• No results found

dan op een onafhankelijke wetenschappelijke instelling

Tientallen schetsen en teksten werden er voor de lijsttrek-kers en andere sprelijsttrek-kers namens de partij geproduceerd.

Strategisch beraad

Het mocht allemaal niet baten. De uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen op 3 mei 1994 was dramatisch. De twee grote volkspartijen, PvdA en CDA, die vijf jaar samen geregeerd hadden, vielen sterk terug. In 1989 had het CDA nog 35,51% van de stemmen gehaald, de beste uitslag die een Nederlandse politieke partij ooit had be-haald en nu had nog maar 22,23% van het electoraat de stem aan de partij gegeven. De verbijstering was groot. In feite werden alle veronderstellingen waarop het werk van het WI tot dusverre was gebaseerd, aangetast. Terwijl men

dacht dat het concept van de verantwoordelijke samenle-ving enorm aansloeg, bleek het tegendeel het geval te zijn. Wij weten nu dat de daling van de vaste aanhang in feite sinds de jaren zeventig door was gegaan en dat mensen primair op Lubbers hadden gestemd omdat zijn beleid, of misschien eerder nog de gezagsvolle wijze waarop hij dat presenteerde, aansprak, niet omdat ze nog veel affiniteit met zijn partij hadden. Wij weten nu ook dat het idee van vermaatschappelijking volledig tegen de maatschappelijke trend inging. Die werd juist gekenmerkt door individuali-sering. Mensen wilden inderdaad dingen zelf uitzoeken, maar niet met elkaar, zoals het WI steeds voorstond, maar ieder voor zich, in het eigen particuliere levensverband. Het ideaal dat het WI huldigde, was, zeg maar, dat van

Foto van het afscheidssymposium van Ruud Lubbers als premier op 12 en 13 mei 1995. Het symposium werd georganiseerd door het WI en had als titel ‘Christen Democratie als beweging van de toekomst’.

Foto: Miek

e Sc

hla

ma

het ouder wordende type gereformeerden, dat de wereld ontdekt had en zich daar avond aan avond, in allerlei ver-enigingen, organisaties en besturen, getrouw voor inzette. Het was niet de weg die de seculariserende samenleving als geheel verkoos. Tekenend was dat het juist ouderen waren die wegliepen. Twee nieuwe ouderenpartijen in de Tweede Kamer vormden de eerste voorbode van het populisme.

Het bleek dat het kiezers in eerste instantie niet ging om wat ze zelf in een ‘verantwoordelijke samenle-ving’ allemaal zouden kunnen verrichten, maar simpelweg om de vraag of de overheid wel betrouwbaar was. Binnen twee maanden na de verkiezingen bracht een commissie onder leiding van oud-minister Til Gardeniers-Berendsen een evaluatierapport uit. Ze constateerde dat het sociale gezicht van het CDA sterk aan profiel had verloren door onder meer voor te stellen het wettelijk minimumloon af te schaffen. Dat voorstel was weliswaar ingetrokken, maar ‘het beeld van een goed overwogen en evenwichtig pro-gramma’ was ondertussen wel aangetast. Daar kwam nog bij dat de programcommissie tijdens de perspresentatie bij monde van vicevoorzitter Kolnaar, een jaar eerder nog de voorzitter van een commissie die met Balkenende als rap-porteur de sociale zekerheid had onderzocht, nog eens een bevriezing van de uitkeringen voor de gehele komende re-geringsperiode in het vooruitzicht stelde, waardoor AOW-gerechtigden een structureel inkomensverlies te wachten stond. Bepaald niet verstandig oordeelde de commissie-Gardeniers, die wel assistentie vanuit het WI ontving – Ab Klink schreef op verzoek tussendoor de tekst – maar daar formeel verder vrij los van stond. De commissie, die opvallend sprak over de ‘joods-christelijke traditie’ – een term die die dagen sterk in opkomst was – waarop het CDA zich zou baseren, nam geen afstand van het concept van de ‘verantwoordelijke samenleving’, maar opperde wel dat dat ‘gezien sociaal-culturele veranderingen en in aansluiting op de belevingswereld, vragen en problemen van burgers’ voortdurend op zijn zeggingskracht zou

moe-ten worden getoetst. Het ‘materiële, het economische en het rationele’ zouden te zeer zijn gaan overheersen. Juist daarom achtte de commissie een herkenbare ideële koers, waarbij het program van uitgangspunten werd gevolgd, van belang.

Dat was typisch een zaak voor het WI. Dat stelde voor een zogenaamd Strategisch Beraad voor en in de herfst nam het partijbestuur dat idee over. Voorzitter werd Frans Andriessen, oud-minister van Financiën, secretaris Balkenende. Een jaar later lag het rapport Nieuwe wegen,

nieuwe waarden op tafel. Zo nieuw was de voorgestelde weg

overigens niet. Ook dit rapport wist de ingesleten reflex om direct over de taak van de samenleving te beginnen, in plaats van over de opdracht voor de politiek, niet te vermijden, maar van een zekere bewustwording waar de angel zat, leek wel sprake. Met nadruk werd opgemerkt dat de overheid solide en slagvaardig zou moeten zijn. Vrij nieuw leek ook de nadruk op waardenoverdacht en waar-dencommunicatie. Het was uiteraard een andere wijze om het aloude thema van de verantwoordelijke samenleving uit te werken, maar minder dan voorheen lag het hoofd-accent op sociaaleconomische aangelegenheden en meer op culturele en morele. Tijdens dit proces organiseerde het WI in mei 1995 nog een tweedaags internationaal symposium over ‘de christen-democratie als beweging van de toekomst’, waarop onder meer de vermaarde en niet onomstreden Tübingse hoogleraar godgeleerdheid Hans Küng, de Luxemburgse minister-president Jean-Claude Juncker en de Belgische voorzitter van de EVP Wilfried Martens spraken.

De financiële repercussies van de verkiezings-nederlaag vielen relatief mee. Zeker, de teruggang met twintig zetels leverde een fikse korting op de overheids-bijdrage op en ook de partij kon minder geld aan het WI toeschuiven, maar met de overgang op een project-matige aanpak had men de laatste jaren ook een derde geldstroom weten aan te boren: projectfinanciering door allerlei instanties die zich op een bepaald thema richtten.

Niettemin nam de personele bezetting wel enigszins af. Door de automatisering nam de omvang van de adminis-tratieve ondersteuning sinds deze jaren trouwens ook af. Achter een computer gezeten kan men teksten direct zelf tikken. Maar ook los daarvan besloot een aantal leden van de ervaren staf uit de jaren tachtig te vertrekken, anderen bleven langer. Ab Klink vertrok in 1992 naar het minis-terie van Justitie, nadat hij het jaar ervoor bij Franken in Leiden was gepromoveerd op een lichte bewerking van de studie over publieke gerechtigheid. Twee jaar later vertrok ook Yvonne Timmerman-Buck. Jan Peter Balkenende promoveerde in 1992 aan de VU op Overheidsregelgeving en

maatschappelijke organisaties en een jaar later werd hij aan

dezelfde universiteit bijzonder hoogleraar christelijk-sociaal denken. Klop promoveerde dat jaar in Leiden op

De cultuurpolitieke paradox, over de ‘noodzaak èn

onwense-lijkheid van overheidsinvloed op normen en waarden’. In 1996 kreeg hij een bijzondere leerstoel voor ethiek van de politieke praktijk aan de Katholieke Universiteit Nijme-gen. Balkenende werd in 1998 lid van de Tweede Kamer. Timmerman-Buck werd in 1999 lid van de Eerste Kamer, waar ze twee jaar later fractievoorzitter werd en nog weer twee jaar later voorzitter van de gehele Kamer. Klop nam in 2000 het voorzitterschap van de NCRV op zich. Als voorzitter van het bestuur en de stichtingsraad werd Fran-ken in 1995 opgevolgd door oud-premier Ruud Lubbers, die in 1999 het stokje overgaf aan Rein Jan Hoekstra, lid van de Raad van State.

Binnenlandse aangelegenheden

Het Europese avontuur had niet opgeleverd wat men ervan verwacht had. En de enorme terugval van 1994, die in 1998 nog eens gevolgd werd door een nog slechtere verkiezingsuitslag, waarbij het CDA vanuit de oppositie niet meer dan 18,37% van het electoraat wist te overtui-gen, gaf alle reden om de aandacht voortaan vooral weer op het eigen land te richten. Uiteraard waren studies naar Nederlandse omstandigheden ondertussen ook

door-gegaan. Een uiting van de ongekende toekomst die het CDA voor zich zag, was het door Balkenende en Klink geschreven beleidsadvies Groot-stedelijk besturen, dat in 1991 verscheen. Het CDA was vanaf het begin electoraal zwak in de grote steden, maar toch had men nu het zelfver-trouwen de zich daar voordoende problemen te analy-seren en mogelijkheden voor beleid te formuleren. Men zag kennelijk kansen. Maar ook de traditionele thema´s kregen nog steeds aandacht. De commissie onder leiding van Jelle Zijlstra die in 1989 de studie over economische groei had opgesteld, kwam twee jaar later weer bijeen, om de verdere ontwikkelingen inzake de openbare financiën en het financiële beleid te volgen. Het rapport dat in 1993 uitkwam, beoogde een fundament onder het verkiezingsprogramma te leggen. De titel was simpelweg

De komende kabinetsperiode. Daar ging het natuurlijk over,

maar misschien getuigde het er ook van hoe vanzelfspre-kend men het achtte dat het CDA ook aan dat komende kabinet zou deelnemen. Het meest typerend voor de lijn die het WI had ontwikkeld, was misschien nog wel het beleidsadvies over Armoede en participatie dat al in 1990 werd gepubliceerd. Het omschreef armoede als ‘onvoldoende deelname aan het sociale verkeer als gevolg van financiële, sociale en persoonlijke factoren’. Het zou dus over meer dan de ‘hoogte van de uitkeringen’ moeten gaan.

Juist in confrontatie met sociaaleconomische on-derwerpen had het WI de typische CDA-ideologie van de verantwoordelijke samenleving ontwikkeld, meer dan in de beantwoording van morele vraagstukken die zich juist in de laatste decennia van de twintigste eeuw zo dringend aandienden. Misschien kwam dat omdat er op allerlei gebieden ook netelige vragen lagen, waar men eerst zelf nog antwoord op moest vinden en waarop men dus niet a priori een helder geprofileerd ideologisch antwoord klaar had. De humane gentechnologie was zo’n gebied. Aan het begin van deze periode werd een studiecommissie onder leiding van de Groningse hoogleraar Eric Bleumink ingesteld, met Yvonne Timmerman-Buck als rapporteur.

Al in 1992 kon de christendemocratische ‘bijdrage aan de discussie over de gentechnologie’ gepresenteerd worden.

Genen en grenzen heette de studie. Het doel daarvan was een

‘gevoelige en complexe problematiek’, waarover ook in de samenleving de meningen uiteenliepen, ‘op samenhangen-de wijze, ten principale en in samenhangen-de uitwerking van concrete richtlijnen’ aan de orde te stellen. Het WI constateerde dankbaar dat de belangstelling breed was: ‘Ook van de zijde van de kerken en vanuit de medische beroepsgroep komen verzoeken om de problematiek van de gentechno-logische en voortplantingstechnogentechno-logische ontwikkelingen te plaatsen in het licht van een christen-democratisch mens- en maatschappijbeeld.’ Dit rapport was bepaald geen eindpunt, maar vooral het begin van nadere bespre-kingen, conferenties en discussies. Men studeerde verder op het thema pre-implantatiediagnostiek (‘embryosplit-sing’) en ook het euthanasieprobleem kwam weer in the

picture. De bevindingen van het rapport werden op diverse

wijzen ook op Europees niveau te nutte gemaakt. Daarbij werkte het WI samen met de onderzoeksgroep ethiek, filosofie en geschiedenis van de geneeskunde aan de Ka-tholieke Universiteit Nijmegen onder leiding van professor Henk ten Have. En na onder meer een internationale con-ferentie kon in 1997 Ethical aspects of genetics at the beginning

of human life. Christian democratic contributions to European policy

verschijnen. Ook daarna bleek de humane biotechnologie voorwerp van studie, nu onder de titel Ieder mens telt. Bij dit en andere onderwerpen werden vaak ook artikelen in

Christen Democratische Verkenningen georganiseerd.

Identiteit

Aan de relatie tussen levensbeschouwelijke identiteit en politiek besteedde het WI op instigatie van christelijke organisaties uit een aantal maatschappelijk sferen enige aandacht, onder meer door het organiseren van enkele conferenties, ook voor provincie- en gemeentebestuurders. Het nieuwe onderzoeksprogramma dat in 1993 voor de komende jaren werd vastgesteld, ging verder in deze lijn. ‘Zingeving en verantwoordelijkheid’ heette het. Een van de studies die onder dit kopje geïnitieerd werden, betrof het gezins- en familiebeleid. In De verzwegen keuze van

Nederland. Naar een christen-democratisch familie- en gezinsbeleid

(1997) sprak het WI duidelijk uit dat het gezin als vanouds de centrale instelling in de samenleving was en daarom ook de bescherming van de overheid verdiende, maar dat gezin werd wel in moderne zin gezien, met een nieuwe, veranderde rolverdeling tussen man en vrouw. Betaald werk mocht voor ouders geen excuus zijn zich aan de zorg voor de kinderen te onttrekken, maar die zorgplicht mocht betaald werk ook niet in de weg te staan. Een volledige werkweek voor beide ouders werd dan ook niet wenselijk geacht.

Na de verkiezingsnederlaag van 1994 en de opkomst van de ouderenpartijen kon een studie naar het ouderenbeleid uiteraard niet uitblijven. Vier jaar later was het rapport Respect. Een christen-democratische visie op

ouderen-beleid af, zij het wel pas na de volgende verkiezingen. Ook

nu was de vaste lijn herkenbaar: het ging niet alleen om geld en meer rechten, maar ook om ‘respect, wederkerig-heid en kansen om actief mee te doen in het hart van de samenleving’. Maar ondertussen werd wel gesteld dat de bestaanszekerheid gegarandeerd diende te zijn en dat aan de AOW niet gemorreld mocht worden.

Gespreide verantwoordelijkheid was waarschijn-lijk wel het belangrijkste van de vier principes geworden, juist ook omdat een beginsel als gerechtigheid geheel in die zin geïnterpreteerd werd. En ook rentmeesterschap en solidariteit werden erop betrokken. Maar er waren toch

Gespreide verantwoordelijkheid