• No results found

7. Analyse

7.1 Omgevingsinvloed

Zoals vermeld in de theorie vormt de omgeving waarin de beleidsuitvoering plaats vindt een belangrijke bron van invloed op diezelfde uitvoering. Een eerste factor die genoemd wordt hier bij zijn de economische en technologische ontwikkelingen. In de deze casus omtrent de uitvoering van bevolkingszorg in Oegstgeest spelen deze ontwikkelingen echter geen direct concrete rol. In het algemeen geldt natuurlijk wel dat sinds de economische recessie er veel meer nadruk ligt op efficiency en effectiviteit en de verantwoording hierom binnen de overheid, wat dus ook voor gemeenten geldt.

Indirect is dit bij de uitvoering van bevolkingszorg te zien in de steeds terugkomende vraag of een bepaalde voorbereidingstaak of uitvoeringstaak wel financieel te verantwoorden is. Dit met het oog op de meerwaarde ervan. Binnen de VRHM speelde deze gedachtegang mee bij het schrappen van de voorbereiding rondom primaire levensbehoeften met meer nadruk op improvisatie. De uitvoerende ambtenaren Oegstgeest hanteren een vergelijkbare gedachtegang. Hun visie op zelfredzaamheid wordt deels gekleurd door het idee dat de gemeente niet zomaar overal blind voor moet opdraaien. Ook de samenwerking met de andere Leidse gemeenten binnen de BRL is mede ingeven door het behalen van financiële schaalvoordelen.

Op het gebied van techniek is er geen wezenlijk bron van invloed te erkennen. Er worden wel technologische instrumenten gebruikt bij bevolkingszorg, zoals interne communicatiesystemen, maar deze vloeien van zichzelf voort uit het beleid en niet andersom. Binnen de beleidsdocumenten worden deze instrumenten alleen terzijde genoemd.

Een tweede kenmerk wat genoemd wordt is de taakomgeving. De beleidsuitvoering rondom bevolkingszorg heeft als doelgroep de bewoners binnen het territorium van de gemeente, in dit geval Oegstgeest. Meer specifiek, met het oog op het rapport BZOO waaraan de gemeente zich conformeert, gaat het deels om de niet-zelfredzame burgers tijdens een crisis.Deze doelgroep heeft feitelijk geen rol van invloed gehad op de beleidsuitvoering zoals die er nu is. Dit heeft ook te maken dat de beleidsuitvoering tot dusver louter en alleen gericht is op voorbereiding van bevolkingszorgtaken. De daadwerkelijke uitvoering van die zorg heeft niet plaatsgevonden bij het

ontbreken van echte crisisgebeurtenis. Er heeft wel een oefening plaats gevonden (de zogenaamde hoofdstructuuroefening) maar ook hier was de doelgroep niet daadwerkelijk bij betrokken. Bij een echte ramp is er natuurlijk wel invloed vanuit de burgerbevolking. Hier schuilt ook een beperking van het theoretisch model, aangezien dit kenmerk dus eigenlijk niet goed getoetst kan worden.

Wat er wel geobserveerd kan worden is dat er ook op de voorbereidingstaken in de koude fase (buiten een crisis om) geen reactie te observeren is vanuit de mogelijke doelgroep. Het lijkt aannemelijk dat een gemiddelde burger van de gemeente weinig tot niets afweet van wat bevolkingszorg behelst of op welke manier dat in Oegstgeest geregeld is. De vraag of dit per se problematisch is blijft in het midden liggen. Het BZOO rapport noemt wel voorlichting van burgers over zaken als zelfredzaamheid als een mogelijk agendapunt, en de coördinerend functionaris van de VRHM (zie ook interview A) toont zich hier voorstander van. Van deze voorlichting is zowel vanuit de VRHM als vanuit de gemeenten geen sprake en de beleidsuitvoerders binnen Oegstgeest achtten het ook niet zinvol vanwege een verwacht gebrek aan interesse ervoor.

Een derde kenmerk van omgevingsinvloed is de aard en mate van de politiek-bestuurlijke steun. In deze casus betreft dit de lokale bestuurlijke en politieke context van de gemeente Oegstgeest. Vanuit deze context werken de MOVers immers formeel gezien. De politieke context speelt opvallend genoeg nauwelijks een rol van betekenis. De gemeenteraad is maar zeer beperkt betrokken bij dit beleid, los van een kleine inbreng bij de vaststelling van het risicoprofiel. Bij individuele partijen is het geen punt van aandacht in hun agenda. Ook zijn er geen noemenswaardige vragen vanuit de raad over bevolkingszorg terug te vinden. Als reden wordt gegeven dat VRHM, waar het beleid wordt vastgesteld, te ver af staat van de raad. Aangezien er 19 raden in totaal zijn wordt het als lastig ervaren wezenlijk invloed te hebben, laat staan als individueel raadslid. Daarnaast lijkt het gewoon politiek ook niet interessant genoeg. Het resultaat hiervan is echter ook dat de raad maar over weinig kennis beschikt over hoe de bevolkingszorg (en de VRHM) georganiseerd is en überhaupt werkt. De BRL en BZOO genieten onbekendheid, terwijl deze wel degelijk genoemd zijn in de gemeentelijke programmabegroting en verschillende nota’s.

De vraag is of dit democratisch verantwoord is. De politieke controle over dit beleid schiet hierdoor wellicht tekort. De gemeentelijke organisatie wordt nu eigenlijk niet gecontroleerd door de raad maar door de VRHM. De VRHM is echter onderdeel van de gemeenten, maar wordt zelf niet gecontroleerd door de gemeenten noch de raden. Een hele aparte constructie. Daarnaast is het bij een echte crisis moeilijk om de organisatie van de gemeente te beoordelen zonder hier echte (basis)kennis over te hebben. Het is immers aannemelijk dat er bij een daadwerkelijk incident natuurlijk wel volop politieke aandacht is.

Los van de specifieke politieke aandacht voor dit beleidsveld van bevolkingszorg is er daarnaast ook een meer algemene politiek-bestuurlijke agenda waar mee rekening moet worden

gehouden: Uit een toekomstvisie (Oegstgeest 2020) blijkt een focus op een gemeente die vooral faciliteert dat burgers meer zelfstandig zaken kunnen oppakken in hun buurten. Eigen burger initiatieven worden meer gestimuleerd en er komt meer eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast zou er een sterke benadrukking moeten zijn van regionale samenwerking, met zowel andere gemeenten als private partijen. Deze visie sluit eigenlijk bijzonder goed aan op de visie op bevolkingszorg die het BZOO voorschrijft en waarnaar de MOVers zich in hun beleidsimplementatie aan conformeren. Ook het BZOO onderschrijft immers meer eigen verantwoordelijkheid in de vorm van zelfredzaamheid en het uitbesteden van niet cruciale taken aan derde partijen. Ook de BRL past binnen het uitgangspunt van meer regionale samenwerking. Door deze match is het ook gemakkelijker het beleid omtrent bevolkingszorg in te passen dan wanneer de gemeente zich bijvoorbeeld veel meer proactief en onafhankelijk ging opstellen.