• No results found

Met het afronden van de bovenstaande conclusies is dit onderzoek inhoudelijk ten einde. Zoals beschreven in de oorspronkelijke probleemstelling en opzet beoogt dit onderzoek ook echter een toepasbare waarde te hebben voor het verdere toekomstige beleid op het gebied van bevolkingszorg. Dit specifiek ter ondersteuning voor de gemeentelijke organisatie van Oegstgeest maar wellicht ook in een breder kader voor de BRL en de VRHM. Op basis van de analyse en de conclusie kunnen de bevindingen die hieruit volgen dan vertaald worden naar inhoudelijke aanbevelingen en verbeterpunten. Concreet kunnen er drie algemene suggesties benoemd worden: 1. Het doorgaan op de huidige weg en het verder implementeren en blijven verbeteren van de organisatie betreffende bevolkingszorg naar de actuele maatstaven binnen het beleidsveld. Verschillende buitenstaande partijen die vanuit verschillende invalshoeken te maken hebben gehad met de organisatie van de gemeente Oegstgeest omtrent bevolkingszorg hebben aangegeven dat zij zich hier in tevredenheid kunnen vinden (zie Interview A, B, C, F). De organisatie wordt over het algemeen als capabel en toereikend geacht, in de lijn van wat de verwachtingen mogen zijn. De dienstdoende beleidsambtenaren/MOVers zijn proactief betrokken binnen de VRHM (bijvoorbeeld door deelname in de werkgroepen) en spelen een leidende rol bij de opzetting van de BRL (door bijvoorbeeld de officieuze voorzitter van dit verband te leveren). Er zijn sinds 2010 grote stappen gezet met het organiseren van de bevolkingszorg en hedendaags voldoet de gemeente aan de wettelijke eisen, en gaat het zelfs verder daarin door zich te conformeren aan prestatie richtlijnen van het BZOO rapport.

Al met al kan er dus gesteld dat de huidige beleidsimplementatie en inzet van de beleidsmedewerkers positief verloopt. Vandaar ook deze concrete oproep dit vast te houden. Op het eerste gezicht lijkt dit wellicht een vrij overbodige “aanbeveling”, immers is dit niets meer dan het voorzetten van de status quo. Tegelijkertijd verdient wel degelijk de benadrukking dat de gemeentelijke organisatie allerminst “klaar” is. De professionaliseringsslag is nog niet ten einde, en er vinden nog volop ontwikkelingen plaats op landelijk en regionaal niveau. De wet wordt waarschijnlijk in de toekomst aangepast met een tranchewijziging, de BRL staat aan de vooravond van de formele samenvoeging van de verschillende TBZ’s en het BZOO rapport wordt nog concreet uitgewerkt binnen ditzelfde BRL maar ook binnen de VRHM. Daarnaast moet de bestaande organisatie regelmatig aan trainingen en oefeningen onderworpen worden om de kwaliteit ervan te waarborgen. Kortgezegd staat er nog genoeg te gebeuren, het beleidsveld omtrent bevolkingszorg is allesbehalve statistisch. Voor een deel maken deze ontwikkelingen in principe niet deel uit van wettelijke vereisten, en is de gemeente daarbij niet verplicht zich er aan vast te leggen. Door dit

echter wel te doen en proactief in te spelen op de meest actuele ontwikkelingen zal de gemeentelijke organisatie aannemelijk veel beter voorbereid zijn op de toekomst, ook als de wettelijke eisen wel worden uitgebreid en aangescherpt. Dit zou een duidelijk verschil zijn met de situatie rondom de invoering van de Wvr en het Bvr in 2010. Toen moest de gemeente voor een grote deel de organisatie vanaf de grond opbouwen, hetgeen veel tijd in beslag nam en moeizaam tot stand kwam. Door een proactieve rol aan te houden zoals nu ook al gebeurd zal er voor de toekomst een veel steviger fundament staan waarop verder gebouwd kan worden indien nodig door nieuwe ontwikkelingen. Vanzelfsprekend zou het daarmee aannemelijk zijn dat de gemeente veel sterker staat tegenover een daadwerkelijke crisissituatie.

2. Het vergroten van het bestuurlijk toezicht en betrokkenheid op de beleidsimplementatie binnen de gemeente Oegstgeest. Er is geconstateerd dat de invloed van de beleidsuitvoerende ambtenaren zo groot is mede doordat het specifieke bestuurlijke toezicht (burgemeester, college, raad) op de implementatie omtrent bevolkingszorg amper een rol speelt. Het staat de uitvoerende ambtenaren daarmee vrij zelf de uitvoering in te kleuren. Op dit moment pakt dit goed uit omdat de huidige ambtenaren zich interesseren voor het beleid omtrent bevolkingszorg en de VRHM in het algemeen en zich daar ook proactief voor inzetten. In het begin gold echter met een andere beleidsambtenaar juist het omgekeerde. Aangezien de huidige ambtenaren vroeg of laat ook zullen vertrekken is het wenselijk het niet langer aan het toeval over te laten maar te zorgen dat nieuwe ambtenaren hier beter gecontroleerd en ook geselecteerd worden voor de uitvoering van bevolkingszorg. De kwalificaties en de output van de huidige ambtenaren zouden daarbij als richtlijn kunnen dienen voor toekomstige MOVers.

3. Het meer en beter betrekken van de gemeenteraad bij het beleid omtrent de bevolkingszorg en rampenbestrijding in het algemeen. Er kunnen meerdere redenen hiervoor benoemd worden. Ten eerste om de democratische en politieke controle te vergroten op de rol van de gemeente als hulpverlener en de VRHM. Dit aangezien er momenteel weinig tot nauwelijks aandacht voor is zoals eerder geconstateerd. Zeker wanneer in acht genomen wordt dat bijvoorbeeld met het BZOO rapport belangrijke nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. Er wordt bijvoorbeeld opgeroepen tot een wezenlijk andere aanpak door de overheid ten opzichte van de burger waar meer zelfredzaamheid van wordt verwacht. Het is democratisch wenselijk dat de raad, die de burgers representeert, zich ook duidelijker over uitspreekt.

Daarnaast kan het zich uit betalen wanneer de stad Oegstgeest getroffen wordt door een crisissituatie. Dan zal er aannemelijk immers wel volop aandacht zijn vanuit de raad en vanuit de samenleving in de stad zelf. Als de raad dan goed op de hoogte is hoe de organisatie van de

bevolkingszorg en de bredere organisatie van de VRHM eruit ziet kunnen er ook veel sneller en beter zinnige discussies worden gevoerd over het functioneren van de gemeentelijke organisatie hierin. Ten slotte zouden raadsleden maar ook andere geïnteresseerden zo beter kunnen meedenken over het beleid en wellicht zelfs een inhoudelijke bijdrage eraan kunnen leveren.

De vraagt dringt zich wellicht op in hoeverre het creëren van meer aandacht en kennis bij de raad een taak moet zijn voor ambtenaren en niet uitsluitend voor de raadsleden zelf. Echter ook ambtenaren hebben hierin een verantwoordelijkheid. Zij maken immers het beleid en in het kader van goed bestuur zouden zij hier ook proactief over naar buiten toe moeten treden. De gemeenteraad draagt uiteraard zelf ook verantwoordelijkheid, en het is aan de raad zelf in hoeverre zij zich hierdoor meer betrokken gaan tonen.

Hoe zou deze aanbeveling bereikt moeten worden? Een voorstel zou zijn het opstellen van een alomvattend handboek voor raadsleden en geïnteresseerde burgers. Nu is het zo dat veel informatie en ontwikkelingen aangaande crisisbeheersing versnipperd bij de raad terecht komt in de vorm van verschillende documenten, voorstellen en nota’s. Vaak wordt deze informatie dan ook nog eens onder een algeheel veiligheidsbeleid geschoven. Dat wil zeggen dat fysieke veiligheid en crisisbeheersing vaak in de dezelfde nota‘s worden besproken als sociale veiligheid zoals criminaliteit. Omdat dat sociale veiligheid op veel meer politieke en maatschappelijke aandacht kan rekenen raakt fysieke veiligheid alleen maar nog meer ondergesneeuwd.

Een apart handboek in de vorm van bijvoorbeeld een nota zou hier uitkomst in bieden. Hierin zouden kort de belangrijkste zaken omtrent crisisbeheersing in Oegstgeest opgenoemd kunnen worden. Te denken valt aan een indeling wat volgt op de VRHM, de bevolkingszorg en hoe dit binnen Oegstgeest georganiseerd is, daarmee kort verwijzend naar de BRL en het BZOO rapport. Dit binnen enkele pagina’s in een document wat 1 a 2x per jaar wordt aangepast aan de actualiteit.