• No results found

Nationaal context

In document GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN RAS (pagina 23-28)

2.4 Nationaal context

In deze paragraaf worden de bepalingen inzake gelijke behandeling uit verschillende nationale wetten uiteengezet.

1950

•EVRM aangenomen

1951

•EVRM geratificeerd door Nederland

1957

•VWEU aangenomen en geratificeerd door Nederland

•EEG-Verdrag aangenomen en geratificeerd door Nederland

1992

•VEU aangenomen en geratificeerd door Nederland

•Verdrag van Maastricht aangenomen en geratificeerd door Nederland

1996

•ESH aangenomen

1997

•Art. 19 VWEU aangenomen

2000

•Twaalfde aanvullende protocol bij het EVRM aangenomen

•Handvest van de grondrechten van de EU aangenomen

•Richtlijn 2000/43 aangenomen

•Richtlijn 2000/78 aangenomen

2001

•Twaalfde aanvullende protocol bij het EVRM geratificeerd door Nederland

2004

•ESH geratificeerd door Nederland

2007

•Verdag van Lissabon aangenomen

2008

•Verdrag van Lissabon geratificeerd door Nederland

2.4.1 GW

Op 17 februari 1983 is de herziende versie van de GW in werking getreden.47 Het beginsel van gelijke behandeling wordt in dit artikel op twee manieren geformuleerd, namelijk als het gelijkheidsgebod en het discriminatieverbod. Het gelijkheidsgebod, opgenomen in de eerste zin, geeft aan de

wetgever, het bestuur, de rechters en de burgers opdracht om regels bij te stellen of beslissingen te nemen om mensen in gelijke gevallen op een gelijke manier te behandelen. Als er sprake is van een gerechtvaardigd verschil hoeft er geen sprake te zijn van een gelijk geval. Er mogen bijvoorbeeld wel eisen worden gesteld aan het opleidingsniveau van mensen om een bepaald beroep te mogen uitoefenen, maar er mag geen onderscheid worden gemaakt op grond van bijvoorbeeld ras of geslacht. 48

Het discriminatieverbod, opgenomen in de tweede zin, geeft aan dat discriminatie wegens

godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, of op welke grond dan ook, niet is toegestaan. De woorden ‘of op welke grond dan ook’ breiden het verbod van discriminatie tot andere dan de in deze volzin genoemde discriminatiegronden uit. Dit betekent dat discriminatie op welke grond dan ook is verboden, in tegenstelling tot de discriminatieverboden in de bijzondere wetten. Indien een discriminatiegrond niet onder een bijzondere wet valt dan kan onder

omstandigheden een beroep op art. 1 GW gegrond worden verklaard.49 We zien dus dat bij de GW gekozen is voor een open formulering.

2.4.2 Gelijkebehandelingswetgeving

De Gelijkebehandelingswetgeving verbiedt discriminatie op de in de wet genoemde gronden bij onder meer arbeid. De Gelijkebehandelingswetgeving bestaat uit:

• Algemene wet gelijke behandeling (AWGB)

• Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB)

• Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd (WGBL)

• Wet gelijke behandeling op grond van Handicap of Chronische Ziekte (WGBH/CZ)

• Wet Onderscheid naar Arbeidsduur (WOA)

• Wet Onderscheid naar arbeidsovereenkomst: Bepaalde en Onbepaalde Tijd (WOBOT)

47 Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 24 augustus 1815, Stb. 1815, 45, zoals laatstelijk gewijzigd op 27 juni 2008, Stb. 2008, 272.

48 De Nederlandse Grondwet, Artikel 1: Gelijke behandeling en discriminatieverbod.

https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vgrnb2er8avw/artikel_1_gelijke_behandeling_en?v=1&ctx=vgrnb2er8avw

49 De Nederlandse Grondwet, Artikel 1: Gelijke behandeling en discriminatieverbod.

https://www.denederlandsegrondwet.nl/id/vgrnb2er8avw/artikel_1_gelijke_behandeling_en?v=1&ctx=vgrnb2er8avw

• Burgerlijk Wetboek (art. 7:646 t/m 7:649 BW

• Wetboek van Strafrecht (art. 229quater Sr)

• Ambtenarenwet (art. 125g en art. 125h AW)

• Arbeidsomstandighedenwet (art. 3 Arbowet)50

Doel van de Gelijkebehandelingswetgeving is het tegengaan van ongelijke behandeling en uitsluiting op het terrein van de arbeid. De AWGB verbiedt het maken van onderscheid op grond van

godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of afkomst, geslacht, zwangerschap,

nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De WGB en de artt. 7:646 en 7:647 BW zien op onderscheid op grond van geslacht. De WOA verbiedt onderscheid vanwege arbeidsduur. De WOBOT richt zich op het tegengaan van onderscheid vanwege de bepaalde of onbepaalde tijd van de arbeidsverhouding. De WBGH/CZ verbiedt het maken van onderscheid vanwege handicap of chronische ziekte en de WGBL het maken van onderscheid vanwege leeftijd.51

Op 1 september 1994 is de AWGB in werking getreden.52 Vanaf eind jaren zeventig werd van diverse kanten aangedrongen op een wet die een ruimer discriminatieverbod bevatte dan de op dat moment vigerende wetgeving op het gebied van gelijke behandeling. Er was op dat moment meer aandacht voor een verbod van discriminatie op grond van homoseksualiteit en burgerlijke staat.53 Mede onder invloed van het algemene discriminatieverbod opgenomen in art. 1 GW is er juist een bredere aanpak voorgesteld.54 Op 25 februari 1991 werd het wetsvoorstel omtrent de algemene regels ter bescherming tegen discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat (AWGB) ingediend.55 Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de AWGB is bedoeld om uitwerking te geven aan art. 1 GW en de EG-EU-gelijkebehandelingsnormen.56 Deze wet gaat uit van gelijke behandeling, ook al is degene tegen wie onderscheid is gemaakt geen lid van een achtergestelde groep.57

De AWGB kent niet het verbod ‘op welke grond dan ook’, in tegenstelling tot de artt. 1 GW, 26 IVBPR en 14 EVRM. Dus om een onderscheid, dat niet gedekt wordt door de AWGB, te bestrijden moet men een beroep doen op andere bepalingen. De werkingssfeer van de AWGB is beperkt tot

50 I.P. Asscher-Vonk en A.C. Hendriks, Gelijke behandeling en onderscheid bij de arbeid, Deventer: Kluwer 2005, p. 1-2.

51 I.P. Asscher-Vonk en A.C. Hendriks, Gelijke behandeling en onderscheid bij de arbeid, Deventer: Kluwer 2005, p. 1-2.

52 Wet van 2 maart 1994, Stb. 230.

53 I.P. Asscher-Vonk en A.C. Hendriks, Gelijke behandeling en onderscheid bij de arbeid, Deventer: Kluwer 2005, p. 7.

54 Kamerstukken II 1985/86, 19226, nr. 1.

55 Kamerstukken II 1990/91, 22014, nr. 2.

56 Kamerstukken II 2003/03, 29311, nr. 1-3.

57 F. J. L. Pennings, Nederlands arbeidsrecht in een internationaal context, Deventer: Kluwer 2007, p. 164.

arbeidsverhoudingen, de toegang en de mogelijkheden tot uitoefening van het vrije beroep,

lidmaatschap van werkgevers- en werknemersorganisaties, goederen- en dienstenverkeer en sociale bescherming, op grond van art. 5 lid 1 van de AWGB.58

Volgens art. 5 AWGB zijn er een aantal vrijplaatsen voor instellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag, politieke organisaties en het bijzonder onderwijs om eisen te stellen, die, gelet op het doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van een functie. Echter, deze eisen mogen niet leiden tot onderscheid op grond van politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Bij de AWGB geldt

omgekeerde bewijslast, volgens art. 10 AWGB. Dit betekent dat degene die ervan wordt beschuldigd onderscheid te hebben gemaakt, moet aantonen dat dat niet het geval is.59

Op grond van de implementatie van de Rassendiscriminatierichtlijn is art. 1a aan de AWGB

toegevoegd. Volgens art. 1a van de AWGB houdt het in die wet neergelegde verbod van onderscheid mede in een verbod van intimidatie. Intimidatie heeft tot doel of gevolg dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast en dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of

kwetsende omgeving wordt gecreëerd. Deze norm richt zich tot de verantwoordelijkheden op de terreinen die onder de AWGB vallen. Dit betekent dat enkel werkgevers en aanbieders van goederen en diensten kunnen worden aangesproken op grond van de AWGB.60

Verder is volgens art. 429quater Sr rassendiscriminatie in de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf verboden, waarbij een eventuele strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd.61

2.4.3 Goed werkgever- en werknemerschap

Tot nu toe zijn de algemene bepalingen inzake gelijke behandeling uit de GW en AWGB behandeld.

Echter, dit onderzoek richt zich op gelijke behandeling op grond van ras bij de de arbeid. En in dat kader is het belangrijk om art. 7:611 BW te benoemen. Er is een grote rol neergelegd bij zowel de werkgevers als werknemers om zich binnen de arbeidsorganisatie te onthouden van discriminatoir gedrag. Dit kan worden afgeleid uit de beginselen van goed werkgever- en werknemerschap die eisen stellen aan gedragingen ten opzichte van elkaar, volgens art. 7:611 BW. Uit de memorie van toelichting bij art. 7:611 BW blijkt dat de bepaling niet slechts ziet op ‘de bepaling - zoals ook bij de

58 F. J. L. Pennings, Nederlands arbeidsrecht in een internationaal context, Deventer: Kluwer 2007, p. 165.

59 F. J. L. Pennings, Nederlands arbeidsrecht in een internationaal context, Deventer: Kluwer 2007, p. 165-166.

60 F. J. L. Pennings, Nederlands arbeidsrecht in een internationaal context, Deventer: Kluwer 2007, p. 167-168.

61 F. J. L. Pennings, Nederlands arbeidsrecht in een internationaal context, Deventer: Kluwer 2007, p. 167 en Wet van 14 november 1991, Stb. 1991, 623, zoals laatstelijk gewijzigd op 23 augustus 2016, Stb. 2016, 313.

totstandkoming daarvan is bedoeld - niet slechts ziet op de bedoelingen van partijen onderling, maar ook op voor het arbeidsrecht relevante verhoudingen en ontwikkelingen.’

2.4.4 Illustratie

Dit heeft op nationaal context geleid tot het volgende netwerk van wetgeving inzake gelijke behandeling.

1815 •GW in werking getreden

1991 •Sr in werking getreden

1994 •AWGB in werking getreden

3. Discriminatie

3.1 Inleiding

Nu het juridisch kader van het onderzoek is gelegd, wordt in dit hoofdstuk het begrip discriminatie uitgebreid behandeld. Het is immers van belang om te weten wat discriminatie precies is en in welke vormen discriminatie voorkomt. Allereerst wordt in paragraaf 2 discriminatie verder vormgegeven.

Hierbij wordt het begrip discriminatie gedefinieerd en wordt bekeken wanneer er sprake kan zijn van discriminatie. Daarna worden in paragraaf 3 de twee vormen van discriminatie uiteengezet, te weten direct en indirect onderscheid.

In document GELIJKE BEHANDELING OP GROND VAN RAS (pagina 23-28)