• No results found

Met het trekkende circus mee

In document IG ATUUR (pagina 76-82)

V

E bultenaar, Dorus' nieuwe trawant langs den weg, was in 't gelukkig be:z;jt van een paard; een grijs beest, dat hij voor twee shilling gekocht had. De2;e klepper droeg dus hun hebben en houden, dat uit voor ieder 'n deken en 'n pan bestond. Een zadel hadden ze niet voor hem, ook geen hoofdstel. 't Was dus niets dan dat paard, wat 't bocheltje inbracht. En 't was een best beest geweest, 'n vurig jong beest, maar - verduidelijkte de ouwe-heer - net als nou bij mij ook, was 't beste en 't vuur er akelig af. Nou, en met dat ros moesten ze dan de bergen opklimmen, drie, vier dui:z;end voet boven de Zee. Daar was 't koud, niet veel te schransen. En 2;00 is 't stomme dier al gauw voor eeuwig gaan liggen.

Dat zwerven werd dus niets. En van armoe trokken ze dan maar weer werom naar Twofold bay, naar dien braven Grootmokummer. Was ó6k geen werk te vinden. En weer kwam Dorus aan 'n paard, dat hij voor 'n halve kroon op den kop had getikt. Wel iets meer dan die grauwe van 't ge-drochie, - ja, de ouweheer moet er nog om lachen, want dat was vroeger jaren een van de beroemdste renpaarden ge-weest, zoodat 'n elkeen, waar hij met dien knol kwam, 'm kende uit 2;'n dagen van roem. Maar nou was ie hee1emaal op en versleten •.• Wat meneer Dorus weer nadenkelijk stemt,

"want" - 2;egt ie, - "wat ben ik van me leven toch óók 'n draver geweest, en wat is daar nou meer van over dan 't armzalige karkassie?"

Affijn, nou kwam ie dan te werk in een schapen-station, voor den enkelen kost. Hij kreeg 'n stok met 'n schoppie eran, om de brandnetels uit 't grasland te pikken. En er liepen daar zeker... 'n zestigduizend schapen rond.

Die schapenfokkerij, om de wol vooral, die meest allemaal 145

naar Engeland verscheept werd, was in die dagen in Australië al van een omvang, waar wij hier 's achter moeten kijken.

De hoofdzaak is natuurlijk: het land làg ervoor, onbegrensd en nog vrijwel voor niets. En zoo werden er toentertijd alleen in Queensland 'n millioen van die dieren geweid.

Zoo'n boer had een grooten lap hei ingepikt. Er zijn eigen huis op gebouwd. Een moestuin aangelegd, - en verder en verder 't graan uitgezaaid. Daar liep ckm die kudde schapen uren ver in de rondte omheen, en kostte 'm aan onderhoud niets.

Want 's morgens heel vroeg trokken zijn kinderen er mee uit, de kleine meisjes meest, met koppels van vaak veel dui-zend stuks, een paar honden bij d'r, - en den heelen dag voerden ze die dieren zachtjes aan over de velden rond.

Maar nu beurde 't wel, dat die kudden van verschillende boeren doormekander dwaalden. Daar diende dan eigenlijk het schapen-station voor. Dat was de groote controleur. De drommen en drommen, zóó in 't veld niet precies te overzien, werden daar tusschen de staketsels voortgedreven, die uit-liepen op een klep. Zoo bliksemse vlug, dat je 't haast niet kon volgen, werden ze er stuk voor stuk doorgejaagd - naar 'n elkeens aantal geteld en weer netjes geschift. Tot dat goed na verloop van tijd toch weer doormeka:!r kwam te loopen.

Als brandnetel-pikkers woonden Dorus en de Bultenaar daar 'n tijd lang midden in, in een hut ver van de farm af, en kookten er dus hun eigen potje. Maar voor:!l in d:!t ge-drochie zat zoo'n drift om te trekken en om beter werk te vinden, dat ze dan eindelijk weer op de tramp gingen. Paard mee als derde gezel. Want van die wonderlijke kleppers had je daar voor 'n krats. Eén keer heeft hij er zelfs een gekocht voor 'n sixpence. 'n Paard, zonder niks om 'm vast te houden.

Bonden ze enkel 'n touw om den nek.

En na 'n marsch van 'n dag of vier, kwam dat trio van Dorus, den Bult en het naakte ros in den avond verzeild in

een plaatsje, waar juist zoo'n armoedig paardenspelletje 'n paar voorstellingen gaf. Blanus hiette die baas. Alle paarden-spullebazen noemden zich Blanus, in dien tijd. En daar kon-den ze werk krijgen in den stal.

Dorus was erg kwiek toentertijd - al zegt de ouweheer dat dan zèlf. En dus probeerde hij gauw om ook eens los op zoo'n ongezadeld beest te blijven staan. Dat kostte 'm niet erg veel moeite. En zoo kwam hij bij de voorstelling in de tent wel eens mee als artiest; ze loopen zoo gelijkmatig op d'r sukkeldraffies rond in den circus. En gekleed in 'n smerig tricot, met 'n blauw broekie an, - gunst, dan maak je toeren en buitelingen, dat je door je eigen keel heen vliegt voor je 't weet. En je schreeuwt maar heel hard tegen dat beest, - gaat ie nog harder, tot je soms kapseist, bij ongeluk over je kop duikelt. Begint dat publiek te klappen. Maak Je 'n buiging, 'n kushand met je pink in de lucht. En achter 't gordijn ga je die zere plekken wel staan wrijven.

Ook mocht hij wel's invallen als clown. Kreeg ie zoo'n verschooierd hanssop aan en moest ie de boeren en buitenlui laten lachen. Toevallig herinnerde hij zich vroeger jaren in 'n circus nog 's een truc te hebben gezien, waar hij nu zelf z'n slinger in had. Dan noodigde Dorus met veel vijven en zessen een kijkgast uit in de arena te komen. Want daar waren eieren verstopt, en die mocht die knul mee gaan zoeken. Die ie vond, wa~n allemaal zijn. - Maar hij vond er natuurlijk geen een. En dan maakte de clown 'n heele bombarie, en schold den andere uit, dat ie niet goed gezocht had. Want had je goed gekeken .•. kijk, daar vind ik er een op je hoofd.

En meteen mikte hij dat ei pardces plat over z'n kop, dat 't struif 'm langs z'n snoet lekte. - Lamme salemandèr! - Maar t heele publiek lachte 'm uit, en in zulk soort fratsen had Dorus nog wel eens z'n draai.

Dat heele paardenspulletje was trouwens een oude, ver-147

sleten rommel, - een erg armoedige zooi. En zoo zwierven ze daarmee dan maar van de eene plaats naar de andere, bleven overal twee dagen. Hij met den Bochel moesten nog wel 's vooruit naar de volgende halte. Als ze in de eene aan-geplakt hadden: hedenavond laatste gala-parade-voorstelling, trokken ze meteen verderop om in de nieuwe standplaats vast de nieuwe plakkaten weer te verspreiden.

En de rest van de horde volgde door den nacht, een paar armzalige kermiswagens met ;:Ue artiesten en stalknechts, waar de gedresseerde paarden dan voorgespannen waren, - dat die arme knollen 's avonds bij 't optreden nog dikwijls van moeiig-heid haast niet op d'r pooten konden staan.

En toch - verzuchtte de ouweheer Dorus - als je dat alles in kleuren en geuren met je herinnering weer terugziet, dan denk je soms. .. God, God, was ik nog maar 's jong.

Mfijn! 't Was een leven van jakkeren en hongerlijden. Na de voorstelling opbreken, 's nachts trekken in die hortende, stootende karren. 't Heele mutje opgepakt met den vodden-boel van spullekleeren, verfomfaaide attributen, en nog wel 's een varken met twee koppen, een hondendresseur met z'n dieren, 'n geleerden ezel ertusschen. En den anderen morgen meteen weer opslaan, - dikwijls genoeg hoor, zonder 'n krUI-mel ontbijt. Ja, tusschenbeiden zou je van den honger 'n stuk vleesch uit een paardenbil hebben gebeten. - Want altijd gold: van wat er nog te voederen wa!l, de dieren eerst.

Vervolgens de paar kunstenmakers en dl' clowns. - Dorus en de Bultenaar waren maar duvelstoejagers, die 't laatst aan bod w:uen om te bikken. En alleen bij heel plechtige ge-legenheden werd hun de titel verleend van... lampeuÏst.

Voor de oliepitten, wel te verstaan.

Zoodra er dan tijd over was, overdag, moesten de nieuwe kunsten worden geleerd. Dorus dee' daar graag aan mee, -maar hij had één ongeluk: van kind af had ie nooit den slag

148

beet kunnen krijgen om op z'n handen te loopen. En dat bleek nu een eerste vereischte te zijn voor een circus-artiest.

Hij, die toch in alle dingen waaràchtig zoo kwiek was, - hij heeft er z'n eigen wat dikwijls om vervloekt.

Vooral ook tegenover de zuster van de vrouw van den baas, wat een erg knap mensch was. Want ja, er reisden dan ook twee dames voor de kunsten mee. De directrice dan, zoo-gezeid, en haar zus. En dat was een heel mooi en vrindelijk persoon. Nou, en als je dan dag en nacht aldoor om mekaar heen bent, - affijn, maar zij had geen oogen voor Dorus.

Want die was een stand minder dan zij, - en dat steekt daar nauw. Als je dan zelf zoowat van liefde voelt. .. Ja, in zoo'n tijd zou je feitelijk, net als de Chineezen, moeten kunnen bestaan aan den geur van een olielap • .. Maar integendeel, Dorus en de Bochel keken scheel van den honger, en hij was op zijn manier dus verkikkerd erbij ...

"Weet je wat we doen?" - zei ie op 'n goeien nacht tegen 't gedrochie: "wij loopen dóór." En na wat dagen en nachten kwamen ze weer aan 'n schapen-farm, waar ze d'r diensten anpresenteerden.

Die farmer was een erg nette heer. Hij was juist bezig, toen ze er aankwamen, met door elkaar geloopen schapen te verdeelen. En toch zoo weerlachsch vlug als dat ging!

Maar 'n echte heer was 't, begrijp je? Zoo'n mooie slanke figuur; - en met een fijn, edel karakter. - Ze ben er te werk gekomen. Die man had zelf bij de honderdduizend schapen.

Maar hij dirigeerde dat enorme bedrijf als 'n echte handels-man, hoor. Met iedere mail kreeg hij de Engelsche kranten, las ie de marktberichten uit over de wol, - en naar die op-gaven berekende hij wat 'm te doen stond.

Later heeft Dorus menigmaal met hem - mr. George Scott hiette nie - menigmaal heeft hij later lange dagreizen te paard met hem gemaakt over z'n bezittingen, dat hij erg

149

vertrouwelijk praatte. En dan zei Dorus soms: you are too honest for this country. Want dat was waar. Hij wàs veel te fatsoenlijk voor dat Australië van die dagen, - dat land van boeven, schurken, gouddieven en bannelingen. Had Dorus dan zelf niet al dikwijls leergeld betaald, aan die ondernemers van drijvende doodkisten bevoorbeeld ? Die gewetenlooze schavuiten, die maar oude, rotte schuiten opkochten, ze nooit op een werf lieten oplappen en enkel maar dik onder de verf, onder de teer smeerden, - waar ze schatten aan assu-rantie mee verdienden als ze maar met man en muis wouwen vergaan?

In zoo'n land hoorde geen Mr. George Scott thuis. Maar hij was er dan ook niet door eigen schuld uit het oude vader-land heenverzeild. Dat kwam door z'n vader, een dominee, wien ze in Engeland tot drie maal toe voor dronkenschap z'n toga hadden af moeten nemen. Nou, toen was die man met z'n zoons - drie waren 't er - naar Australië uitgeweken.

En de jongste van de drie, Teddy zoogenaamd, jonge jonge wat een doordraaier was die knul! Hij werkte ook op de farm, drie broers, maar meneer George aan 't hoofd. En in eene kreeg ie den nebel. Dan klom ie op z'n paard, alles mee wat ie aan geld en aan rommel om te gelde te maken te pakken had kunnen krijgen. Bleef een paar maanden soms wel onder water .. , en dan kwam ie terug, als een dolende geest, zonder paard, zonder niks, zonder kleeren, omdat ie alles en letterlijk àlles had verzwabberd.

En toch nam meneer George 'm dan weer meteen in genade aan. En later, toen ie Dorus wat beter kon, zei hij vaak: Let 'n beetje op me broer Teddy.

Nou, en met die menschen daar op die schapenfarm, daar heeft Dorus almee den àlderbesten tijd van z'n leven ver-sleten ...

't Leven van de goudwasschers. Door de kannibalen opgeknabbeld. Wonderlijke

doode ... waak

1)

0RUS kreeg op die schapen-farm van allerlei werk op te knappen. Maar 't voornaamste was wellen boren op de verschillende plaatsen waar de herders woonden. En 't Bocheltje dee' met 'm mee.

't Was een pootige karwei, dat al maar naar beneden werken in dien rotsgrond; en hoe dieper je kwam, des te harder die bodem werd. Maar 't gaf tien shilling per voet. Dus verdiende hij aardig geld. Hij woonde in een mooie hut, had goed te eten.

En op de boerderij zelf, op dat schapenstation dan zoo gezegd, had hij een gezellig thuis, zoo dikwijls als hij er heen ging.

Al was dit een heeIe afstand, zoo'n mijl of dertig te paard.

Maar in die groote keuken van de boerderij waren altijd men-schen. Mr. George meestal zelf óók, om weer 's redelijk en ordentelijk over allerlei te kunnen praten, onder 't gebruik van wat 't uur schafte. En de meid daar, dat was zoo'n flinke, :;oo'n fiksche, zoo'n degelijke - dat Dorus en zij al gauw smul an mekaar hadden gekregen.

Voor 't overige een natuurleven, zoo primitief mogelijk.

Je moest je in alles kunnen schikken. Niet je neus ophalen voor dit of dat .•. Trouwens, zoo was nu eenmaal 't heele bestaan in Australië, en wie daar niet tegen kon, hield 't er niet.

Toen vroeg Mr. Scott hem op een goeien avond: "Peter, h b je zin tweeduizend schapen mee naar de markt in Gold-bury te drijven?" Een Schotsman zou gaan; hij wist den weg.

Maar voor één man was de kudde te groot. En de paarden en de honden stonden voor hen klaar.

In den vroegen morgen van den tweeden Paaschdag gingen :e op stap. Dien nacht hadden ze de dieren om huo hut

151

laten grazen. De weg leidde over de ruggen van heuvels en dan de vlakte weer door. Dat waren erg mooie streken. En hun voornaamste werk was op te passen, dat de schapen niet in andere kudden verdwaalden, - niet boksten, niet door elkaar renden met vreemde troepen.

Maar 't was een erg lui bestaan. Want dat schoot niet harder op dan zes, zeven kilometer per dag, en den meesten tijd lagen de drijvers dus tegen de wereld. Dat zou zoo'n week of zeven, acht moeten duren .•. Dorus kreeg er na 'n dag of wat de ongedurigheid van. En 't is wonderlijk, zooals dikwijls de raarste omstandigheden van invloed zijn op 'n mensch.

Zoo waren zij met dat schapen-convooi aan een uitgewerkte goudmijn gekomen. En die omgeving deed Dorus de onrust in ééne zóó aan, dat hij de gedachte niet langer harden kon van daar nog anderhalve maand op z'n minst achter die beesten aan te moeten trekken, en den meesten tijd er zonder verder vertier bij te moeten blijven liggen.

Want van de goudgravers had hij veel gehoord en ook geûen. Nou brandde hij daarheen. Niet om 't goud - want hij had maling aan rijk worden - maar wèl om 't avontuur.

Hij herinnerde zich, - met een van die vele schepen, waar ie toch al op gevaren had, was ie nog eens op de Richmond river beland, waar juist een mijn was uitgebroken. In eene had 'n Rus, die daar z'n werk van maakte, goud gevonden in de bedding van die rivier. Nou, die man had z'n broer over laten komen in die wildernis. En dan zoeken zij eerst naar een water-val. Hebben ze dien, om 'twasschen voor ze te doen, dan trekken ze 't bosch in, rooien 'n heele macht boom en, die ze uithollen en aan mekaar leggen tOt een lange goot, van den waterval af ..

vaak mijlen lang tot aan 't strand. Daar, aan 't uiteinde, maken ze de cradle, de wieg, zoogenaamd. Een bak met koperen platen, die ze met kurk be~treken hebben. En in dien bak scheppen ze maar aldoor 't zwarte rivierzand uit de bedding.

152

't Water uit de goot spoelt daar eindeloos doorheen, 't zand loopt van de eene plaat op de andere en 't goud blijft hangen in de kurklaag. Dan worden die platen afgeschrapt. Wat ze er afhalen, smelten ze. Dan scheidt de kurk ûch af, en 't stofgoud houden ze over.

Nou, je begrijpt, Dorus en z'n maats aan boord - ze voeren weer van de armen, en om aan 'n hartig brok te komen, liet de kapitein ze nu en dan visschen. Op 'n goeien morgen zijn ze daar weer aan 't pippies zoeken, - van die schaaldiertjes, die leven in twee schelpen op elkaar, wat zoo'n erg fijn aas is voor witvisch - toen ûen ze daar aan den rand van dat oerbosch, waar dagen wijd in den omtrek geen menschen bestaan, de zeildoekhut opgeslagen van die beide Russische goudzoekers ... Maar't is een werk van geduld. Al trekken er, zoodra ze 't ruiken, 'n menigte van alderlanden avonturiers op af, die daar overal rondwriemelen in Australië - óók in de hoop op 'n klomp goud. - Dorus met z'n makkers, zoodra ze dus niet moesten visschen voor d'n ouwe, gingen ze mee goud-wasschen.

En nou in eens, achter die schapen aan, kreeg hij 't weer zoo te kwaad met dat plan van dáár nou 's weer te gaan zien wat z'n beschermheilige, z'n schutspatroon dan toch feitelijk met hem voor had.

Die twee broers, overigens, aan de Richmond river, 't waren twee nette jongens, en wat ze vergaarden, dat zouden ze nooit verzwabberd hebben, versta je? Ze wouven er rustig mee naar huis weerom, heel ver daar ginder in Rusland, waar hun ouders woonden, wat arme oude menschen waren... Of ze er ooit gekomen zijn? Of d'r vader en moeder nog leefden, toen ze hun gelukkig wouwen maken met d'r buit? - De ouweheer weet er alleen zooveel van, dat die schuit, waar ze mee weg zijn gevaren, aan splinters gevlogen is op 't Barrier-rif. Dat schip was ommers óók alweer zoo rot als 'n mispel.

153

De twee Russen met nog zes anderen zijn toen in een redding-boot gekomen, waar ook de kapitein bij wist te klimmen.

Dicht bij 't strand springt 'n zwerm menscheneters hun te ge moet, - en nauw zien die beide goudzoekers dat, of ze begrijpen der lot, en joempen zóó de branding in. Daar hebben ze waargenomen, dat ze den kapitein een speer binnen z'n hakkepezen staken, zoo met z'n kop omlaag meevoerden en 't bosch in sleepten. En de vijf andt>ren volgden per zelfde bestemming.

Maar die Russen wisten, door hun lange verblijf in die gewesten, ietewat meer van de zeden en gewoonten van die negers af, en zoo hadden ze óók 's vernomen, dat die lui om d'r godsdienst nooit in de branding mochten gaan, -hoewel 't toentertijd heel stil weer was, en zij er zich zwem-mende boven konden houden. - Nou, met donker trokken die kannibalen weg van 't strand, - vermoedelijk om d'r overige menschenvangst op te knabbelen. De twee broers, uitgeput en wel, zijn toen toch naar de kust kunnen zwem-men, met 't goud op d'r lijven verborgen, en toen hebben ze zich in de struiken gedoken gehouden tot den anderen nacht. - Net als die Zweden, waar de ouweheer eerder al eens van verteld heeft, daar in Nieuw Guinea. - En de Engel-sche overheid was daar erg fel op, in die dagen. Want ook

Maar die Russen wisten, door hun lange verblijf in die gewesten, ietewat meer van de zeden en gewoonten van die negers af, en zoo hadden ze óók 's vernomen, dat die lui om d'r godsdienst nooit in de branding mochten gaan, -hoewel 't toentertijd heel stil weer was, en zij er zich zwem-mende boven konden houden. - Nou, met donker trokken die kannibalen weg van 't strand, - vermoedelijk om d'r overige menschenvangst op te knabbelen. De twee broers, uitgeput en wel, zijn toen toch naar de kust kunnen zwem-men, met 't goud op d'r lijven verborgen, en toen hebben ze zich in de struiken gedoken gehouden tot den anderen nacht. - Net als die Zweden, waar de ouweheer eerder al eens van verteld heeft, daar in Nieuw Guinea. - En de Engel-sche overheid was daar erg fel op, in die dagen. Want ook

In document IG ATUUR (pagina 76-82)