Hoofdstuk 4 Resultaten
4.4 Onbekwaamheid
Beoordeling en norm eigen bekwaamheid
Aan alle respondenten is gevraagd wat hun uitgangspunt of norm was bij hun bekwaamheid.
Volgens één respondent is dit afhankelijk van de situatie, de zorgvraag, het moment en op wie je kunt terugvallen. Voorbeelden van mensen waarop je kunt terugvallen zijn collega’s, de huisarts, de huisartsenpost (HAP) of de leverancier van een product. Zij geeft ook aan dat je deze beslissing zelf moet nemen.
Een andere respondent zegt de handeling niet uit te voeren als zij twijfelt. Zij voert de handeling alleen uit als ze er een heel zeker gevoel over heeft. ‘Als ik twijfel, dan vind ik dat ik het niet kan.’
Een andere respondent geeft ook aan dat haar norm een zeker gevoel is. Dit gevoel wordt volgens drie respondenten bepaald door je ervaring en achtergrondkennis. Eén respondent noemt de Wet BIG en de veiligheid van de cliënt als norm.
Ook is gevraagd hoe zij beoordelen of zij bekwaam zijn een voorbehouden handeling uit te voeren. De antwoorden op deze vraag overlappen voor een deel de antwoorden op de vraag wat de norm is van hun bekwaamheid. Twee respondenten beoordelen dit door zich de vraag te stellen hoelang het geleden is dat zij deze handeling uitgevoerd hebben. Eén van hen vindt dat ze wel een totaalplaatje moet hebben van de handeling. Drie andere respondenten zeggen te besluiten op basis van hun gevoel en ervaring.
4.4 Onbekwaamheid
Naast bekwaamheid is er tijdens de interviews ook aandacht besteed aan onbekwaamheid bij voorbehouden handelingen. Er is onder andere gesproken over wanneer dit voorkomt, hoe je ermee omgaat en wat de oorzaken en gevolgen kunnen zijn. Deze en andere aspecten van onbekwaamheid zullen in deze paragraaf beschreven worden.
Frequentie onbekwaamheid
Vier respondenten geven aan dat het niet zo vaak voorkomt dat zij zich onbekwaam voelen.
Daarbij wordt toegelicht dat het afhankelijk is van de cliënten die het team in zorg heeft en van de zorgvraag van die cliënten. Bij benadering komt dit eens per half jaar voor, zegt één respondent.
Eén respondent zegt dat dit lastig te zeggen is. Het is niet eenvoudig uit te drukken in aantal keren per week, maand of jaar.
Wanneer onbekwaam
Om vast te stellen bij welke handelingen verpleegkundigen zich niet bekwaam achten, is hen deze vraag gesteld. Zij geven allemaal aan dat het met name voorkomt bij handelingen die niet vaak voorkomen tijdens het werk of handelingen die lang geleden uitgevoerd zijn. Ook kan het zo zijn dat een handeling wel voorkomt bij cliënten binnen het team, maar dat deze handeling weinig voorkomt op de route die iemand heeft. Dit komt ook vanwege de afspraak binnen de organisatie dat de teams zorg moeten dragen, dat cliënten zoveel mogelijk hetzelfde gezicht zien. Eén respondent vertelt dat er binnen het team een afspraak is met betrekking tot cliënten die slechts korte tijd in zorg zijn en waarbij complexe zorg gegeven moet worden. De afspraak is dat deze cliënten alleen verzorgd worden door de meest bekwame verpleegkundigen in het team. ‘Dan hoeven we niet daar met zijn allen om dat bed te gaan staan springen, hoe interessant je het misschien ook vindt. Dat geeft ook rust en veiligheid (…) voor die mevrouw en voor de omgeving.’
Twee respondenten benoemen dat onbekwaamheid ook voorkomt bij nieuwe handelingen of nieuw materiaal. Verschillende voorbeelden worden genoemd van handelingen waarbij verpleegkundigen zich onbekwaam voelen. Het gaat volgens vier respondenten met name om de pompen, zoals pijnpomp en vacuümpomp. De portacath en het verzorgen van de tracheacanule wordt een keer genoemd. Het verzorgen van de suprapubische katheter wordt twee keer genoemd. Wat betreft spuitpompen en infuuspompen worden er in de praktijk veel verschillende pompen ingezet door onder andere de huisartsen. Daarnaast wordt aangegeven dat huisartsen bij de inzet van pompen niet altijd rekening houden met de voorkeur van verpleegkundigen. ‘Dan merk je dat er gewoon een verschil zit in wat bijvoorbeeld huisartsen aanvragen voor pomp, of wat men in de thuissituatie prettig vindt.’
Gevoel bij onbekwaamheid
Om ervaringen van verpleegkundigen met betrekking tot bekwaamheid goed in beeld te brengen, is hen gevraagd hoe zij zich voelen op het moment dat zij zich ergens niet toe bekwaam achten.
Twee verpleegkundigen voelen zich dan onzeker, maar geven wel aan dat zij dit gevoel proberen te voorkomen door een goede voorbereiding. ‘Ja, toch een beetje onzeker, omdat je natuurlijk niet goed weet wat je moet doen.’ Twee verpleegkundigen geven aan dat zij deze momenten ervaren als erg vervelend. Eén van hen vult nog aan daarbij echter geen gevoel van falen te hebben.
Belemmeringen toegeven van onbekwaamheid
Aan de respondenten is de vraag voorgelegd wat hen zou kunnen belemmeren om uit te komen voor het feit dat zij zich op een zeker moment onbekwaam achten. Hierop wordt door vier respondenten met ‘schaamtegevoel’ geantwoord of angst voor negatieve reacties van collega’s of cliënten. ‘Ik hoor het toch eigenlijk wel te weten en dat je even aarzelt om toch een collega te vragen om te komen.’ ‘Dat zullen ze (cliënten) misschien wel stom vinden, dat ik dat niet kan’.
Eén respondent geeft aan dat het tijdstip (bijvoorbeeld tijdens de nachtdienst) of de werkdruk een belemmering zou kunnen zijn om een collega op de hoogte te stellen van onbekwaam achten. ‘Als ik weet dat het heel erg druk is.’ en ‘Ook wel het tijdstip hoor, want je wil toch ook niet al te knullig overkomen.’
Eén respondent geeft aan nooit een belemmering te ervaren. Een andere respondent geeft aan dat belemmeringen voor haar tot nu toe nooit groot genoeg waren, om onbekwaamheid te verzwijgen. Eén respondent legt sterk de nadruk op de sfeer in het team. Wanneer de sfeer in het team goed is, is de drempel om onbekwaamheid toe te geven, voor verpleegkundigen veel lager.
Door een goede sfeer in het team, zullen verpleegkundigen eerder de onbekwaamheid bespreken in het team, waardoor er adequater omgegaan kan worden met deze situaties. Eén respondent geeft aan dat de omvang van het team ook van invloed is op het toegeven van onbekwaamheid.
‘En ik merk wel dat het wel een verschil is met de andere organisatie waar ik eerder in gewerkt heb, dat was een veel groter team. Je bent (…) toch ook wel een beetje onbekender met elkaar en dat geeft ook wel weer wat meer gêne om dingen toe te geven.’
Handelen bij onbekwaamheid
Door de respondenten wordt onderscheid gemaakt tussen acties op korte termijn en acties op langere termijn. Op het moment dat je als verpleegkundige aan het bed staat en je acht jezelf onbekwaam, dan bellen alle respondenten een collega. Als er geen collega beschikbaar is, zegt één respondent ook wel eens een ander team te bellen. Drie respondenten geven aan naast collega’s ook wel eens anderen te raadplegen, zoals de huisarts of de HAP, de apotheek, de fabrikant of het
instructieteam. Het instructieteam bestaat uit verpleegkundigen die gebeld kunnen worden wanneer er problemen zijn bij de uitvoering van verpleegtechnische handelingen.
Op langere termijn wordt de situatie besproken in het team, zeggen drie respondenten. Na overleg in het team kan er besloten worden een bijscholing te regelen, zegt één respondent. Een andere respondent gaat eerst zelf informatie opzoeken op bijvoorbeeld internet. Alle respondenten geven aan dat er in het team de mogelijkheid is een meeloopmoment te regelen met een collega die zich in die handeling wel bekwaam acht. Momenteel wordt er binnen de teams in deze regio ook gekeken wat de mogelijkheden en de behoeften zijn om een praktijkruimte of skillslab op te zetten. Daar zouden verpleegkundigen dan 24 uur per dag terecht kunnen om onder andere vaardigheden te oefenen.
Eén respondent vertelt dat er in het team pas gestart is met evalueren van ieders bekwaamheid.
Tijdens een teamoverleg is ‘goed opgeschreven wie waar goed in is of wie waarin heel veel ervaring heeft, dan kun je natuurlijk gebruik maken van elkaars expertise’. Na drie maanden is de lijst geëvalueerd en bijgesteld. Deze lijst is voor ieder teamlid toegankelijk via het web (intranet).
Handelen collega’s bij onbekwaamheid
Drie respondenten denken dat hun collega’s hetzelfde handelen als hen zelf, op het moment dat zij zich niet bekwaam achten.
Eén respondent denkt dat haar collega’s vaker twijfelen dan haar, omdat zij meer ervaring, meer lef en minder verantwoordelijkheidsgevoel heeft.
Eén respondent weet niet goed of collega’s op dezelfde manier handelen, omdat de meeste collega’s meer werkervaring hebben. Zij merkt dat collega’s elkaar wel om advies vragen en ook regelmatig informatie opzoeken.
Oorzaken onbekwaamheid
Door vier respondenten wordt gezegd dat het weinig voorkomen van bepaalde handelingen ervoor zorgt dat verpleegkundigen zich daarin minder of niet bekwaam achten. Dit is volgens één respondent afhankelijk van de cliënten die in zorg zijn en hun zorgvraag. Een ander merkt hierbij op dat je daardoor geen ervaring kunt opbouwen met de uitvoering van een handeling.
Volgens twee respondenten spelen collega’s en de sfeer onder elkaar ook een rol bij oorzaken van onbekwaamheid: ‘onvoldoende openheid (…) van collega’s onder elkaar, dat je aanneemt dat een ander het ook wel kan’ en ‘niet gesteund door collega’s’ . Bij dit laatste citaat merkt de respondent op dat het heel belangrijk is om pas afgestudeerde collega’s te ondersteunen bij het opbouwen van ervaring en zekerheden.
Door twee respondenten wordt slechte of onvoldoende (bij)scholing genoemd als oorzaak. Eén respondent geeft aan dat ook het karakter van verpleegkundigen van invloed is op onbekwaam achten. ‘Verpleegkundigen met een hoog verantwoordelijkheidsgevoel, met een punctuele aard, precisie’ achten zich eerder onbekwaam dan mensen die hierin wat makkelijker zijn.
Eén respondent noemt het complexer worden van de zorg als oorzaak. Dit complexer worden komt volgens haar enerzijds door het feit dat mensen langer thuis blijven wonen voordat zij opgenomen worden in een verzorgings of verpleeghuis. Anderzijds worden mensen sneller ontslagen uit het ziekenhuis. Ook denkt zij dat het inzetten van veel verschillende materialen een oorzaak is, zoals het inzetten van veel verschillende pompen. Dit wordt volgens haar door de huisarts bepaald of door (de transferverpleegkundige in) het ziekenhuis.
Gevolgen onbekwaamheid
Wanneer een verpleegkundige zich niet bekwaam acht, kan dit verschillende gevolgen hebben.
Alle respondenten geven aan dat fouten maken een gevolg kan zijn van onbekwaamheid. Twee
respondenten geven aan dat onbekwaamheid kan zorgen voor letsel, pijn of infectie bij de cliënt.
Door drie respondenten wordt gezegd dat de cliënt zich minder veilig zal gaan voelen en minder vertrouwen zal hebben in de verpleegkundige. Twee respondenten benoemen dat onbekwame verpleegkundigen kunnen zorgen voor negatieve reclame voor de organisatie. Ook kan het onzekerheid voor de verpleegkundige ten gevolg hebben, zeggen twee respondenten. Eén respondent denkt dat ook het werkplezier van de verpleegkundige zal afnemen. Daarbij licht zij toe, dat ze de indruk heeft dat er verpleegkundigen zijn die onbekwaamheid goed kunnen verbergen. Dit hangt volgens haar samen met het afnemen van het werkplezier. Ten slotte wordt ook aansprakelijkstelling met een eventuele straf of berisping volgens de Wet BIG door een respondent genoemd.
Gevolgen handelen overzien
Alle respondenten denken de gevolgen van hun handelen goed te kunnen overzien. Daarbij worden verschillende toelichtingen gegeven. Twee respondenten geven aan dat zij alleen handelen wanneer ze er een goed gevoel bij hebben. Wanneer het niet goed voelt, doen zij de handeling met een collega. ‘Bepaalde handelingen waar ik me onzeker in zou kunnen voelen, die zal ik gewoon nooit in mijn eentje doen.’ Daarbij is volgens één respondent een goede sfeer in het team een voorwaarde, omdat de veiligheid er moet zijn om toe te geven dat je ergens niet bekwaam in bent en dat je hulp van een collega nodig hebt.
Eén respondent geeft aan dat zij de gevolgen kan overzien door de werkervaring die zij in de loop van de tijd heeft opgebouwd. Een andere respondent vindt dat een goede voorbereiding noodzakelijk is om de gevolgen van het handelen te kennen en dus te overzien.
Vergelijking bekwaamheid andere organisaties
Aan de respondenten is ook de vraag gesteld of de manier van werken van invloed is op de bekwaamheid van de verpleegkundige. De respondenten werken allemaal generalistisch in een klein team. De meesten van hen hebben in het verleden ook taakgericht gewerkt binnen een grote organisatie. Drie respondenten denken dat bij generalistisch werkende verpleegkundigen onbekwaamheid minder vaak voorkomt. Hiervoor zijn volgens hen verschillende verklaringen.
Eén respondent vertelt dat holistisch werken dwingt om bekwaam te zijn, je kunt je werk minder makkelijk afschuiven op een collega. Het zorgt ervoor dat je alert blijft en je werk blijft interessant. Zij weet ook dat bij taakgericht werken de kans groter is dat niemand de verantwoordelijkheid op zich neemt voor één cliënt. ‘Als jij komt wassen, waarom zou je je druk maken om die injectie, want daar komt iemand anders voor en als jij voor die boterham komt, waarom zou je jezelf druk maken om de medicatie, want dat doet iemand anders.’
De tweede respondent denkt dat onbekwaamheid bij generalistisch werken minder vaak voorkomt, omdat je je collega’s goed kent, er zijn korte lijntjes en je draagt als team de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ook zij denkt dat in een klein team verantwoordelijkheden of handelingen waarin iemand zich niet bekwaam acht, minder makkelijk afgeschoven kunnen worden op collega’s. In een klein team ken je elkaars zwakheden ook beter en kun je jezelf niet verschuilen achter collega’s.
De derde respondent denkt dat het scholingsbeleid een verklaring is voor het feit dat generalistisch werkende verpleegkundigen zich minder vaak onbekwaam achten. De huidige werkgever biedt heel veel mogelijkheden voor scholing en vergoeding daarvan. Bij de vorige werkgever (taakgericht) was er geen vergoeding voor scholing. Een andere reden is volgens haar dat bij de vorige werkgever een speciaal team was voor complexe handelingen. De verpleegkundigen die niet in dit team zaten (waaronder zijzelf), raakten volgens haar de bekwaamheid voor de complexe handelingen kwijt, omdat zij de ervaring kwijt raakten.
Twee respondenten weten niet echt of er verschil is tussen verschillende organisaties in het aantal situaties waarin verpleegkundigen zich onbekwaam achten. Volgens de ene respondent was er bij de vorige werkgever ook goede scholing, maar werd bij die werkgever wel te veel nadruk gelegd op productie, ‘en scholing is geen productie’. Bij de huidige werkgever is deze respondent erg tevreden over het intranet, waar veel op te vinden is. Alhoewel dit ook met name op de theorie gericht is en minder op de praktijk. De andere respondent geeft aan in het verleden binnen een team allemaal individueel gewerkt te hebben, waardoor de drempel hoog was om elkaar te raadplegen. Voor haar gevoel had zij ‘geen team om op terug te vallen’. ‘Je lost elkaar nooit af, dus je komt elkaar in de praktijk nooit tegen. En dan is de drempel veel groter om iemand te vragen:
Weet jij dat, kun je komen bijspringen?’ Hierdoor was er ook weinig controle op wat iedereen deed en ontstond er ook veel kwaliteitsverschil in werk.