• No results found

N o 40. Drie-Koningenlied (LXXX)

1.

Wat angst, Herodes, kwelt uw borst Om 's Heeren komst op aarde als Vorst? Die ons het Rijk der Heemlen biedt, Hij rooft de wereldscepters niet!

2.

De Wijzen togen voort van ver En volgden trouw het spoort der ster; Het licht geleidt ze tot het Licht; Hun gaven prijzen 't Godlijk Wicht.

3.

Het Hemelsch Lam vond zich bereid Het waterbad der zuiverheid; Die nimmer iets misdreven had Wascht ons van zonden in zijn bad.

4.

Wat nieuwe wonderkracht is dat: Het Water bloost in 't steenen vat, Het water gloeit tot druivenvocht, 't Natuurverandren is volwrocht!1

5.

Lof zij U, Jesu, zonder end, Die U den Heidnen maakt bekend, Lof, als het immer is geweest, Den Vader en den Heilgen Geest!

N

o

41. Drie-Koningenlied. Oud lied (LXXXI).

1.

Daar kwamen drie Koningen uit verre landen Om Gode te brengen hun offeranden;

Zij kwamen van Oosten, zij kwamen van verre, En 't was bij den schijn eener blinkende sterre.

1 Koepl. 3 en 4 zinspelen op de gebeurtenissen, wier gedachtenis van onds, met de Geboorte, te Kerstmis gevierd werd.

Maar ziet, toen zij buiten Jerusalem kwamen, De klaarheid der sterre zij niet meer vernamen. En toen zij aan d'avonddisch waren gezeten, Zoo kwam daar Gods Engel en deed hun dit weten:

2.

‘Gij, Heeren, gij moget niet langer hier beiden: Herodes, de Koning, zijn paard doet bereiden. Wel op nu, gij Heeren, laat wachten uw eten, Herodes, die is op zijn reis-paard gezeten.’ En toen zij nu buiten Jerusalem kwamen, De klaarheid der sterre zij weder vernamen; Zij volgden de sterre met haastige stonden, Tot Bethlehem, waar zij het Kindeken vonden.

3.

En de eene ging neven den anderen staan, Om toch niet het laatste ten offer te gaan; Zij vielen te zamen aanbiddend ter aarde; Zij loofden den Koning van Godlijke waarde. Zij offerden myrrhe, met wierook, en goud; Zij loofden het Kindeken menig voud.

N

o

42 - (LXXXII).

2.

Wij, Nederlanders, blij van geest, Ter kerke gaan op 't hooge feest

Den eerstgeboren Heiland groeten, En knielen voor de kleene voeten

Van 't Kind, waarvoor Herodes vreest.

2.

Het Kind, waarvoor een star verrijst, Die Wijzen met haar stralen wijst De donkre plaats van zijn geboorte, En leidt ze in Davids oude poorte1,

Daar d' Allerhoogste 't laagste prijst.

3.

Het Oosten offert wierook, goud, En myrrhe, als waar' 't ten onderhoud Van Hem, die, neêrgedaald van Boven, In 't arme Bethlêm leît verschoven,

Hoewel Hij alles heeft gebouwd.

4.

De kribbe Hem een wieg verstrekt, Die 't aardrijk met den Hemel dekt, En ellek dier bestelt zijn voeder. O Kind, Gij zijt, gelijk uw Moeder,

Met pracht noch hoovaardij bevlekt.

5.

Hier voert de neêrgedaalde God De trotsche wereld om met spot

In zijn triomf, ten smaad der hoven: Het needrig hart voert Hij naar boven

Met Hem in 't hoog gebouwde slot.

6.

Hier schuilt dat Godlijk aangezicht, Waaruit de zonne schept haar licht, En alle starren glans en luister; Hier ligt Hij zonder glans iu 't duister,

Die Englen tot zijn dienst verplicht.

7.

Des Hemels reyen wiegen Hem In slaap met hunne zoete stem, Die nooit van vaak en was beschoten En wekt het hoofd van alle grooten

In 't Koninklijk Jerusalem.

8.

Augustus' Rijk verliest zijn eer; De Roomsche Scepter reikt niet veer: Het Oost versmaadt Latijnsche namen, Maar dees beheerscht het al te zamen:

Ook daar de zonne neemt haar keer.

9.

Waarin de herders Hem aanschouwen, Dien God de zielen komt vertrouwen;

Gelijk van ouds was toegezeîd:

10.

Dat God zijn kudde weiden zal, Verhoeden ramp en ongeval,

En naar 't verdwaalde schaapken vragen, En dat op zijne schouders dragen

Met vreugd bij 't overig getal.

11.

Gij, die der Vorsten harten leidt Gelijk een beek, en schift en scheidt Het licht van dikke duisternissen, Laat den tyran zijn aanslag missen

Die aan onnooz'len lagen leît!

† N

o

43 - (LXXXIII).

1.

Nu zijt wellekome, Jesu, lieve Heer! Gij komt van alzoo hooge, van alzoo veer. Nu zijt wellekome van den hoogen Hemeltrans:

Dit ons duister aardrijk verlichtte nooit uw glans. Kyrie eleison.

2.

Christe, Kyrie eleison: wilt 'et zingen blij: Niets noodiger van 't Kindtjen behoeven wij. Jesus is geboren in het plechtig uur der nacht,

Van een reine Maged, uit Davids hoog geslacht. Kyrie eleison.

3.

Herders op den velde hoorden 't nieuwe lied: Zoo trof nooit zang hun zielen, zoo blijde niet: ‘Maakt u op, o Herders, gaat waar gij uw Jesus vindt:

Bethlêm is de stede, daar ligt het Heilig Kind.’ Kyrie eleison.

4.

Drie verkoren Wijzen, uit het verre Land, Zij zochten onzen Heere met offerand;

Needrig op de kniën draagt men wierook, myrrhe, goud, 't Kindeken ter eere, dat heel dees aard' behoudt.

Kyrie eleison.

5.

Nu zijt wellekome, Jesu, lieve Heer, Gij komt van alzoo hooge, van alzoo veer. Nu zijt wellekome van den hoogen Hemeltrans:

Dit ons duister aardrijk draag' bloemen in uw glans. Kyrie eleison.

† N

o

44. Drie-Koningenlied. Oud lied (LXXXIV).

1.

Een Kindeken in ons geboren In Bethleëm; Herodes' angst en toren

Vervoerde hem. Drie Koningen uitverkoren

Kwamen in Jerusalem; ‘Waar is het Kind geboren? Vraagden zij, met luider stem. ‘Des Konings in uw midden

Verscheen de ster: Wij komen Hem aanbidden

Van al zoo ver! Een Kindeken is ons geboren

In Bethleëm; Herodes' angst en toren

Vervoerde hem.

2.

Herodes zit ginds vermetel Midden in zijn hoofsche schaar,

Daar beeft hij op zijn zetel Bij het hooren van de maar. Hij vreest, dat hij zal derven

Zijn Rijk en goed; Des wilde hij doen sterven

Het Kindtjen zoet.

Een Kindeken is ons geboren, enz.

3.

Hij vraagde, wel krank te vrede: ‘Waar het Kind geboren was?’ - ‘Te Bethlêm in der stede!’ Klonk de schrift, die men hem las. Daar ligt Hij, nu ten tijden,

De Heer zoo groot, Hij, die ons komt bevrijden

Van de eeuwge dood. Een Kindeken is ons geboren, enz.

4.

Herodes sprak tot de Wijzen: ‘Trekt nu heen, en zoekt het Kind, Dat Kindtjen hoog te prijzen, Trekt daar henen, waar ge 't vindt. Hem is in macht en eeren

Geen Vorst gelijk; Men zegt, Hij zal regeeren

In dit mijn Rijk.’

Een Kindeken is ons geboren, enz.

5.

‘En als gij het hebt gevonden Komt dan in dit hof tot mij; Keert weêr in korte stonden, Zegt mij, waar het Kindtjen zij! Ik wil het gaan vereeren

Dat zoete Kind,

Als hooge Heer der Heeren Van mij bemind.’

Een Kindeken is ons geboren, enz.

6.

De Koningen zijn getogen Welgemoed uit stad en trans; Daar blonk weêr voor hun oogen De Oostersterre met haar glans; Tot dat ze in korte stonden,

Met vreugde groot, Het lieve Wichtjen vonden

Op Moeders schoot.

Een Kindeken is ons geboren. enz.

7.

Drie Koningen knielden neder Daar de Moeder hen aanschouwt, En offren 't Kindtjen teder

Myrrhe, wierook, en rood goud: Want alles in dees woning

Was arm en naakt; En 't Huis van dezen Koning

Hoe slecht gedaakt!

Een Kindeken is ons geboren, enz.

8.

En 's nachts toen ze slapen wouden, Gaf een Engel Gods hen in, Dat zij niet keeren zouden Tot Herodes, boos van zin! Langs andre beemde en wijken,

Van God geleerd, Zijn ze in hun Koningrijken

Te-rug-gekeerd.

Een Kindeken is ons geboren, enz.

9.

Nu bidden wij en wij hopen, Lieve Jesus, dat uw hand Den goeden weg ons open Naar ons schoone Vaderland, Daar de Engelen U vereeren

Ter aller tijd!

Dit geve ons God de Heere Gebenedijd!