• No results found

70: ‘O God, algoed en machtig.’

Zij aan God den Vader eer! Christus, onzen hoogen Heer,

En den Geest te zamen! Allen de eigen glorie - Amen!

A

ANMERKING

. Bij O.-L.-V.-ONTVANGENIS en -GEBOORTE behoort

het stukjen hiervoren reeds medegedeeld onder n

o

. 4 (‘In een zoo duistre

nachte’), alsmede het hierachter op Maria-Boodschap medegedeelde n

o

.

70: ‘O God, algoed en machtig.’

Zie voor den Maria-dag van 18 December, bl. 7 n

o

. 4 bovengenoemd.

Het lied van O.-L.-V.-LICHTMISSE, den feestdag van Mariaas Zuivering

in den Tempel, staat hiervoren onder n

o

. 50 bl. 94

(*)

N

o

70 - (CXX).

1.

O God, algoed en machtig, Tot U zoo roepen wij, Wil onzer zijn gedachtig,

En maak uw kindren vrij. Wil uw Messias zenden,

Die ons verlossen zal, Van alle ziels-ellenden,

Gegroeid uit Adams val.

2.

Och, mocht mijn oog aanschouwen Die schoone zuivre Maagd, Gezegendste aller vrouwen,

Die God den Heer behaagt; Die eenmaal zoû ontvangen

Den Heiland groot en goed, Het Kind van ons verlangen,

En onzer zielen zoet.

3.

Ik wensch maar en begeere Te dienen, blij van hart, Haar wie zoo heilige eere

Door God beschoren werd: Want zij is uitgelezen

Om Moeder eens te wezen Der hoogste Majesteit.

4.

Engel:

Ik groet u, vol genaden! Gezegend zijt ge mij: De God van groote daden,

De Heer is u nabij. Hij heeft u uitverkoren,

Die vol van gratie zijt: Uit u wordt haast geboren

Die alle volk verblijdt.

5.

Maria:

Wat ongehoorde mare

Omruischt mij hier omtrent! Hoe zal dit wedervaren

Wie genen man bekent? God heb ik opgedragen.

Mijn jeugd in zuiverheid; Tot 's Heeren welbehagen;

Zoo werd ik opgeleid.

6.

Engel:

Wil u, o Maagd, verblijden, En wees ook niet bevreesd:

Gij zult den Heer belijden, Ontvangende zijn Geest: Zijn kracht zal u omschijnen:

Zijn heilwoord is vervuld In u, die zonder pijnen

Gods Moeder wezen zult.

7.

Maria:

Mijn hart, in vreugde ontsteken, Heeft 's Heeren stem gehoord: Met blijdschap wil ik spreken:

't Geworde naar uw woord! Mijn ziel verheft den Heere:

Hij zag zijn Dienstmaagd aan: Hem zij oneindige eere

Voor 'tgeen Hij heeft gedaan!

8.

Christen:

Klink plechtig uit ons midden Der Lieve Moeder lof, Die met haar vurig bidden

Ons voert in 't Hemelhof. Zij wenkt ons naar dien Hemel,

Waar 't, buiten aardsche ellend, En boven stofgewemel,

N

o

71 - (CXXI).

1.

Nu wees gegroet, Maria zoet,

Des Hemels Koninginne; Ontvang de groet, O Vrouwe goed

Van d'Engel, blij van zinne.

2.

Gegroet zijt gij Met melodij Van eindelooze koren:

Het nachtgetij Is dan voorbij;

De Zonne wordt geboren.

3.

Wees gij verheugd Met hooge vrevgd, Genaderijke vrouwe:

Want uwe deugd En schoone jeugd Brengt alles uit den rouwe.

4.

Gegroet hiermeê, Gij brengt ons vreê,

Wil t' aller steê Ons, door uw beê,

Voor God uw kindren noemen.

N

o

72 - (CXXII).

1.

O Koningin des Hemels schoon! O Koningin, o Koningin! Daal neder van des Hemels troon

O Koningin Maria.

2.

O moeder van barmhartigheid! O Koningin, o Koningin! Bid voor de gansche Christenheid;

O Koningin Maria!

3.

Bid dat ons God genadig zij, O Koningin. o Koningin, Dat Hij ons maak van zonden vrij!

O Koningin maria!

4.

Bid God voor ons om hoop en kracht! O Koningin, o Koningin!

Dat ons geleî zijn Englenwacht! O Koningin Maria!

5.

Bid voor den Oppervorst der Kerk, O Koningin, o Koningin! Opdat hij heilrijk zij en sterk!

O Koningin Maria.

6.

Bestuur ook onzes Konings hand, O Koningin, o Koningin! En weer den vijand van ons land,

O Koningin Maria!

7.

Keer noodweêr, hagel, duurten af, O Koningin, o Koningin! Keer ziekten, pest en andre straf!

O Koningin Maria.

8.

Sta ons dan bij in alle nood, O Koningin, o Koningin! En bid voor ons tot in den dood,

O Koningin Maria!

(*)

† N

o

73. Het Rozekransjen (CXXIV).

1.

Rozekransjen, u zij lof, Uit den hof

(*) Om dit stukjen tot lezen of voordragen te gebruiken, zie men den text in de Nederlandsche

Des Hemels neêrgezonden!

Van verscheiden bloemtjens schoon, Als een kroon,

Gevlochten, gevlochten en gebonden.

2.

Edel kransjen, dat wel staat Voor sieraad

Op 't hoofd van Gods vriendinne; Gulden kroone, die bekroont

En verschoont

Des Hemels, des Hemels Koninginne.

3.

Liefelijke Roos-plantsoen, Gij staat groen,

En draagt sneeuwwitte rozen; Op elk blaadtjen zeer bekwaam

Staat de naam

Maria, Maria, Gods verkozen'?

4.

Dit uw Kransjen, Moeder-maagd, God behaagt:

'k Zie tusschen vijf robijnen1 Van ons' Heeren Gods gebed,

Uw roosjens, uw roosjens lieflijk schijnen1

.

5.

Psaltertjen2, uw schallen vreest Satans Geest,

Die Saül kwam bespringen; Als hij hoort met zoete taal

Menig maal

Het Ave, Ave Maria zingen.

6.

Kostelijkste ketentjen, Dat ik ken!

Nooit beter was te vinden, Om den vijand, boos, en fel,

Van der Hel,

In uwe, in uwe macht te binden.

7.

Kransjen zoet, zoo vaak ik ging Voor een ring

U dragen aan mijn vinger, Tegen dat hoovaardig vat

Goliath,

Zijt gij mij, zijt gij mij Davids slinger.

8.

Zie, gij helpt mij waar ik ga,

1 De tien Wees-gegroeten. 2 Harpjen.

Waar ik sta;

Zal ik naar buiten reizen, Met u kort ik weg en tijd,

Die ik slijt

Met bidden, met bidden en bepeizen.

9.

Als ik in mijn kamerken Met u ben,

Te kerken, in een hoekjen, Dikwijls strekt ge mij te met

Voor 't gebed,

Een lieflijk, een lieflijk, zinrijk boekjen.

10.

Dat ik steeds u medevoer, Kostelijk snoer Gij, die mij kunt geleiden Tot Mariaas heilgen schoot:

In den dood,

O doe ons, o doe ons nimmer scheiden.

11.

Laat dees bloemkrans, mild en fijn, 't Bindkoord zijn,

Dat mij met haar voegt samen, Wie ik met der harte dien:

Wie 'k moog zien

† N

o

74 - (CXXV).

1.

Wees welkom, Maagd der Maagden, Op dezen heilgen drempel,

Geen, die God meer behaagden, Ter dienst in zijnen tempel. Gij offert, Overschoone,

U voor Gods troone; Gij kiest zijn huis

Ver van 't gedruisch, ‘Ver van 't gedruisch, Ter wone.

2.

O Joachim, nooit bloeit er Voor Anna hooger vreugden, Een Hemeltelgjen groeit er Uit deze jonge Jeugde. Weest welkom, beî te gader:

Ziet, God, de Vader, Trekt uit uw hand Dit lieve pand ‘Dit lieve pand

Zich nader.

3.

Zie Dochterken! wil neigen Uw maagdelijke öoren, Opdat gij niet naar eigen Maar Godes wil moogt hooren. Onttrek u aan uw vrinden;

In uw Beminden, Den Hoogen Heer, Is liefde teêr ‘Is liefde teêr

Te vinden.

4.

Zie, de allerhoogste Koning, (O wonder heilbeseffen!) Zal, in uws Vaders woning, U tot zijn Bruid verheffen. Ach, uit de Christenscharen,

Wie zoû niet garen Zijn ziel en zin

Voor zulke min ‘Voor zulke min Bewaren.

5.

O Jesu, o Behoeder!

Wil ons tot vroomheid wekken! Laat toch uw Maged-moeder Ons tot een voorbeeld strekken. Opdat wij zonder schromen

Uit 's werelds stroomen Ter veilge reê

Der Hemelsteê ‘Der Hemelsteê Eens komen!

† N

o

75 - (CXXVI).

1.

Wat zal ik gaan beginnen, Maria, Maged zoet, Mijn hart en ziel en zinnen,

Doorblaakt één liefdegloed! Gij zijt het, die ik minne, O dierbre Koninginne.

2.

Gij zijt mijn bruid, mijn moeder, Mijn troost, mijn toeverlaat; Door wie, als teder Broeder,

Gods Zone mij bestaat: Gij zijt, die ik beminne, O Heilge Koninginne!

3.

Och, had ik zoo veel monden Als sterren 't firmament, 'k Ging uwen lof verkonden

Alomme, zonder end, Want Gij, mijn Koninginne, Gij zijt het, die ik minne.

4.

Och, had ik zoo veel zielen Als water, lucht en land

Van 's Heeren schepslen krielen -Ik schonk ze u t' eener hand. Gij zijt het, Koninginne, Gij zijt, die ik beminne.

5.

Eilaas! o bitter klagen! Dat ik, vervallen mensch, U nimmer zal behagen

Als ik zoo vurig wensch. Heb deernis, Koninginne -Toch zijt ge die ik minne.

6.

Ik wil mij dag aan dagen En dat ter uwer eer In alles beter dragen,

En dienen Onzen Heer! Zoo blijke 't wie ik minne, O Englenkoninginne!

† N

o

76. Litanie van Loretto. (CXXVII).

1.

O Heer, wil U ontfermen, Wil ons genadig zijn!

O Christe, toon erbermen, Wil ons genadig zijn! O Heer, wil u ontfermen,

Wil ons genadig zijn! O God wil ons beschermen

Van die ons schadig zijn.

2.

God Vader in den Troone, Ontferm U over ons! Gods allerliefste Zone,

Ontferm U over ons! God, Heilge Geest geprezen,

Ontferm U over ons! Drievuldige, één in Wezen,

Ontferm U over ons!

3.

Maria, zoet van Name, Maria bid voor ons! Gods Moeder, hoog ter fame,

Maria bid voor ons! Der Maagden allerkuischte,

Maria, bid voor ons! O Moeder des Gekruisten,

4.

O Moeder der Genaden, }

O reine in woord en daden, } Maria bid voor ons! O Moeder, ongeschonden, }

O Moeder, zonder zonden, }

5.

O Moeder zonder smette, }

O zoetste violette, } Maria bid voor ons! O wonderlijke Moeder, }

Van onzen Heer en hoeder, }

6.

Die Jesus hebt ten Zone, }

O Maged, wijs en schoone, } Maria bid voor ons! Gij, die wij eer bewijzen, }

Wie niemand kan volprijzen, }

7.

O Maged, groot van machte, }

Zachtmoedig van gedachte, } Maria bid voor ons! Getrouw voor uwe knechten, }

O spiegel des Gerechten, }

9.

Vat der Godvruchtigheden, }

Roos vol verborgenheden, } Maria bid voor ons! O sterke Davids toren, }

Gesticht uit rein ivore, }

10.

O Huis van fijnen goude, }

Ark des Verbonds der Oude1, } Maria bid voor ons! O deur der Hemelzale, }

O ster van blijden strale, }

11.

Geneesster onzer wonden, }

O toevlucht in de zonden, } Maria bid voor ons! O troost in 't zielsbenaauwen, }

O hulp van alle trouwen, }

12.

Der Englen Koninginne, }

Der Patriarchen minne, } Maria bid voor ons! O kroone der Profeten, }

Slot aan de Apostelketen, }

13.

O kracht der Martelaren, }

Hoofd der Belijdrenscharen, } Maria bid voor ons! Der Maagden eedle kroone, }

Vorstin op Hemeltroone, }

14.

Lam Gods, o prijs der zonden, Heer, zijt ons niet verstoord! Lam God, o prijs der zonden.

Heere, ons gebed verhoort! Lam Gods, o prijs der zonden,

Ontferm U over ons! Door Christi kruis en wonden,

Ontferm U over ons!

N

o

77 - (CXXIX).

1.

Op, Christen! ga bezoeken, Bezoeken in den geest De vergelegen hoeken,

Herdacht in dezer feest; Waar de ongelijkbre helden,

De helden van den Heer, Hun heilig leven stelden

Tot Christus meerder eer.

2.

Daal met een groot verlangen In hun gevangenis, Stel u met hen gevangen,

Daar 't al voor Christus s; En smaak voor alle dingen

De levende fontein,

Die Christus deed ontspringen, Die vlekloos maakt en rein.

3.

Trek dan ten tweeden dage Met Petrus uit de steê. En laat niet na te vragen:

Quo vadis, Domine?1

Wil wel het antwoord vatten: ‘Tot Rome, naar het Kruis’; Want daarmeê zijn de schatten Te winnen van Gods Huis.

4.

En ga van hier geleiden Het heilig broederpaar; En zie hoe dat zij scheiden

Vol liefde van elkaâr; Vol blijdschap en vol liefde;

Geen smarte, die ze deer', Geen droefheid, die ze griefde:

Zij schreiden, om den Heer!

5.

Dan zult gij Petrus volgen Tot op het Vatikaan, Waar Nero, fel verbolgen,

Hem aan het kruis doet slaan, Met opgerechte voeten,

Slecht dit acht hij zich waard; Zoo wil hij nu nog boeten;

En staart al Hemelwaart.

6.

Als gij den lesten zegen Van dees Apostelprins, Hebt over u gekregen,

Zoo spoed u heen naar ginds, Ginds waar zij Paulus leiden

Ten Salviaanschen vloed, Zie hem den doodslag beiden

En storten 't heldenbloed.

7.

En bid, dat, als voor dezen, Zijn vruchtbaar stroomend bloed Der Kerk moog nuttig wezen,

En menig hard gemoed! Ga zoek de teedre vrienden

In 't eigen graf geleid: Die 't loon te zaam verdienden

-Geen stervling die ze scheidt.

8.

Wees gij met hen de derde: Begraven naar den geest:

Opdat u 't loon gewerde Van 't hoog verrijsnisfeest. Dat Petrus u deed' blijven

In 's Heeren ware Kerk! En Paulus u mocht' stijven In heiligheid van werk.

† N

o

78. Placare, Christe (CXXX).

1.

Verzoen u, o Jesus, met uwe knechten, Voor welke de Maagd

Des Vaders verzachting van eisch in Rechten Uit deernis vraagt;

En gij, o negenvoudige Englenrij,

Maak ons van oude en nieuwe kwalen vrij.

2.

Profeten, Apostlen, smeekt toch te gader Toegevendheid af;

Bij 't rouwen der zondaars zij ons de Vader Geen Richter straf.

Belijdren, blank, en Martlaars bloedig rood, Roep al die balling zijn tot uwen schoot!

3.

O zuivere reyen van teedre Maagden, En Kluizenaars al,

Wie 't eenzame wandlen op aarde schraagde Naar 't sterrendal,

O roept ons van dit duister hierbeneên Naar uwe hooge, heilge zetels heen.

4.

Verdrijft toch de scharen der boosgezinden Van toren en wal!

Dat Een toch de kudde moog samen binden Ten zelfden stal.

Eer zij den Vader, en den eengen Zoon, En Heilgen Geest in eeuwigheid geboôn.

Mengelpoëzij.

N

o

79. Zinnebeelden (N.G. II, 102, 236).

De roede.