemingen een groter aantal risico’s rapporteren. Vanuit dit perspectief zullen de volgende hypothesen worden getest:

Hypothese 3a. (H3a) Er is een positief verband aanwezig tussen de omvang van de sectie risicoverslaggeving en het feit of een Nederlandse onderneming in ‘compliance’ moet zijn met de Sarbanes-Oxley Act.

Hypothese 3b. (H3b) Er is een positief verband aanwezig tussen het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving en het feit of een Nederlandse in ‘compliance’ moet zijn met de Sarbanes-Oxley Act.

3.5 De financiële crisis en risicoverslaggeving

De financiële crisis zorgt voor grote onzekerheid op de financiële markten, financiële instellingen weten niet meer precies wie nu welk risico loopt. Deze onzekerheid op de financiële markten slaat door naar onzekerheid in de gehele economie. In 2007 begon de onzekerheid langzamerhand toe te nemen, waarna in 2008 met de val van Lehman Brothers deze onzekerheid een hoogtepunt bereikte. Over de hele wereld begonnen beurskoersen in elkaar te zakken en het vertrouwen in de economie sterk te dalen. De afzet mogelijkheden van ondernemingen werden door de vertrouwensbreuk van de consument sterk verkleind, daarnaast durfde de zwaar getroffen financiële sector nauwelijks nog kredieten aan elkaar onderling of aan ondernemingen te verstrekken. Deze trend zette zich begin 2009 nog voort waarna de situatie eind 2009 lichtelijk begon te stabiliseren.

Ook voor Nederlandse niet financiële beursgenoteerde ondernemingen bracht de financiële crisis veel onzekerheid. Ondernemingen moesten antwoorden zien te formuleren op belangrijke vragen als, kunnen wij onze activiteiten wel blijven financieren en blijft onze afzet markt wel op peil? De informatieasymmetrie die volgens de agency theorie aanwezig is tussen principaal en agent (Jensen & Meckling, 1976), wordt door deze onzekerheid vergroot. Immers de antwoorden op twee belangrijkste vragen moeten door de raad van bestuur van de onderneming (de agent) worden geformuleerd.

Ook de aandeelhouders van de onderneming (de principalen) zullen de toegenomen onzekerheid in de economie onderkennen. Naast de vergrote informatieasymmetrie zullen de aandeelhouders een hoger rendement op het aandeel eisen, want het geëiste rendement bevat altijd een risicopremie (Ross et al., 2008). Deze risicopremie zal door de financiële crisis worden verhoogd, dus zullen de ‘costs of capital’ voor de onderneming toenemen. Volgens Healy & Palepu (2001) geven ondernemingen meer toelichtingen, waaronder risicoverslaggeving, in het jaarverslag naarmate de informatieasymmetrie toeneemt. Het ligt daarom in lijn der verwachting, dat de door de financiële crisis vergrote

informatieasymmetrie, verkleind wordt door een uitgebreidere toelichting te geven in het jaarverslag.

Daarnaast worden door de verhoogde risicopremie de ‘costs of capital’ verhoogd. Volgens Helbok & Wagner (2006) kunnen de ‘costs of capital’ verlaagd worden door een omvangrijke toelichting te geven op ondernemingsprestaties in het jaarverslag. Het ligt daarom in lijn der verwachting dat ondernemingen ten tijde van de financiële crisis meer aandacht besteden aan het toelichten van de ondernemingsprestaties, waaronder ook de sectie risicoverslaggeving valt.

Vanuit het perspectief van de informatieasymmetrie (Healy & Palepu,2001) afkomstig uit de agency theorie en het perspectief van de verhoogde ‘costs of capital’ (Ross et al., 2009; Helbok & Wagner, 2006) ligt het in lijn der verwachting dat de omvang van de sectie risicoverslaggeving zal toenemen in crisisjaren. Het feit dat risicoverslaggeving terugkijkt in de tijd zorgt ervoor dat dit effect zichtbaar moet zijn, wanneer de jaren 2008 en 2009 worden vergeleken met het jaar 2007. Vanuit deze denkwijze zullen de volgende hypothesen worden getest:

Hypothese 4a. (H4a) In de crisisjaren 2008 en 2009 is de omvang van de sectie risicoverslaggeving groter, dan de omvang van de sectie risicoverslaggeving in het ‘niet’ crisisjaar 2007.

Hypothese 4b. (H4b) In de crisisjaren 2008 en 2009 is het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving hoger, dan het aantal benoemde risico’s in de sectie risicoverslaggeving in het ‘niet’ crisisjaar 2007.

3.6 Beantwoording deelvraag 5

Aan de hand van welke maatstaven dienen de grootte van de onderneming en het risicoprofiel van de onderneming te worden bepaald?

Om de grootte van de onderneming te bepalen kunnen verschillende maatstaven worden gebruikt. Dit onderzoek zal overeenkomstig met Linsley & Shrives (2006) de omzet als

maatstaf voor de grootte van de onderneming gebruiken. Daarnaast zal overeenkomstig met onderzoek van Ahmed & Courtis (1999) de totale balanswaarde als maatstaf voor de grootte van de onderneming worden gebruikt.

Ook het risicoprofiel van een onderneming is op vele manieren te bepalen. Voor dit onderzoek zal echter één van de maatstaven van Linsley & Shrives (2006) worden gebruikt, namelijk de leverage. De leverage is als volgt te bepalen: vreemd vermogen / eigen vermogen.

4. Onderzoeksopzet