om de beurt een keer, en nog eens weer. ‘....blijkens uwe uitlatingen en gedragingen
van recente datum ongeschikt om het bevel te voeren op een bodem van de Verenigde
Vloten, weshalve wij u door dezen kennisgeven, dat u met ingang van komende
maand uit de dienst bij de N.V. Zeesleepvaart-maatschappij Kwel & van Munster
zijt ontslagen.’
Niet te geloven! Wat?! Niet te geloven?! Nonsens! Daverende flauwe kul! Hèm,
den besten stuurman van de vloot, den jongen, dien van Munster op kosten van de
rederij had laten studeren, dien.... hèm zouden ze de zak geven?! Nee, neenee! Dat
was een vergissing, dat was een laf dreigement van dien meneer Kwel. Wanneer hij
naar Rotterdam ging en daar netjes zijn excuus aanbood, zou alles wel weer in het
reine komen. Wel ja, natuurlijk; kom, meid! Niet grienen, ben je gek! Dat is toch
allemaal maar nonsens, je moet die kerels kennen.... Kom op, schei nou uit met dat
gehuilebalk! Hoor nou, kleine Barend begint er óók al mee! Kom, meid, kom, Nellie!
Wees nou bedaard, hou je nou bedaard.... Kom! Kop op! Ik ga naar Rotterdam,
morgen, vandaag nog ga ik naar Rotterdam.... Toe nou, schei toch uit, wijf! Over
een dag of wat moet de ‘Jan’ weer varen, laten we nou de paar uren, die we nog
hebben.... hè? Nietwaar? Zeg nou zelf. Wat heb je dààr nou an. Kom, vooruit. Droog
je gezicht af.... hier, hier hè-je de handdoek.. o, is die voor de koppies; déze dan. Zo.
Nou, lach nou 's tegen duimpie? Hè? Kom; nou is alles weer in orde, wat?
Mensenkinderen, ik heb je nog nooit zo meegemaakt. Oef, is me dat een janlèle op
de vroege morgen! Zo.... nou jij rustig 't kind helpen, en ìk naar Rotterdam. Ja, lieve
schat, dat 't een dure reis is weet ik óók wel; maar dat is nou de manier, waarop
meneer Kwel z'n zondaars boete laat betalen, vat je?
Meneer Kwel heeft nog heel andere manieren, om zijn zondaar boete te laten
betalen. Er staat nog salaris voor den ontslagen stuurman, en dat eist de stuurman
op, als het mannetje met de geplakte haren en het kneveltje hem eindelijk aan zijn
verstand heeft weten te brengen, dat de directie inderdaad, ja, in-der-dààd besloten
heeft om hem te ontslaan, wegens verregaand wangedrag en opruiende uitlatingen.
Hoe de directie daar bij komt? Wel, m'n beste meneer! Neemt u ons niet kwalijk,
maar.... Pardon? U neemt 't ons wèl kwalijk, zegt u. Mooi. Dan zullen wij u even
voorlezen wat wìj u kwalijk nemen. Pingelingeling, 't belletje. Nog zo'n mannetje
met geplakte haren, maar zonder kneveltje. Och, breng even 't dossier Wandelaar,
J... Het mannetje met de knevel gaat door met in de paperassen te snuffelen, terwijl
de stuurman, die kwalijk neemt, overmoedig maar toch heel onzeker staat te fluiten
voor 't loket en met harde vingers op 't bruine plankje trommelt, sinister benieuwd
naar wat hem kwalijk genomen is geworden. Daar is het knevelloze mannetje weer,
met een gele map. Merci. Het beknevelde mannetje bladert met witte handjes in de
witte papieren. Och, hoort u eens even hier, meneer Wandelaar.... Zoudt u de goedheid
willen hebben mij even mede te delen, of het correct is, dat u op
dagavond jongstleden, in de lokaliteit van den heer K. Timmer, aan de Molenstraat
te uwen gemeente, het volgende hebt uitgeroepen: ‘.... ik heb jullie als getuigen, dat
ik zweer geen mìjl meer te zullen varen onder de bloedvlag van die satan, zonder te
wroeten aan z'n graf....’ Pardon! Laat u mij deze map nog een ógenblik vasthouden,
als u wilt; of moet ik de portier waarschuwen? Juist. Kunt u zich nog een ogenblik
beheersen? Dan gaan wij verder; ik citeer: ‘....zonder te wroeten aan z'n graf. Iedere
slag van de schroef van m'n schuit zal een klap op zijn schurftige hersens wezen,
ieder commando, dat ik geef, zal er voor dienen om hem naar de hel te jagen, waar
hij thuishoort....’ Ik zie, dat u hier niets tegen in te brengen hebt, en dat doet mij
genoegen. Dat bespaart u en ons een hoop onverkwikkelijke moeilijkheden,
gerechtelijke rompslomp en zo.... Pardon? Wie ons dat medegedeeld heeft? Tja,
meneer Wandelaar! Evenals een goed kapitein weet, wat er aan boord van zijn
sleepboot gebeurt, zo weet de directie.... Pardon? Een ploerten-bende, zegt u?
Misschien mag ik dat nog even noteren.... Juist. Nietwaar?, het is voldoende, dat ziet
u gelukkig óók in. En, meneer Wandelaar, als mens tegenover mens, u moogt gerust
van mij aannemen, dat de directie u nog zéér schappelijk behandelt, door u zonder
meer te ontslaan.... Maar m'n beste meneer! Heeft u nu nòg niet genoeg gehoord?
Wat kan het de directie schelen, of u hele zeilboten geborgen heeft, of molens
behouden, of het schip alleen gevaren, toen de rest van de bemanning malaria had!
U kunt toch onmogelijk loochenen, dat het voor een bonafide rederij, die er prijs op
stelt, dat de mentaliteit van de bemanning aan boord van haar schepen op een redelijk
peil staat, in het belang van die bemanningen zèlf.... een ogenblik! Laat u mij
uitspreken, alstublieft!.... Ik zeg: u kunt toch onmogelijk loochenen dat het voor een
dergelijke rederij uitgesloten is, om iemand in een verantwoordelijke positie te
handhaven, die in bijzijn van de état major van drie schepen, met hun volledige
bemanning, een dronk uitbrengt van de volgende strekking.... even kijken....
dadadada.... hier! Hier is het, ik citeer: ‘een dronk van de volgende strekking: ‘Wie
zuipt er mee op de marteldood van loeder Kwel?! Daar gaat-ie!’
Daar gaat-ie, wijlen stuurman J. Wandelaar, hij scharrelt door het schemerduister
naar loket C., waar de boekhouder zit, die hem betreffende de salariskwestie zal
inlichten. Een lange man, met een kaal hoofd, langwerpig als een ei; zijn
letje lijkt er door een kind op geschilderd, met Pasen. Ah, juist; meneer Wandelaar....
Mens, wat een paperassen.... Hij steekt de penhouder achter het oor, dat al een beetje
naar buiten staat van de gewoonte, en op zijn slaap zit een blauwig vlekje, dat er
uitziet of het er in gegroeid is, maar dat moet de inkt zijn van een jaar of vijf en
twintig. De kruk knerst, die kan draaien; de skelethand pakt ook een belletje:
pongelongelong! Weer dat knevelloze mannetje, nu van de andere kant. Ahum, haal
even de bescheiden betreffende ahum Wandelaar, J. Magere Hein gaat verder met
optellen terwijl hij wacht, en stuurman J. Wandelaar, voor het loketje, fluit niet meer
en trommelt niet meer met de vingers op het bruine plankje; hij staat met grote, bange
ogen en een jongensachtig-hulpeloze mond te staren naar dat gat, met dien man er
in. Wat een toestand, wat moet hij nou beginnen, gelukkig heeft hij dat salaris nog
te goed, een goeie week tijd om wat anders te zoeken, vóór dat kleine huishoudboekje
in de war raakt. En die dure reis, Nellie had gelijk, het was een verdomd dure reis,
bijna een week loon was 't, maar dat is dan wel de manier waarop meneer Kwel zijn
zondaars boete laat betalen....
Meneer Kwel heeft nòg heel andere manieren, om zijn zondaars boete te laten
betalen. Als het knevelloze mannetje een rode map gebracht heeft, en de knekelhanden
daarin gesnuffeld hebben, als magere witte hondensnuiten in een asvat, gaat de tweede
torn op de martelbank een aanvang nemen. Meneer ahum Wandelaar, nietwaar?....
‘Jawel meneer’ .... Ik ahum heb een onprettige boodschap voor u.... ‘Jawel, meneer’
.... U hebt nog de somma van ahum vijftien gulden drie en zestig cent tegoed aan
loon en tantième.... ‘Jawel, meneer’ .... Tot mijn spijt moet ik u mededelen, dat dit
bedrag van ahum vijftien gulden etcetera onvoldoende is, om de schuld aan de
maatschappij te dekken, die nog ahum op uw naam te boek staat.... ‘Watte, meneer?!’
.... Kijkt u eens, meneer ahum Wandelaar, hier heb ik een contract, gedateerd ahum
de zeventiende October negentien honderd zes, ondertekend door ahum den heer van
Munster, directeur van van Munsters Transportonderneming ter eenre, en Wandelaar,
Jan, matroos bij genoemde maatschappij, ter andere zijde. Middels ondertekening
van deze ahum overeenkomst heeft van Munsters etcetera, hierna te noemen ‘de
rederij’, zich verbonden om ten behoeve van Wandelaar etcetera, hierna te noemen
‘de protégé’, alle schoolgelden, onkosten en andere uitgaven
voor haar rekening te nemen, welke noodzakelijk zullen zijn om den protégé in staat
In document
Jan de Hartog, Hollands glorie · dbnl
(pagina 136-140)